ECLI:NL:RBMNE:2023:914

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 februari 2023
Publicatiedatum
2 maart 2023
Zaaknummer
C/16/543567 / FA RK 22-1656
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van partneralimentatie na de geboorte van een nieuw kind

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 1 februari 2023 uitspraak gedaan over de wijziging van de partneralimentatie na de geboorte van een nieuw kind. De man, die eerder een bedrag van € 1.460,46 per maand aan partneralimentatie aan de vrouw moest betalen, verzocht de rechtbank om dit bedrag te verlagen naar nihil of een bedrag dat voldoet aan de wettelijke maatstaven. De vrouw was het hier niet mee eens en vroeg de rechtbank om de man niet ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek of om het verzoek af te wijzen.

De rechtbank oordeelde dat de geboorte van het kind van de man een wijziging van omstandigheden vormt die de herberekening van de partneralimentatie rechtvaardigt. De rechtbank stelde vast dat de man vanaf 1 augustus 2022 € 940,- per maand aan partneralimentatie moet betalen en vanaf 1 januari 2023 dit bedrag moet verlagen naar € 382,- per maand. De rechtbank overwoog dat de lastenverhoging voor de man door de geboorte van het kind een relevante wijziging van omstandigheden is, en dat de onderhoudsplicht voor kinderen voorrang heeft boven de partneralimentatie.

De rechtbank concludeerde dat de vrouw niet in staat is om in haar eigen behoefte te voorzien en dat de man voldoende draagkracht heeft om de gewijzigde alimentatie te betalen. De rechtbank bepaalde dat de vrouw de te veel ontvangen partneralimentatie niet hoeft terug te betalen, gezien haar WIA-uitkering en de reeds gemaakte uitgaven. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de man de alimentatie vóór de eerste van de maand moet betalen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en kan worden aangevochten bij het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
locatie Utrecht
zaaknummer: C/16/543567 / FA RK 22-1656
Partneralimentatie
Beschikking van 1 februari 2023
in de zaak van:
[de man],
wonende in [woonplaats] ,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. R.M. Potma,
tegen
[de vrouw],
wonende in [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. J.L. van den Heuvel.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen:
  • het verzoekschrift van de man (met bijlagen 1 t/m 8), van 15 augustus 2022, binnengekomen op 16 augustus 2022;
  • het verweerschrift van de vrouw (met bijlagen 1 t/m 4) van 13 oktober 2022, ingekomen op 14 oktober 2022;
  • het F2-formulier van de man, waarin mr. Potma zich stelt voor de man, van 27 oktober 2022;
  • het F9-formulier van de man (met bijlagen 9 t/m 21) van 9 december 2022, ingekomen op 13 december 2022;
  • het F9-formulier van de vrouw (met bijlagen 6 en 7) van 15 december 2022, ingekomen op 19 december 2022;
  • het F9-formulier van de vrouw (met bijlage 8) van 20 december 2022.
1.2.
Het verzoek is besproken tijdens de mondelinge behandeling (zitting) van 20 december 2022. Daarbij waren aanwezig:
  • de man met zijn advocaat en kantoorgenoot mr. M. Oudshoorn;
  • de vrouw met mr. C.W. de Kruif die waarneemt voor mr. J.L. van den Heuvel.

2.Waar de procedure over gaat

2.1.
Partijen zijn met elkaar getrouwd geweest. Zij zijn van elkaar gescheiden op [2020] door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand.
2.2.
In het echtscheidingsconvenant van juni 2020 is opgenomen dat de man een bedrag van € 1.460,46 per maand aan partneralimentatie aan de vrouw moet betalen. Als gevolg van indexatie is dit bedrag inmiddels € 1.532,85 per maand.
2.3.
De man wil dat dit bedrag per datum van de indiening van het verzoekschrift, dan wel met ingang van de datum van de geboorte van het kind van de man, zal worden vastgesteld op nihil, danwel op een bijdrage welke voldoet aan de wettelijke maatstaven, rekening houdend met de behoefte, draagkracht en de verdiencapaciteit van de vrouw.
2.4.
De vrouw is het daar niet mee eens. Zij vraagt de man niet ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek tot wijziging van de partneralimentatie of om afwijzing van zijn verzoek.

3.De beoordeling

3.1.
De rechtbank zal beslissen dat de man een bedrag van € 940,- per maand aan partneralimentatie aan de vrouw moet betalen, vanaf 1 augustus 2022 en een bedrag van € 382,- per maand met ingang van 1 januari 2023. Dit betekent dat een deel van het verzoek van de man wordt afgewezen. De rechtbank zal hierna uitleggen waarom zij deze beslissing neemt.
De reden voor de wijziging
3.2.
De rechtbank kan de partneralimentatie opnieuw berekenen als de omstandigheden zijn gewijzigd. [1] De man stelt dat de geboorte van zijn dochter [minderjarige] op [2022] een wijziging in de omstandigheden betreft die van invloed is op zijn draagkracht in het kader van de partneralimentatie. Volgens de vrouw kan de geboorte van een nieuw kind weliswaar worden gezien als een wijziging van de omstandigheden op basis van de wet, maar dit kan om redenen van redelijkheid en billijkheid niet betekenen dat de man niet meer aan zijn verplichtingen jegens de vrouw kan blijven voldoen. De vrouw is namelijk, net als [minderjarige] , afhankelijk van een bijdrage van de man. De rechtbank overweegt dat partijen in het echtscheidingsconvenant van juni 2020 geen niet-wijzigingsbeding zijn overeengekomen. Dit betekent dat partijen op grond van artikel 1:401 lid 1 BW de rechtbank kunnen verzoeken de partneralimentatie opnieuw te laten berekenen. Het rechtbank is van oordeel dat de lastenverhoging voor de man als gevolg van de geboorte van [minderjarige] uit zijn relatie met mevrouw [A] een rechtens relevante wijziging van de omstandigheden betreft, hetgeen een algehele nieuwe beoordeling van de partneralimentatie rechtvaardigt, rekening houdende met alle ter zake dienende omstandigheden. Daarbij geldt dat een onderhoudsplicht voor kinderen voorgaat op partneralimentatie (vgl. artikel 1:400 lid 1 BW). De rechtbank vindt steun voor dit oordeel in hogere rechtspraak en wijst hierbij op het gerechtshof Den Haag op 23 februari 2022 [2] .
De ingangsdatum
3.3.
Voordat de rechtbank de partneralimentatie opnieuw kan gaan berekenen, moet zij weten welke gegevens en belastingtarieven zij moet gebruiken bij die berekening. Daarom moet de rechtbank eerst beslissen vanaf welk moment de nieuwe partneralimentatie gaat gelden. De rechtbank vindt dat de man de nieuwe partneralimentatie vanaf 1 augustus 2022 moet betalen, omdat de rechtens relevante wijziging van omstandigheden, namelijk de geboorte van [minderjarige] , op [2022] heeft plaatsgevonden en de man in augustus 2022 ook zijn verzoek om wijziging van de partneralimentatie heeft ingediend. De vrouw heeft dus sindsdien serieus rekening kunnen houden met de mogelijkheid dat de partneralimentatie zou worden verlaagd.
3.4.
Daarnaast stelt de man dat er opnieuw gerekend moet worden met ingang van 1 januari 2023 omdat er vanaf die datum niet meer gerekend wordt met werkelijke woonlasten, maar met een forfaitair systeem, ofwel het ‘woonbudget’ genoemd. Deze stelling volgt de rechtbank. Dit betekent dat de rechtbank de nieuwe partneralimentatie in twee periodes zal berekenen, namelijk met ingang van 1 augustus 2022 tot 1 januari 2023 en ook met ingang van 1 januari 2023. De rechtbank zal niet de partneralimentatie berekenen vanaf het moment dat [minderjarige] één jaar is, namelijk op [2023] , omdat dit te ver voert. Er kunnen zich namelijk in de tussentijd nog andere wijzigingen van omstandigheden voordoen. Bovendien hoopt de rechtbank dat partijen naar alle redelijkheid en eventueel met hulp, zelf de partneralimentatie weer kunnen bijstellen als zich relevante wijzigingen voordoen waarover partijen elkaar dan gehouden zijn elkaar te informeren.
De huwelijksgerelateerde behoefte
3.5.
Bij de berekening van de partneralimentatie stelt de rechtbank eerst het bedrag vast dat de vrouw nodig heeft om haar kosten van te kunnen betalen. Dat wordt ook wel de ‘behoefte’ genoemd. Daarbij kijkt de rechtbank niet alleen naar de puur noodzakelijke kosten die de vrouw moet maken, maar ook naar de welstand waarin partijen hebben geleefd en naar wat de vrouw daardoor gewend was uit te geven. Daarom wordt dat ook wel de ‘huwelijksgerelateerde behoefte’ genoemd.
3.6.
De rechtbank stelt de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw vast op € 2.902, - netto per maand in 2018. Dit heeft de man namelijk zo berekend en de vrouw heeft dit niet inhoudelijk betwist. Gecorrigeerd voor de inflatie (geïndexeerd) is de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw in 2022 € 3.184, - netto per maand en in 2023 is de huwelijksgerelateerde behoefte € 3.293, - netto per maand.
De behoeftigheid
3.7.
Vervolgens onderzoekt de rechtbank of de vrouw redelijkerwijs in staat is om zelf dat bedrag (€ 3.184 of 3.293) te verdienen. Als de zij daar niet toe in staat is, dan is zij ‘behoeftig’. Alleen in dat geval kan de rechtbank bepalen dat de man partneralimentatie dient te betalen.
3.8.
De rechtbank vindt hier dat de vrouw niet in staat is om dat bedrag volledig zelfstandig te verdienen. Op dit moment ontvangt de vrouw namelijk een WIA-uitkering en werkt ze niet. De man stelt echter dat de vrouw wel geacht wordt in haar eigen behoefte te kunnen voorzien. Er rust namelijk een inspanningsverplichting op haar. Daarom rekent de man met een verdiencapaciteit aan de zijde van de vrouw ter hoogte van wat een gemiddelde vrouw in Nederland volgens het CBS kan verdienen. De rechtbank volgt deze stelling niet. Volgens de rechtbank heeft de vrouw onderbouwd gesteld dat zij op dit moment niet (meer) kan werken. Dit blijkt uit de WIA-uitkering die ze ontvangt, maar ook uit de door haar overgelegde verklaring van de re-integratiemedewerker, zijnde psycholoog. De man stelt weliswaar dat deze verklaring van de re-integratiemedewerker onvoldoende is om dit te kunnen zeggen, maar hier gaat de rechtbank niet in mee. Bovendien gaat de rechtbank niet mee in de stelling van de man dat de vrouw haar woning kan verkopen en goedkoper kan gaan wonen, om op deze manier in haar behoefte te kunnen voorzien. Dit maakt dat de rechtbank voor de behoeftigheid van de vrouw uitgaat van haar uitkeringsspecificatie van 2022, waar een bedrag van € 1.522, - bruto per maand aan WIA-uitkering staat genoemd. Dit bedrag moet worden vermeerderd met 8% vakantietoeslag.
3.9.
Het netto-inkomen van de vrouw bedraagt in 2022 € 1.198, -, wat minder is dan haar huwelijksgerelateerde behoefte. Haar netto aanvullende behoefte is dus (3.184 – 1.198 = ) € 1.986, - per maand in 2022. In 2023 is haar netto aanvullende behoefte (3.293 – 1.216 = ) € 2.077, - per maand.
3.10.
Maar als de man partneralimentatie betaalt, dan moet de vrouw daarover nog belasting afdragen. De rechtbank berekent dat de vrouw daarom in 2022 een bedrag van € 3.796, - bruto per maand nodig heeft om in haar huwelijksgerelateerde behoefte te kunnen voorzien. In 2023 heeft zij een bruto bijdrage van € 3.987, - nodig om in haar huwelijksgerelateerde behoefte te kunnen voorzien. Dit zijn dan ook gelet op voorliggend verzoek tevens de maximale bijdragen die de rechtbank kan vaststellen.
De draagkracht van de man
3.11.
Vervolgens onderzoekt de rechtbank in hoeverre de man die bijdrage kan betalen. Dat wordt de ‘draagkracht’ genoemd. De rechtbank zal de draagkracht van de man berekenen over de genoemde periodes. De rechtbank stelt vast dat de man van 1 augustus 2022 tot 1 januari 2023 een bedrag van € 940,- bruto per maand kan betalen en vanaf 1 januari 2023 een bedrag van € 382,- bruto per maand. De rechtbank heeft dat als volgt berekend.
Periode van 1 augustus 2022 tot 1 januari 2023
3.12.
Voor het bepalen van de draagkracht kijkt de rechtbank allereerst naar het inkomen van de man. In de loonstrook van april 2022 van de man blijkt een bruto maandsalaris van € 4.828, - op basis van een 40-urige werkweek. De man is minder gaan werken – namelijk 32 uur per week – met zijn dochter op komst. Hierdoor is zijn inkomen gedaald naar € 3.862, - bruto per maand. Dit volgt uit de door hem overgelegde berekening. Dit inkomen wordt aangevuld door het UWV met € 643,- bruto per maand. Dit inkomen moet vermeerderd worden met 8% vakantietoeslag en verminderd worden met de af te dragen pensioenpremies. De hoogte van het nieuwe inkomen van de man door het opnemen van ouderschapsverlof wordt door de vrouw niet betwist, maar wel de duur ervan en ook of dit inkomensverlies niet voor herstel vatbaar is. De rechtbank volgt de vrouw hierin niet, al begrijpt de rechtbank ook de wrange situatie waarin zij door deze keuze van de man in terecht is gekomen. De rechtbank is echter van oordeel dat de man van deze mogelijkheid gebruik moet kunnen maken vanuit het uitgangspunt dat een kind recht heeft op een gelijkwaardige verzorging door beide ouders en daarom de vermindering van het inkomen niet voor risico voor het gezin moet komen. De rechtbank gaat dus toch uit van de feitelijke situatie en de 32 uur die de man werkzaam is.
3.13.
Vervolgens heeft de man, naast zijn inkomen, ook een woning met mevrouw [A] gekocht. Deze woning heeft een WOZ-waarde van € 414.000, - bij de berekening van de draagkracht van de man zal daarom gekeken worden naar het voordeel wat de man heeft door het bezitten van een eigen woning. Maar anders dan de man zal de rechtbank rekening houden met de helft van de lasten als consequentie van het bezitten van deze woning, want deze lasten kan de man met mevrouw [A] delen. Dus er zal slechts gerekend worden met een hypotheekrente aan de zijde van de man van € 1.841, - in plaats van de door de man opgevoerde € 3.681, - per jaar.
3.14.
De rechtbank heeft berekend dat de man van zijn bruto inkomen een bedrag van € 3.230, - netto per maand overhoudt. Die berekening is in de bijlage van deze beschikking opgenomen.
3.15.
Vervolgens bekijkt de rechtbank welke kosten de man moet betalen uit dit netto-inkomen. Ten eerste vallen daar de woonlasten onder, zijnde de helft van de totale hypotheekrente van € 1.841, - per jaar, en de helft van de totale aflossing (premie levensverzekering) van € 3.112, - per jaar. Ook betaalt de man nog een eigen woning forfait van € 48,- per maand. Verder betaalt de man nog een premie zorgverzekering van € 152,- per maand en een verplicht eigen risico van € 32,- per maand. Ten slotte zal de rechtbank ook nog rekening houden met de premie van € 75,- die de man betaalt voor inkomensvoorzieningen, omdat dit van belang is voor de duurzaamheid van de onderhoudsverplichtingen die de man heeft.
3.16.
Van het netto besteedbaar inkomen van de man in 2022 blijft dan een bedrag van € 1.678, - netto per maand over. Daarvan is volgens de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie van de Rechtspraak 60% beschikbaar voor (partner)alimentatie, oftewel € 1.007, - netto per maand. De overige 40% mag de man vrij besteden (de ‘vrije ruimte’).
3.17.
Omdat kinderalimentatie volgens vaste jurisprudentie voorgaat op partneralimentatie, zal van deze beschikbare draagkracht eerst de kosten die de man voor [minderjarige] heeft van de beschikbare draagkracht moeten worden betaald. Omdat de man in zijn berekening van de behoefte van [minderjarige] ook heeft gerekend met het feit dat hij alle woonlasten zou dragen, terwijl hij deze in werkelijkheid kan delen, heeft de rechtbank de behoefte van [minderjarige] opnieuw berekend. Deze berekening voegt de rechtbank aan de beschikking. Uit deze berekening volgt dat de ouders van [minderjarige] een netto gezinsinkomen hebben van € 6.021, -. Op basis van de Nibudtabellen heeft [minderjarige] met dit gezinsinkomen een behoefte van € 830,- per maand in 2022. Vervolgens is de vraag hoeveel van deze kosten voor rekening van de man komen. De rechtbank is van oordeel dat de behoefte van [minderjarige] gelijk over de man en mevrouw [A] verdeeld moet worden en zal hier dus niet de draagkracht van de man en mevrouw [A] met elkaar vergelijken. Zij zijn namelijk bij elkaar, vormen samen een gezin en bovendien liggen hun netto besteedbare inkomens niet ver uiteen. Van belang is nog wel dat mevrouw [A] onderhoudsplichtig is voor haar dochter uit een eerdere relatie, [B] . Feit is dat mevrouw [A] geen alimentatie betaalt voor [B] , maar slechts kosten voor haar draagt wanneer [B] bij haar is. De behoefte van [B] is echter onbekend en ook gaat de rechtbank ervan uit dat wanneer [B] bij mevrouw [A] en de man is, zij gewoon meedoet met het gezin. Voor de rechtbank voert het berekenen van de behoefte van [B] in deze procedure over partneralimentatie te ver. Bovendien beschikt de rechtbank niet over de gegevens om deze berekening te maken. Daarom, bij gebrek aan verdere gegevens, gaat de rechtbank ervan uit dat de kosten voor [B] vanuit de vrije ruimte van mevrouw [A] , en vanuit de vrije ruimte van de man worden betaald.
Kortom, de rechtbank zal rekening houden met geschatte kosten voor [minderjarige] van (830 / 2 =) € 415,- per maand, die door de man worden gedragen. Van de beschikbare draagkracht van de man blijft dan nog een bedrag van (1.007 – 415 = ) € 592,- netto per maand over.
3.18.
Als de man partneralimentatie betaalt, dan mag hij de betaalde partneralimentatie als aftrekpost opvoeren in de belastingaangifte. Daardoor betaalt hij minder belasting. Door dat belastingvoordeel kan de man meer partneralimentatie betalen. De rechtbank telt daarom dat belastingvoordeel op bij de draagkracht. Daarmee komt de draagkracht van de man dan op een bedrag van € 940,- bruto per maand. Dit volgt uit de eerdergenoemde berekening, die in de bijlage van deze beschikking is opgenomen.
Periode vanaf 1 januari 2023
3.19.
Vanaf 2023 werkt de man nog steeds slechts 32 uur en zet hij zijn ouderschapsverlof in. Het verminderde inkomen van de man wordt aangevuld met een uitkering vanuit het UWV. De man stelt terecht dat met ingang van 2023 bij de berekening van partneralimentatie niet meer gekeken wordt naar de werkelijke woonlasten die iemand heeft, maar wordt er gerekend met een zogenaamd ‘woonbudget’, zijnde 30% van het netto besteedbaar inkomen. Er wordt dus ook niet meer gekeken naar de eigen woning. De rechtbank heeft berekend dat de man in 2023 een netto besteedbaar inkomen van € 3.274, - heeft. Van dit bedrag wordt een bedrag van €1.175,- in mindering gebracht aan vaste lasten. Het woonbudget van de man is (30% van 3.274 = ) € 982,- per maand. De draagkrachtruimte van de man komt hiermee op € 1.117, - per maand. 60% van dit bedrag is beschikbaar voor (partner)alimentatie, dus € 670,- per maand. Maar eerst zullen de kosten voor [minderjarige] nog in mindering moeten worden gebracht. Die kosten zijn in 2023 (geïndexeerd) € 429,- per maand. Van de beschikbare draagkracht van de man blijft dan nog een bedrag van (670 – 429 =) € 241,- beschikbaar voor partneralimentatie. Rekening houdend met het belastingvoordeel (brutering), heeft de man dan een bedrag van € 382,- bruto per maand beschikbaar voor partneralimentatie.
3.20.
Dit betekent dus dat de partneralimentatie die man op basis van het echtscheidingsconvenant van juni 2020 moest betalen zal worden gewijzigd in een bijdrage van € 940,- bruto per maand met ingang van 1 augustus 2022 tot 1 januari 2023 en in een bijdrage van € 382,- bruto per maand met ingang van 1 januari 2023.
Geen terugbetalingsverplichting
3.21.
De rechtbank komt nu op een lager bedrag aan partneralimentatie uit dan eerder was afgesproken en vastgelegd in het echtscheidingsconvenant. De rechtbank vindt echter dat van de vrouw niet kan worden gevraagd dat zij de te veel ontvangen partneralimentatie terugbetaalt, gelet op de WIA-uitkering die zij ontvangt en omdat dit bedrag al is uitgegeven. De rechtbank zal daarom bepalen dat de vrouw de te veel ontvangen partneralimentatie niet hoeft terug te betalen.
De alimentatie moet vooruit worden betaald
3.22.
De rechtbank zal beslissen dat de man de partneralimentatie steeds vóór de eerste dag van de maand moet betalen. Het gaat namelijk om een bijdrage in de kosten die in die maand gemaakt zullen worden en dan zou het te laat zijn als de alimentatie pas later in de maand wordt betaald.
Uitvoerbaar bij voorraad
3.23.
De rechtbank zal de beslissing ‘uitvoerbaar bij voorraad’ verklaren, zoals is verzocht.
Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als één van partijen hoger beroep instelt tegen deze beslissing. De beslissing van de rechtbank geldt in dat geval totdat het gerechtshof een andere beslissing neemt.
Hierna volgt de beslissing. De rechtbank gebruikt daar de begrippen uit de wet.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijzigt de door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie, zoals die was vastgelegd in het echtscheidingsconvenant van juni 2020 en de beschikking van deze rechtbank van 31 juli 2020, en bepaalt dat deze partneralimentatie vanaf 1 augustus 2022 € 940,- per maand bedraagt en met ingang van 1 januari 2023 € 382,- per maand bedraagt;
4.2.
bepaalt dat de vrouw het bedrag dat zij teveel heeft ontvangen aan partneralimentatie niet hoeft terug te betalen;
4.3.
beslist dat de man vanaf vandaag deze alimentatie steeds vóór de eerste van de maand moet betalen;
4.4.
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.5.
wijst af, het anders of meer verzochte.
Dit is de beslissing van de rechtbank, genomen door mr. V.E. van der Does, rechter, in samenwerking met mr. F.A.M. Bouwhuis, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 februari 2023.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.

Voetnoten

1.Artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW)