In deze zaak tussen [eiser] en [gedaagde] gaat het om de uitvoering van een vaststellingsovereenkomst die volgde op de beëindiging van een arbeidsovereenkomst. De partijen hebben afgesproken dat de werkgever binnen zeven werkdagen na ondertekening van de overeenkomst het achterstallig loon zou betalen. [eiser] stelt dat de overeenkomst op 27 september 2022 door beide partijen is ondertekend en dat het loon uiterlijk op 6 oktober 2022 betaald had moeten worden. Echter, de betaling vond pas op 7 oktober 2022 plaats, wat volgens [eiser] aanleiding geeft tot het eisen van een boete en bijkomende kosten.
[gedaagde] betwist de vordering en stelt dat de betaling tijdig heeft plaatsgevonden. Zij verwijst naar een e-mail waarin is aangegeven dat de ondertekening van de overeenkomst op 29 september 2022 zou plaatsvinden. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [gedaagde] de overeenkomst op 30 september 2022 heeft ondertekend en dat de betaling op 7 oktober 2022 binnen de afgesproken termijn viel. De kantonrechter oordeelt dat [eiser] niet voldoende heeft aangetoond dat de overeenkomst eerder was ondertekend en wijst de vorderingen van [eiser] af.
De kantonrechter heeft [eiser] veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van [gedaagde] zijn begroot op € 398,00. Daarnaast is [eiser] voorwaardelijk veroordeeld in de nakosten, indien hij niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis voldoet. Dit vonnis is uitgesproken op 8 november 2023 door mr. Y.M. Vanwersch, kantonrechter.