ECLI:NL:RBMNE:2023:7696

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 augustus 2023
Publicatiedatum
30 april 2024
Zaaknummer
10517554 \ UC EXPL 23-3472 NA/58602
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betaling collegegeld door gedaagde na inschrijving en uitschrijving bij Hogeschool Rotterdam

In deze zaak vordert de stichting Hogeschool Rotterdam collegegeld van € 392,17 van gedaagde, die van 1 september 2022 tot en met 31 oktober 2022 ingeschreven stond voor een opleiding. Gedaagde heeft op 1 oktober 2022 een verzoek tot uitschrijving ingediend, maar volgens artikel 7.42 lid 1 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) eindigt de inschrijving pas met ingang van de volgende maand. De kantonrechter oordeelt dat de inschrijving van gedaagde op 1 november 2022 definitief is beëindigd, waardoor gedaagde tot die datum collegegeld verschuldigd is. De Hogeschool heeft het collegegeld voor de periode van inschrijving geïncasseerd, maar dit bedrag is op verzoek van gedaagde gestorneerd. De Hogeschool vordert in totaal € 470,34, inclusief administratiekosten en wettelijke rente.

De kantonrechter oordeelt dat gedaagde de hoofdsom van € 392,17 moet betalen, omdat hij gedurende de gevraagde periode ingeschreven was. De gevorderde administratiekosten zijn ook verschuldigd, omdat gedaagde het collegegeld in termijnen wilde betalen. Daarnaast is gedaagde de wettelijke rente verschuldigd over het bedrag vanaf 3 mei 2023. De Hogeschool heeft ook recht op vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten, die door de kantonrechter zijn toegewezen. Gedaagde wordt veroordeeld in de proceskosten van de Hogeschool, die in totaal € 418,49 bedragen. Het vonnis is uitgesproken door mr. I.L. Rijnbout op 16 augustus 2023.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: 10517554 \ UC EXPL 23-3472 NA/58602
Vonnis van 16 augustus 2023
in de zaak van
de stichting
STICHTING HOGESCHOOL ROTTERDAM,
gevestigd in Rotterdam,
eisende partij,
hierna te noemen: de Hogeschool,
gemachtigde: GGN Mastering Credit B.V.,
tegen
[gedaagde],
wonende in [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 3 mei 2023 met producties 1 tot en met 5;
- proces-verbaal van de civiele rolzitting van 24 mei 2023, waar [gedaagde] mondeling op de dagvaarding heeft gereageerd;
- de conclusie van repliek;
- [gedaagde] heeft geen gebruikgemaakt van de gelegenheid om op de conclusie van repliek te reageren.
1.2.
De rechter heeft bepaald dat de uitspraak vandaag is.

2.Waar de zaak over gaat

2.1.
[gedaagde] heeft zich op 19 april 2022 ingeschreven voor de opleiding [studierichting] aan de Hogeschool Rotterdam, die startte op 1 september 2022. Op 1 oktober 2022 heeft [gedaagde] via [websitelink] aangegeven zich te willen uitschrijven voor de opleiding. In de automatische bevestiging van [websitelink] staat dat [gedaagde] heeft verzocht om te worden uitgeschreven per 1 november 2022.
2.2.
De Hogeschool heeft het eerste termijnbedrag van het collegegeld geïncasseerd, maar op verzoek van [gedaagde] is dat bedrag gestorneerd. De Hogeschool stelt dat [gedaagde] collegegeld moet betalen over de periode 1 september 2022 tot en met 31 oktober 2022 (2 x € 184,08) en € 24,00 aan administratiekosten.
2.3.
De Hogeschool vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, betaling van € 470,34 (hoofdsom, rente en kosten), vermeerderd met de wettelijke rente over € 392,17 vanaf 3 mei 2023, tot de dag dat het bedrag volledig betaald is. Ook wil de Hogeschool dat [gedaagde] haar proceskosten betaalt.
2.4.
[gedaagde] stelt zich op het standpunt dat er onterecht twee maanden aan collegegeld wordt gevorderd. [gedaagde] heeft zich op 1 oktober 2022 uitgeschreven, zodat hij het gevorderde collegegeld vanaf die datum tot en met 31 oktober 2022 niet verschuldigd is.
2.5.
De vraag die centraal staat, is of [gedaagde] het bedrag van € 470,34 moet betalen aan de Hogeschool. Dit is het geval. Hierna wordt uitgelegd waarom.

3.De beoordeling

Hoofdsom van € 329,17
3.1.
De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde] de hoofdsom van € 392,17 moet betalen, omdat vaststaat dat [gedaagde] van 1 september 2022 tot en met 31 oktober 2022 voor de opleiding ingeschreven stond. [gedaagde] heeft weliswaar op 1 oktober 2022 via [websitelink] een verzoek ingediend tot uitschrijving van de opleiding, maar uit artikel 7.42 lid 1 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (hierna: WHW) blijkt dat een inschrijving wordt beëindigd met ingang van
de volgende maand. Artikel 7.42 lid 1 WHW luidt als volgt.
‘’Het instellingsbestuur beëindigt op verzoek van degene die is ingeschreven voor een opleiding diens inschrijving met ingang van de volgende maand.’’
3.2.
De inschrijving van [gedaagde] is dan ook op 1 november 2022 definitief beëindigd, zodat [gedaagde] tot die datum collegegeld verschuldigd is. De gevorderde administratiekosten is [gedaagde] verschuldigd, omdat [gedaagde] het collegegeld in termijnen had willen voldoen. In dat geval mag de Hogeschool daarvoor kosten in rekening brengen op grond van artikel 7.47 lid 2 WHW. De vordering van in totaal € 392,17 wordt daarom toegewezen.
Rente, buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten
3.3.
Doordat [gedaagde] te is laat met betalen, is hij de wettelijke rente verschuldigd als bedoeld in artikel 6:119 BW. De verschenen wettelijke rente tot 3 mei 2023 ter hoogte van
€ 6,99 wordt toegewezen. De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom vanaf 3 mei 2023 wordt ook toegewezen, tot de dag dat het bedrag volledig betaald is.
3.4.
De Hogeschool heeft kosten gemaakt voor het proberen te innen van de hoofdsom en vordert vergoeding van deze zogenoemde buitengerechtelijke incassokosten. Aan de wettelijke eisen voor vergoeding hiervan is voldaan. De hoogte van de vordering is getoetst aan het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten en komt voor toewijzing in aanmerking. De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten van € 71,18 (inclusief
€ 12,35 omzetbelasting) worden daarom toegewezen.
3.5.
[gedaagde] is de partij die ongelijk krijgt en hij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van de Hogeschool als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding
130,49
- griffierecht
128,00
- salaris gemachtigde
160,00
(2,00 punten × € 80,00)
Totaal
418,49

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan de Hogeschool te betalen een bedrag van € 470,34, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 3 mei 2023, tot de dag dat het bedrag volledig betaald is;
4.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van de Hogeschool tot dit vonnis vastgesteld op € 418,49;
4.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.L. Rijnbout en in het openbaar uitgesproken op 16 augustus 2023.