ECLI:NL:RBMNE:2023:845

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 februari 2023
Publicatiedatum
28 februari 2023
Zaaknummer
UTR - 22 _ 1774
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar inzake naturalisatieverzoek

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 22 februari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de burgemeester van de gemeente Hilversum. De eiser, die een RANOV-vergunning heeft, heeft in 2021 contact opgenomen met de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) over de mogelijkheden voor naturalisatie. Na een aantal correspondenties met de IND en de gemeente, heeft de eiser bezwaar gemaakt tegen een brief van de burgemeester waarin werd medegedeeld dat hij nog geen naturalisatie kan aanvragen. De rechtbank heeft het beroep van de eiser tegen de niet-ontvankelijk verklaring van zijn bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de brief van de burgemeester niet als een besluit kan worden aangemerkt in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat er geen formele aanvraag om naturalisatie was ingediend. De rechtbank concludeert dat de burgemeester niet bevoegd is om te beslissen op een aanvraag om naturalisatie, en dat de IND de juiste instantie is voor het behandelen van dergelijke aanvragen. De rechtbank heeft ook het verzoek van de eiser om vrijstelling van griffierecht afgewezen, omdat hij niet voldoet aan de voorwaarden voor vrijstelling. De uitspraak benadrukt het belang van het indienen van een formele aanvraag en het betalen van leges voor naturalisatieverzoeken.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/1774

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 februari 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: J. Ndagano),
en

de burgemeester van de gemeente Hilversum, verweerder

(gemachtigde: C. Pilic).

Inleiding

1. Op 30 september 2021 heeft de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) een brief gestuurd naar eiser omdat hij behoort tot de groep die een RANOV-vergunning heeft gekregen en (nog) geen Nederlander is. In de brief wordt uitgelegd hoe eiser een aanvraag kan indienen om Nederlander te worden en wanneer welke vrijstellingen gelden. Op 1 oktober 2021 heeft de IND opnieuw een brief naar eiser gestuurd met een vergelijkbare inhoud.
2. Op 5 november 2021 heeft eiser een contactformulier ingediend bij de gemeente met een vraag over naturalisatie.
3. Op 13 januari 2022 heeft verweerder aan eiser medegedeeld dat hij nog geen naturalisatie kan aanvragen.
4. Eiser heeft op 27 januari 2022 bezwaar gemaakt tegen de brief van verweerder van 13 januari 2022. Vervolgens heeft hij verweerder op 30 maart 2022 in gebreke gesteld.
5. Op 21 april 2022 heeft eiser beroep ingesteld omdat verweerder niet tijdig op zijn bezwaar zou hebben beslist en verzocht om verweerder alsnog te gelasten een besluit op bezwaar te nemen onder toepassing van een dwangsom.
6. Op 4 mei 2022 heeft verweerder alsnog een beslissing genomen op het bezwaar van eiser en het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
7. Op 1 juni 2022 heeft de rechtbank naar eiser een brief gestuurd of hij kan laten weten of hij het eens is met de beslissing van verweerder van 4 mei 2022. Omdat eiser niet binnen de gestelde termijn van twee weken heeft gereageerd, is de rechtbank ervan uitgegaan dat hij het niet eens is met het besluit [1] .
8. De rechtbank heeft het beroep op 12 januari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van verweerder. Eiser en zijn gemachtigde waren niet aanwezig.

Beoordeling door de rechtbank

Verzoek vrijstelling griffierecht
9. Eiser heeft verzocht om vrijstelling van betaling van het griffierecht. De rechtbank wijst het verzoek af. Eiser heeft verklaard dat hij niet over vermogen beschikt, maar wel inkomen geniet. Eiser heeft een loonstrook van april 2022 overgelegd. Daaruit blijkt dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor vrijstelling van het griffierecht. Het netto-inkomen van eiser is niet lager dan 95% van een maximale bijstandsuitkering van een alleenstaande. Eiser wordt daarom niet vrijgesteld van de verplichting tot het betalen van griffierecht.
Beroep tegen het besluit op bezwaar
10. De rechtbank verklaart het beroep van eiser tegen het besluit op bezwaar ongegrond. De rechtbank licht hieronder toe hoe zij tot dat oordeel komt.
11. Verweerder heeft het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard omdat er geen sprake is van een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De brief van 13 januari 2022 kan volgens verweerder niet als een besluit worden aangemerkt, omdat het slechts een mededeling van informatieve aard betreft. Het is niet gericht op enig rechtsgevolg. Verweerder neemt hierbij het volgende in overweging. Niet is gebleken dat eiser een verzoek om naturalisatie heeft ingediend. Het enkel overleggen van bewijsstukken over het verblijf en de eventuele ontheffing voor het behalen van het inburgeringsexamen is daartoe onvoldoende. Er is geen ondertekende aanvraag ingediend en er zijn ook geen kosten voor het indienen van de aanvraag betaald. Bovendien is de IND het bevoegde bestuursorgaan om een besluit op een aanvraag om naturalisatie te nemen, aldus verweerder.
12. Eiser is het niet eens met verweerder en stelt dat er wel sprake is van een besluit omdat er wel een aanvraag is ingediend. Eiser wijst op het beleid van de IND dat een aanvraag mondeling wordt ingediend en dat heeft hij gedaan. Daarnaast meent eiser dat de brief van 13 januari 2022 een juridisch rechtsoordeel bevat. De brief heeft als rechtsgevolg dat eiser geen naturalisatieverzoek bij de IND kan indienen. Eiser meent ook dat de werkwijze in strijd is met artikel 6 en artikel 13, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden omdat hij door middel van deze werkwijze een aanvraag om naturalisatie alleen mondeling kan indienen en hij geen rechtsmiddelen heeft om de handelswijze van verweerder aan te vechten.
13. De rechtbank geeft eiser geen gelijk. De brief van 13 januari 2022 kan niet worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Er is in casu geen sprake van een aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Awb. Er is geen aanvraag ingediend en er zijn geen leges betaald. Daarnaast is verweerder niet het bevoegd orgaan om te beslissen op een aanvraag om naturalisatie. Uit wet- en regelgeving [2] volgt dat de burgemeester de aanvraag om naturalisatie alleen in ontvangst neemt en controleert of aan de voorwaarden voor het indienen van een aanvraag wordt voldaan. Als aan alle voorwaarden wordt voldaan, stuurt de burgemeester de aanvraag vervolgens ter behandeling door naar de minister van Justitie en Veiligheid. De minister neemt uiteindelijk een beslissing op het verzoek om naturalisatie. In het licht van het voorgaande kan de brief van verweerder van 13 januari 2022 niet als een besluit op een aanvraag worden aangemerkt.
14. De rechtbank merkt op dat een medewerker van de gemeente ook aan eiser heeft gecommuniceerd dat er geen besluit is genomen. In de e-mail van 21 februari 2022 van een medewerker van de gemeente Hilversum aan de gemachtigde van eiser staat: “
Ik heb aangegeven dat uw brief niet als bezwaar kan worden aangemerkt, omdat er geen besluit is genomen. (…) U hebt gevraagd uw brief als een verzoek om informatie te zien.” Op 30 maart 2022 heeft deze medewerker van de gemeente een bericht van gelijke strekking aan de gemachtigde van eiser gestuurd: “
Uw eerdere brief is niet aangemerkt als bezwaar, omdat er geen besluit is genomen. (…) Uw brief is opgevat als een verzoek om informatie en ik heb mevrouw (…)gevraagd hierover contact met u op te nemen.”. Voor zover eiser stelt dat hij wordt afgehouden van het indienen van een aanvraag om naturalisatie, volgt de rechtbank dat betoog niet. Dit kan namelijk niet uit het dossier worden afgeleid en eiser heeft dat verder ook niet onderbouwd. Daarbij is eiser ook niet verschenen op de afspraak met de medewerker van de gemeente om het aanvraagformulier te ondertekenen en om de leges te betalen ten einde de aanvraag tegen het advies van de burgemeester in, toch door te zetten.
15. De rechtbank is aldus van oordeel dat nu er geen sprake is van een besluit verweerder het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Beroep tegen het niet tijdig beslissen
16. Omdat de brief van 13 januari 2022 niet aangemerkt kan worden als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb en dus niet vatbaar was voor bezwaar, is de rechtbank van oordeel dat het beroep tegen het niet tijdig beslissen geen doel kan treffen. Verweerder was immers niet gehouden om op het bezwaar van eiser een besluit te nemen. De beslistermijnen die gelden op grond van de Awb zijn dus ook niet van toepassing. De ingebrekestelling kan daarmee ook niet bewerkstelligen wat eiser voor ogen had. Het beroep is om die reden niet-ontvankelijk.

Conclusie en gevolgen

17. Het beroep is ongegrond voor zover dat ziet op het alsnog door verweerder genomen besluit op bezwaar. Het beroep is niet-ontvankelijk voor zover dat ziet op het niet tijdig beslissen. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen het besluit op bezwaar ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.A. Banga, rechter, in aanwezigheid van mr. R.P. Stehouwer, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 februari 2023.
De rechter is verhinderd om de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Awb heeft het beroep niet tijdig van rechtswege ook betrekking op het alsnog genomen inhoudelijke besluit, tenzij dit geheel aan het beroep tegemoet komt.
2.Dit volgt uit artikel 7 van de Rijkswet op het Nederlanderschap, de artikelen 33 tot en met 38 van het Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap en paragraaf 3. Procedure naturalisatie in de Handleiding Rijkswet op het Nederlanderschap 2003.