Uitspraak
RECHTBANK Midden-Nederland
[eiseres],
[gedaagde] ,
1.De procedure
2.De feiten
“definitieve tekeningen en aangepaste constructie”naar [eiseres] gestuurd met de mededeling daarbij dat die door [gedaagde] akkoord bevonden zijn.
1. Verrekening van meer en minderwerk vindt plaats:
[gedaagde] heeft ook deze facturen onbetaald gelaten. Het totale bedrag van de niet betaalde facturen is € 190.773,15 (incl. btw).
3.Het geschil
primair,[eiseres] veroordeelt tot betaling aan [gedaagde] van € 271.882,97, of een bedrag in goede justitie te bepalen, vermeerderd met de wettelijke rente hierover vanaf 4 mei 2022 tot aan de dag van volledige betaling;
4.De beoordeling
“geen betaling aan [eiseres] meer hoeft te verrichten”en dat [eiseres] vóór 11 maart 2022 niet de feitelijke macht over het gebouw uitoefende omdat zij eerst op die datum hekken rondom het bouwterrein heeft geplaatst. Het eerste verweer, althans zo begrijpt de rechtbank dat, betreft het beroep op opschorting van de betaling van de facturen gevolgd door de ontbinding van de overeenkomst. Zowel deze opschortingsbevoegdheid als de ontbinding behoeven eerst een oordeel over de klachten van [gedaagde] . Daarvan zal immers afhangen of, en zo ja in welke mate, er sprake was van een tekortkoming door [eiseres] die [gedaagde] de bevoegdheid verschafte tot opschorting van haar betalingsverplichtingen en tot ontbinding van de overeenkomst. Het argument dat [eiseres] op 11 maart 2022 niet de feitelijke macht over het gebouw had stuit af op het door [gedaagde] niet bestreden feit dat [eiseres] op dat moment als enige beschikte over de sleutel van het gebouw.
nietberoepen op minder werk. Zij heeft gesteld dat de radiatoren niet geplaatst konden worden zolang het tegelwerk ontbreekt. Het tegelwerk is volgens [eiseres] minder werk. Dat is door [gedaagde] niet bestreden. De juistheid hiervan volgt ook uit de e-mail van [gedaagde] van 5 juli 2021 aan [C] waarin zij schrijft:
“Alle tegelwerk voor de sanitaire voorzieningen komt te vervallen..”.[gedaagde] stelt recht te hebben op € 2.400 althans in ieder geval de btw over € 780. Zij heeft betwist dat de kosten € 780 zijn en verwijst naar de beoordeling van de bouwkosten door [onderneming 2] waaruit blijkt dat de plaatsing van de radiatoren € 2.400 kost. Dat de radiatoren vanwege het tegelwerk niet geplaatst konden worden omdat het tegelwerk als minderwerk heeft te gelden, betekent niet dat de levering van de radiatoren niet plaats kon vinden zodat die na het gereedkomen van het tegelwerk alsnog gemonteerd hadden kunnen worden. Het niet leveren van de radiatoren is dus een tekortkoming die tot schadevergoeding verplicht.
“ [onderneming 6] ook graag wil weten of hij de zonnepanelen nu wel of niet moet leveren”. Daarop antwoordt [gedaagde] per e-mail van 26 augustus 2021 aan [C] :
“De zonnepanelen kunne eraf”.Hiermee staat het minder werk ten aanzien van de zonnepanelen vast. Van een tekortkoming is mitsdien geen sprake.
“N.A.V. ons laatste gesprek met mevrouw [gedaagde] over het gebruik en het aantal personen en de beschikbare elektra hebben wij nu de installatie aangepast zodat deze daarbij optimaal aansluit”. [gedaagde] heeft bestreden dat zij bij de bespreking van 1 december 2020 aanwezig was. Met voornoemde e-mails van 31 augustus 2020 en 7 december 2020 heeft [eiseres] aangetoond dat de wijziging van de warmte(pomp)boilers ten opzichte van de offerte van 29 oktober 2020 is geschied naar aanleiding van een kritische opmerking van [onderneming 1] over de beschikbaarheid van warm water, dat op verzoek van [gedaagde] die kritiek onderwerp is geweest van overleg tussen in ieder geval [eiseres] , [onderneming 5] en [onderneming 6] en dat dat overleg heeft geleid tot een voorstel van [onderneming 5] tot aanpassing van de installatie. Eveneens is aangetoond dat met de aanpassing een optimalisatie is beoogd van de installatie. Gegeven deze omstandigheden kan van een tekortkoming geen sprake zijn. [gedaagde] heeft haar stelling dat de huidige warmte(pomp)boilers niet vergelijkbaar zijn met de aanvankelijk geoffreerde warmte(pomp)boilers ook niet met concrete gegevens onderbouwd.
centerfree vuuren”voor € 6.680;
- een e-mail van 17 augustus 2021 van [C] aan [gedaagde] waarin [C] schrijft dat hij een offerte heeft aangevraagd
“voor de trappen als uitgevoerd zoals de witte trap bij ons in de showroom”;
“Hierbij de aangepaste meer-/minderwerklijst tot nu toe zoals besproken. (..) trappenuitvoering zoals hier in de showroom met gedraaide spillen e.d.”) met het verzoek of de meer en minder werklijst akkoord is met als bijlage daarbij de aangepaste meer en minder werklijst waarin voor de trappen een meerwerk is opgenomen van € 5.100,25;
- de e-mail van 8 december 2021 van [C] aan [gedaagde] met daarin € 6.680 als minderwerkpost met als toelichting
“Minderwerk alle trappen vervallen ivm geen akkoord op de laatste aanbieding”;
“Voor wat betreft de trappen is het akkoord volgens showroommodel inclusief de extra kosten volgens de offerte die jullie hiervoor gestuurd hebben”.
Uit deze stukken blijkt dat [gedaagde] niet eerder dat op 3 januari 2022 akkoord heeft gegeven voor de uitvoering van de trappen als meer werk. Uit dit bericht blijkt ook dat [gedaagde] de geoffreerde trap in centrefree vuren niet wenste. Op basis van deze stukken is het terecht dat [eiseres] voorafgaand aan de beoogde oplevering op 21 december 2021 de gecalculeerde trap als minder werk heeft beschouwd en de door [gedaagde] gekozen hardhouten trap nog niet als meer werk kon beschouwen omdat [gedaagde] daarvoor nog geen akkoord had gegeven. De rechtbank acht het niet juist dat [eiseres] voor de trap € 6.680 als minder werk heeft gerekend. Op grond van de calculatie dient dat € 8.584 te zijn. De stelling van [gedaagde] dat zij haar keuze voor de hardhouten trap reeds voor het sluiten van de aannemingsovereenkomst had bepaald is zonder nadere onderbouwing met concrete feiten niet geloofwaardig in het licht van de overtuigende bewijsstukken van [eiseres] . [gedaagde] stelt voorts dat van een tekortkoming sprake is omdat de hardhouten trap bij de tweede opname niet geplaatst bleek. Zij bestrijdt dat [eiseres] zich terzake van de plaatsing op opschorting beroepen heeft. Deze stelling is feitelijk onjuist. Uit de brief van 18 februari 2022 van mr. [A] blijkt dat [eiseres] zich in het algemeen beroepen heeft op haar bevoegdheid tot opschorting zolang betaling door [gedaagde] uitblijft, en dat zij ten aanzien van de plaatsing van de trap bovendien heeft gesteld dat plaatsing daarvan niet mogelijk is zolang [gedaagde] niet heeft zorg gedragen voor de uitvoering van het stucwerk. Ten aanzien van de plaatsing van de trappen kan vooralsnog niet van een tekortkoming gesproken worden. Daarvoor is vereist dat het beroep van [eiseres] op opschorting onjuist zal blijken.
- de e-mail van [C] aan [gedaagde] van 8 september 2021 (“
Hierbij de aangepaste meer-/minderwerklijst tot nu toe zoals besproken. (..) vervallen stucadoorswerk”) met het verzoek of de meer en minderwerklijst akkoord is en met als bijlage daarbij de aangepaste meer en minderwerklijst waarin ( MM-0019 ) is opgenomen van € 23.740,10 met omschrijving: ‘Vervallen gehele post stucadoorswerk’;
- de e-mail van [gedaagde] aan [C] van 22 september 2023 waarin zij schrijft:
“Het wordt ook tijd om een opleverdatum aan te kondigen. Volgens mijn berekening zou dat al medio oktober moeten zijn gezien de werkzaamheden rond het stucen, tegelwerk, brandmeldinstallatie ed. is komen te vervallen”.
- in het hoofdgebouw: 34 stalen binnenkozijnen met 4 brandvertragende en 30 opdekdeuren;
Volgens [gedaagde] zijn geplaatst: 38 stalen binnenkozijnen, 2 brandvertragende en 33 binnendeuren stomp.
Volgens [eiseres] zijn geplaatst: 38 stalen binnenkozijnen, 3
brandwerendeen 36 binnendeuren stomp. [eiseres] erkent dat zij niet alle overeengekomen kozijnen en deuren geleverd heeft. Ter toelichting van de afspraak die volgens haar met [gedaagde] is gemaakt verwijst zij naar:
“De binnendeuren en -kozijnen incl. brandwerende deuren zijn besteld, dit zijn allemaal dichte deuren. De overige glazen deuren en puien gaat u zelf regelen zoals afgesproken”.De niet en/of anders geleverde deuren zou, zo begrijpt de rechtbank [eiseres] , als minder werk afgesproken zijn op 1 september 2021 tussen [C] en [gedaagde] . Dit is door [gedaagde] gemotiveerd betwist. Uit MM-0018 blijkt dat [eiseres] de aanpassing post binnendeuren en -kozijnen als minder werk heeft verrekend. Dat dat minder werk overeengekomen is, zal [eiseres] moeten bewijzen. Dat geldt ook voor de wijziging van de opdekdeuren in stompe deuren. [gedaagde] zal moeten bewijzen dat er sprake is van een tekortkoming omdat [eiseres] (naast het minder werk van 2 brandvertragende deuren en 2 binnendeuren) ook nog 3 binnendeuren en 1 brandvertragende deur niet geleverd heeft. Voor zover [gedaagde] heeft betoogd dat van een tekortkoming sprake is omdat geen brandvertragende maar brandwerende deuren zijn geleverd, heeft zij haar stelling onvoldoende feitelijk onderbouwd met een uitleg van het verschil tussen beide uitvoeringen. Omdat bewijslevering noodzakelijk is ten aanzien van de brandwerende en de binnendeuren zal de rechtbank de verdere beoordeling van deze posten aanhouden.
- de e-mail van [E] aan [onderneming 8] van 17 september 2019 met de vraag:
“Zou je de offerte in de bijlage kunnen aanpassen? We zijn met de opdrachtgever in gesprek maar er moet toch het nodige bezuinigd worden”;
- de offerte van 19 september 2019 van [onderneming 8] met de vermelding: ‘RAL9016 glad (geen folie)’ voor een totaal bedrag van € 46.770 voor het hoofdgebouw en € 7.650 voor het bijgebouw;
[eiseres] heeft uitgelegd dat zij per ongeluk vergeten is de omschrijving in de aangepaste calculatie te wijzigen in ‘ral 9016 glad’. [gedaagde] heeft betwist dat zij met [eiseres] heeft afgesproken dat de kozijnen aan de buitenzijde zijn voorzien van een glad in plaats van een houtnerfprofiel om aldus te bezuinigen op de kosten. Zij heeft evenwel niet voldoende bestreden dat zij op 17 september 2019 met [C] en [E] bezuinigingen heeft besproken en dat [eiseres] met dat doel [onderneming 8] zou benaderen. Eveneens staat vast dat door de wijziging een aanzienlijke bezuiniging ten opzichte van de calculatie is gerealiseerd. Bij deze stand van zaken is het niet evident dat van een tekortkoming sprake is vanwege het verschil in profiel. De rechtbank acht het niet juist dat [gedaagde] volledig voorbij gaat aan de aantoonbaar gerealiseerde bezuiniging ten opzichte van de haar bekende calculaties. Bovendien heeft [gedaagde] geen toelichting gegeven op de schade van € 15.000 die zij stelt geleden te hebben. Dit bedrag is in ieder geval lager dan het voordeel dat zij heeft gehad. Kortom ook indien [eiseres] de afspraak niet kan bewijzen (wat zij in beginsel dient te doen) is het hoogst onaannemelijk dat [gedaagde] als gevolg van de tekortkoming een schade heeft geleden van € 15.000. Nu die schade door [eiseres] is bestreden, zal [gedaagde] die moeten bewijzen.
“Er komt nog een verrekening met de boeidelen en de voordeur”. Uit dit bericht blijkt niet duidelijk dat [gedaagde] de uitvoering van de boeidelen door kunststof als
meerwerk heeft geaccepteerd. Evenmin blijkt uit deze stukken dat [eiseres] [gedaagde] heeft gewaarschuwd voor de prijsverhoging door dat meer werk. Integendeel, [C] heeft tijdens de mondelinge behandeling van 23 februari 2023 verklaard dat hij dacht dat de vervanging een besparing zou opleveren maar dat de vervanging achteraf duurder uitviel. Hieruit blijkt dat partijen in de veronderstelling verkeerden dat met de vervanging een bezuiniging zou zijn gemoeid. De onjuistheid van deze veronderstelling komt voor rekening van [eiseres] omdat zij verzuimd heeft [gedaagde] te wijzen op de prijsverhoging. Dit betekent dat [eiseres] de vervanging ten onrechte voor een bedrag van € 5.204,64 als meer werk aan [gedaagde] in rekening heeft gebracht.
“Mevrouw [gedaagde] heeft deze tekeningen beoordeeld en akkoord bevonden. (..) LET WEL dit zijn bouwaanvraagstukken geen werktekeningen.”[eiseres] stelt dat [gedaagde] op 2 november 2020 bij haar op kantoor is geweest en dat toen besproken is dat het schuine pannendak op de dakkapel niet door zou gaan en het daarvoor gecalculeerde bedrag gebruikt zou worden voor het aanbrengen van het pannenrek op de uitbouw. Als bewijs wijst zij op de e-mail van [C] aan [gedaagde] van 8 september 2021 waarin [C] schrijft:
“Het pannendak is vervolgens niet doorgegaan omdat het niet op de tekening stond hiervoor in de plaats is het pannenrek op het platte dak van de uitbouw gekomen, deze hadden wij niet gekend maar stond plots wel op de tekening”.
[gedaagde] heeft naar voren gebracht:
“kun je eveneens alle plinten van de vloer en plafond uit de begroting halen uithalen en de vensterbank begane grond. Behalve van het bijgebouw, dit kan gewoon meegenomen worden zoals opgenomen in de begroting”. Door [gedaagde] is vervolgens niet de juistheid betwist van de bedragen die [eiseres] als minder werk heeft gehanteerd: € 4.092 en € 761,65. [gedaagde] heeft mitsdien geen aanspraak op verdere verrekening. Van een tekortkoming is geen sprake.
“tot op de sanitaire voorzieningen”en dat vanaf de sanitaire voorzieningen een complete binnenriolering geleverd zal worden waarvan alle aansluitleidingen
“25 cm boven de vloer worden afgetopt”. Het staat vast dat niet alleen de aansluitleidingen voor het binnenriool maar ook de wateraansluitleidingen 25 cm boven de vloer zijn afgetopt. Deze feitelijke situatie wijkt af van hetgeen overeengekomen is en is in beginsel als een tekortkoming te beschouwen. [eiseres] heeft aangevoerd dat [gedaagde] heeft verzuimd om de exacte posities van de wateraansluitingen aan te geven en dat dat aangeven noodzakelijk was geworden omdat zij al het sanitair zelf wilde uitzoeken en het in de calculatie opgenomen sanitair als minder werk was vervallen. Dat het sanitair als minderwerk is vervallen staat vast. De vraag is of [gedaagde] ten aanzien van haar verplichting tot het aangeven van de exacte plaats van de wateraansluitingen in verzuim was. Dat is door [gedaagde] gemotiveerd betwist. Zij heeft als bewijs gewezen op de volgende stukken van [eiseres] :
“Wil je mij laten weten wanneer wij alle aan/afvoerpunten voor het sanitair en (…) kunnen aftekenen op de wanden”;
- het voorstel van 28 mei van [C] aan [gedaagde] om de toiletten en badkamers casco op te leveren
“incl de nodige waterleidingen en afvoeren afgetopt aangebracht”;
“wat dan nog wel mogelijk is”;
“of dat de opdrachtgever dit ter plaatse aftekent en/of doorneemt met onze monteur”.
- a) in ruimte 1.02 twee enkele stopcontacten zijn geplaatst wat neerkomt op een dubbele;
Ten aanzien van a heeft [gedaagde] niet betwist dat twee enkele stopcontacten feitelijk neerkomen op een dubbele. Ten aanzien van b, c, d, e, h, i en j dient [gedaagde] de tekortkoming te bewijzen.
Wat precies het minderwerk is waarop [eiseres] zich beroept is de rechtbank evenmin duidelijk. [eiseres] heeft erkend dat zij drie sloten niet gemonteerd heeft en dat zij bij de afrekening van de stelpost voor hang- en sluitwerk rekening gehouden heeft gehouden met de drie niet geplaatste cijfersloten. Zij heeft daartoe verwezen naar MM-0026 betreffende het hang- en sluitwerk. Uit dat overzicht blijkt niet in welke mate de kosten voor de montage van het hang -en sluitwerk als minder werk verrekend is. [gedaagde] heeft er terecht op gewezen dat de montagekosten zoals opgenomen in de calculaties betrokken dienen te worden bij de afrekening van het minder werk. In combinatie met het debat over de binnen- en brandwerende deuren acht de rechtbank het debat over het hang en sluitwerk onvoldoende duidelijk om hierin een beslissing te kunnen nemen. Partijen dienen hun stellingen duidelijker te onderbouwen.
- dat na het sluiten van de overeenkomsten een uitbouw aan de woning is toegevoegd waardoor een draagmuur verviel en een vervangende constructie noodzakelijk was;
“(..) de definitieve tekeningen en aangepaste constructie (met uitbreiding achterzijde en intern enkele aanpassingen) van woning [gedaagde] ”en in de e-mail van 15 oktober 2020 van [G] aan [C] , waarin staat:
“Hierbij zend ik je de constructieve tekeningen met de achteruitbouw die wij van de constructeur hebben ontvangen”.
Voorts heeft [eiseres] bewijsstukken in het geding gebracht, te weten:
- een palenplan van 5 maart 2020 van [onderneming 10] B.V. met 49 heipalen en de offerte van [onderneming 11] B.V. van 24 februari 2020 voor een bedrag van € 11.975;
- een palenplan van 14 oktober 2020 van [onderneming 10] B.V. met 54 heipalen en de offerte van [onderneming 11] B.V. van 9 oktober 2020 voor een bedrag van € 19.950;
€ 18.500 gecrediteerd is. De opslag komt neer op € 2.460,50.
2. [gedaagde] heeft op grond van tekortkoming recht op een schadevergoeding (zie nr. 4.13);
10. [gedaagde] zal moeten bewijzen dat er ten aanzien van de voegvullingen sprake is van een tekortkoming (zie nr. 4.19);
20. [gedaagde] heeft recht op € 5.204,64 vanwege ten onrechte berekend meer werk voor de vervanging van de boeidelen (zie nr. 4.26);
- wcd in ruimtes 1.06, 1.09, 0.16 en 0.17 niet zijn aangebracht;
[gedaagde] heeft recht op een schadevergoeding van € 300 vanwege de buitenverlichting (zie nr. 4.34).
- de dagkanten kozijnen en het plaatsen vensterbanken;
- het aftimmeren kanalen, plafond binnenkozijnen, multiplex plafonds meterkasten, aftimmeren muurplaat, uitvlakken dekvloer kamer nr. 2.09 en de omtimmering van de vloerverwarming;
Het is na de vermeerdering van de eis in reconventie voor de rechtbank niet duidelijk welke schade zij voor de afzonderlijke posten vordert. [gedaagde] zal dat duidelijker moeten aangeven. [eiseres] heeft tegen de berekening van de schade bezwaar gemaakt, in het bijzonder vanwege de berekende opslagen. Als uitgangspunt voor de schadeberekening geldt dat [eiseres] niet creditering van het voor de betreffende post gecalculeerde bedrag
ende volledige aanschaf-en montagekosten van de betreffende post kan vorderen. De schade is het saldo van beide bedragen.