In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 15 november 2023 uitspraak gedaan op het verzet van de opposant tegen een eerdere uitspraak van 15 februari 2023, waarin het beroep van de opposant niet-ontvankelijk was verklaard. De opposant had op 13 september 2022 beroep ingesteld, maar de rechtbank oordeelde dat hij geen kopie van het bestreden besluit had overgelegd, wat leidde tot de niet-ontvankelijkheid. De opposant ging in verzet, maar vroeg niet om een zitting.
De rechtbank beoordeelde of de eerdere uitspraak terecht was en of er verzetsgronden waren ingediend. De opposant had weliswaar een brief gestuurd waarin hij verwees naar de eerdere uitspraak, maar de rechtbank constateerde dat de aangevoerde gronden niet betrekking hadden op de uitspraak van 15 februari 2023. Dit betekende dat de gronden de rechtmatigheid van die uitspraak niet aanraakten. De rechtbank benadrukte dat het indienen van het bestreden besluit in het verzet het eerdere verzuim niet kon herstellen.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het verzet ongegrond, waardoor de eerdere uitspraak in stand bleef. De beslissing werd openbaar uitgesproken door rechter M. Eversteijn, met griffier O. Asafiati aanwezig. De partijen werden geïnformeerd dat tegen deze uitspraak beroep in cassatie kan worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden binnen zes weken na verzending.