In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 10 augustus 2023 uitspraak gedaan in een verzoek tot machtiging voor de verwerping van de nalatenschap van een overleden erflaatster. De verzoekers, wettelijk vertegenwoordigers van twee minderjarigen, hebben het verzoek ingediend omdat de nalatenschap negatief is en verwerping in het belang van de minderjarigen zou zijn. De erflaatster is overleden op 19 april 2023 en had haar laatste woonplaats in Nederland. De kantonrechter heeft eerst de rechtsmacht beoordeeld, aangezien de minderjarigen hun gewone verblijfplaats in het Verenigd Koninkrijk hebben. De kantonrechter heeft vastgesteld dat zij bevoegd is om van het verzoek kennis te nemen op basis van artikel 16 lid 3 van de Verordening (EU) 2019/1111 (Brussel II-ter). De kantonrechter heeft geconcludeerd dat de verzoekers voldoende bewijs hebben geleverd dat de nalatenschap negatief is, en heeft daarom het verzoek toegewezen. De beschikking is openbaar uitgesproken en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.