ECLI:NL:RBMNE:2023:81

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 januari 2023
Publicatiedatum
13 januari 2023
Zaaknummer
548901 / HA RK 22-250
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek niet ontvankelijk verklaard na schikking in hoofdzaak

Op 13 januari 2023 heeft de Rechtbank Midden-Nederland, zitting houdende in de wrakingskamer, uitspraak gedaan in een wrakingszaak. Het verzoek tot wraking was ingediend door verzoekster, een B.V., tegen mr. D.C.P.M. Straver, de behandelend rechter in een andere civiele procedure. Het wrakingsverzoek was gebaseerd op de schijn van partijdigheid van de rechter, die volgens verzoekster de schikking die partijen tijdens de mondelinge behandeling hadden bereikt, ter discussie had gesteld. Verzoekster stelde dat de rechter zich niet had gehouden aan de gemaakte afspraken en dat zij niet voldoende gelegenheid had gekregen om te reageren op de stellingen van de wederpartij.

De wrakingskamer heeft vastgesteld dat de hoofdzaak inmiddels was beëindigd na een schikking, waarbij de gedaagde € 5.000,00 aan verzoekster moest betalen. Aangezien de zaak was doorgehaald op eenstemmig verzoek van partijen, kon het doel van het wrakingsverzoek, namelijk het vervangen van de rechter, niet meer worden bereikt. De wrakingskamer heeft daarom verzoekster niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek.

De beslissing is genomen door de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken, bestaande uit mr. H.A. Brouwer als voorzitter en mr. L.C. Michon en mr. R.M. Berendsen als leden. De griffier, mr. J. Broere, heeft de beslissing in het openbaar uitgesproken. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

Beslissing
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
WRAKINGSKAMER
Locatie: Lelystad
Zaaknummer/rekestnummer: 548901 / HA RK 22-250
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van 13 januari 2023
op het verzoek in de zin van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (verder: Rv) van:
[verzoekster] B.V,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
(verder te noemen verzoekster),
advocaat mr. P.H. van der Vleuten te Utrecht.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het proces-verbaal van de zitting van 2 december 2022 met daarin opgenomen het wrakingsverzoek van verzoekster gericht tegen mr. D.C.P.M. Straver;
  • de reacties van mr. Straver van 9 december 2022 en 23 december 2022;
  • de reactie van de advocaat van verzoekster van 22 december 2022.
1.2.
Het wrakingsverzoek is op 23 december 2022 in het openbaar behandeld door de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken (verder: de wrakingskamer).
Bij de mondelinge behandeling is niemand verschenen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek tot wraking is gericht tegen mr. Straver als behandelend rechter (hierna te noemen: de rechter), in de zaak met het zaaknummer/rolnummer C/16/536360 / HA ZA 22-186.
2.2.
Verzoekster heeft aan het wrakingsverzoek ten grondslag gelegd dat sprake is van de schijn van partijdigheid van de rechter. Nadat partijen tijdens de mondelinge behandeling een schikking zijn overeengekomen en een proces-verbaal van schikking was opgemaakt, heeft de rechter de schikking ter discussie gesteld. De rechter heeft ten onrechte gemeend dat de getroffen schikking aan haar ter beoordeling ligt en zich er niet bij neergelegd. Ook stelt verzoekster dat zij niet voldoende gelegenheid heeft gekregen te reageren op de stellingen van de wederpartij in de hoofdzaak, terwijl de rechter meermaals haar afkeuring heeft laten blijken over de prestaties van verzoekster in haar functie als accountant. Daarnaast is de rechter buiten de beoordeling van het geschil getreden door zich uit te laten over de BV-structuur en andere dienstverlening van verzoekster, terwijl die geen onderwerp waren van het geschil.
2.3.
De rechter heeft niet berust in de wraking. In haar schriftelijke reactie stelt zij zich op het standpunt dat zij niet is gewraakt vanwege onvoldoende objectiviteit, maar omdat zij een gewenste schikking van verzoekster in de hoofdzaak heeft doorkruist. Tijdens een korte schorsing van de zitting is een regeling getroffen tussen partijen, die inhield dat gedaagde
€ 5.000,00 moest betalen aan eiser (verzoekster in deze procedure). Nadat de gedaagde op vragen van de rechter aangaf dat ze dit bedrag alleen maar betaalde omdat ze bang was dat ze anders meer moest betalen dan voor haar mogelijk was, heeft de rechter geconcludeerd dat gedaagde zich gedwongen voelde deze regeling aan te gaan. Volgens de rechter was daarom sprake van een wilsgebrek, waarna zij heeft medegedeeld dat zij er niet van uit kon gaan dat de schikking rechtsgeldig tot stand was gekomen. Daarnaast stelt de rechter dat beide raadslieden voldoende gelegenheid hebben gekregen de standpunten van hun cliënten nader te onderbouwen.

3.De beoordeling

3.1.
Artikel 36 Rv bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. De strekking van deze bepaling is dat de rechtszoekende zich ervan kan verzekeren dat in zijn zaak wordt beslist door een onpartijdige rechter, en dat een rechter die van vooringenomenheid blijk heeft gegeven, of de schijn van partijdigheid heeft gewekt, wordt vervangen.
3.2.
In de onderliggende zaak hebben partijen na de zitting alsnog een schikking getroffen, althans uitvoering gegeven aan hetgeen ter zitting was overeengekomen, die inhield dat de gedaagde een bedrag van € 5.000,00 aan de eiser moest betalen. Dat bedrag is betaald, waarna de zaak op eenstemmig verzoek is doorgehaald op de rol. Dat betekent dat de zaak waarin het onderhavige verzoek tot wraking is gedaan, is beëindigd. Het doel van een wrakingsverzoek, het vervangen van de betrokken rechter, kan niet meer worden bereikt als de zaak is beëindigd. De wrakingskamer is daarom van oordeel dat verzoeker geen belang heeft bij de beoordeling van het wrakingsverzoek.
3.3.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, zal de wrakingskamer verzoeker niet-ontvankelijk verklaren in het wrakingsverzoek.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1.
verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in het wrakingsverzoek;
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing te sturen aan verzoekster, de rechter waartegen het wrakingsverzoek is gericht, andere betrokken partijen, en aan de betrokken teamvoorzitter van het team waarin de rechter werkzaam is, en de president van deze rechtbank.
Deze beslissing is gegeven door mr. H.A. Brouwer, voorzitter, en mr. L.C. Michon en
mr. R.M. Berendsen en als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. J. Broere, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 13 januari 2023.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.