ECLI:NL:RBMNE:2023:938

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 februari 2023
Publicatiedatum
3 maart 2023
Zaaknummer
UTR - 22 _ 4702
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot verwijdering van justitiële gegevens afgewezen; geen feitelijke onjuistheid en beroep op gelijkheidsbeginsel ongegrond

In deze zaak heeft eiser, woonachtig in [woonplaats], een verzoek ingediend bij de minister van Justitie en Veiligheid om justitiële gegevens te verwijderen uit het justitieel documentatiesysteem (JDS). Dit verzoek werd door de minister afgewezen, omdat er volgens de minister geen sprake was van feitelijke onjuistheid in de registratie van de gegevens. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij onder andere aanvoert dat de registratie in strijd is met zijn recht op privacy en dat hij onterecht als verdachte is aangemerkt. De rechtbank heeft op 27 februari 2023 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij de rechtbank oordeelt dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de gegevens niet onjuist zijn. De rechtbank wijst erop dat de geregistreerde gegevens overeenkomen met de informatie van het Openbaar Ministerie en dat de registratie is gebaseerd op de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg). Eiser heeft ook een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel, maar de rechtbank oordeelt dat dit beroep niet slaagt, omdat eiser op een andere rechtsgrond is vervolgd dan de voormalig minister van Justitie en Veiligheid. De rechtbank verklaart het beroep van eiser ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/4702

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 februari 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

de minister van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigden: M.T.R. de Kroon en mr. M. Moddejonge).

Procesverloop

Bij besluit van 21 april 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers verzoek om verwijdering van justitiële gegevens met betrekking tot zijn persoon uit het justitieel documentatiesysteem (JDS) afgewezen.
Bij besluit van 26 augustus 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 januari 2023. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser heeft verweerder verzocht om op zijn naam geregistreerde justitiële gegevens te verwijderen. Eiser is van oordeel dat sprake is van een onterechte registratie. Verweerder heeft het verzoek van eiser om vernietiging van de hem betreffende justitiële gegevens ingevolge artikel 22, tweede lid, van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg) afgewezen, omdat geen sprake is van een feitelijke onjuistheid. De geregistreerde justitiële gegevens in het JDS komen overeen met de aangeleverde gegevens van het Openbaar Ministerie (OM).
Het standpunt van verweerder
2. Verweerder stelt zich op het standpunt dat van feitelijke onjuistheid van de registratie geen sprake is nu de beslissing die is aangeleverd bij de justitiële informatiedienst overeenkomt met de beslissing die het OM heeft genomen. De beslissing tot oplegging van een strafbeschikking vormt een (vervolgings)beslissing van het OM in de zin van artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit justitiële en strafvorderlijke gegevens (Bjsg). Deze beslissing wordt dan ook geregistreerd in de justitiële documentatie. Het is de wettelijke taak van de Justitiële Informatiedienst om deze gegevens te registreren. Dat in deze zaak nog geen beslissing is genomen op het, inmiddels eventueel aan de orde zijnde, hoger beroep van eiser tegen de uitspraak op verzet tegen strafbeschikking, doet niet ter zake. De inbreuk op eisers privéleven is gerechtvaardigd. De registratie is gebaseerd op een wet in formele zin (de Wjsg), ten behoeve van een goede strafrechtspleging en moet als noodzakelijk worden beschouwd in een democratische samenleving. Verder merkt verweerder op dat artikel 22 van de Wjsg in feite een waarborg is van het in
artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) neergelegde recht van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer. Artikel 26 van de Wjsg biedt de mogelijkheid om verzet aan te tekenen tegen de verwerking van justitiële gegevens wegens bijzondere persoonlijke omstandigheden. Eiser heeft pas in onderhavige beroepsprocedure een verzoek tot verwijdering van de registratie gedaan op deze grond (verzetsprocedure). Het is niet in het belang van eiser om in deze procedure een beslissing op dat verzoek te nemen. Ten slotte voert verweerder aan dat de omstandigheid dat het niet mogelijk is om een gratieverzoek in te dienen de registratie niet onrechtmatig maakt.
Het beroep van eiser
3. Eiser kan zich niet verenigen met het feit dat hij een strafblad heeft op basis van artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht. Eiser stelt dat hij ten onrechte als verdachte is aangemerkt. Daarnaast meent eiser dat het ambtelijk bevel dat door het OM is opgemaakt incorrect is, omdat het niet van het juiste ambt afkomstig is. Daarbij is niet medegedeeld waarom het ambtelijk bevel aan hem is opgelegd. Verder voert eiser aan dat de registratie in strijd is met artikel 8 van het EVRM, omdat met de registratie inbreuk wordt gemaakt op zijn privéleven. Omdat de hoogte van de boete die aan eiser is opgelegd onder de “Mulder grens” ligt, is eiser de mogelijkheid afgenomen om een gratieverzoek in te dienen. Reeds hierom is de registratie volgens eiser onrechtmatig en moet die verwijderd worden. Eiser doet tot slot een beroep op het gelijkheidsbeginsel. Volgens eiser heeft de registratie in de justitiële documentatie te maken met een overtreding van de destijds geldende coronamaatregelen. Volgens eiser is wettelijk bepaald dat registraties van overtredingen van de coronamaatregelen verwijderd moeten worden en hij verzoekt om eenzelfde behandeling als (onder meer) de voormalige minister van Justitie en Veiligheid, de heer [A] .
Het oordeel van de rechtbank
4. In deze zaak moet de rechtbank de vraag beantwoorden of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de gegevens van eiser, zoals opgenomen in het JSD, feitelijk niet onjuist zijn. Uit artikel 3, eerste lid, van de Wjsg volgt namelijk dat verweerder de gegevens verwijdert als blijkt dat deze onjuist of onvolledig zijn.
5. Uit vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter volgt [1] dat verweerder bij de beslissing op een verzoek op grond van artikel 22, eerste lid, van de Wjsg louter moet beoordelen of de gegevens in het JDS overeenkomen met de justitiële of strafvorderlijke gegevens afkomstig van het OM. Anders gezegd: bij de beoordeling of de gegevens ‘feitelijk onjuist zijn’ moet worden bezien of de beslissing van de rechter of het OM, zoals die destijds genomen is en inmiddels in rechte vaststaat, correct is over- dan wel opgenomen in het JDS. Of die beslissing van de autoriteit inhoudelijk een juiste is geweest, staat in het kader van dit geschil niet ter beoordeling.
6. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet ter discussie staat dat aan eiser een strafbeschikking is opgelegd ter zake van overtreding van artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht. Dat eiser een strafbeschikking opgelegd heeft gekregen, wordt bevestigd door het uittreksel dat verweerder tijdens de zitting aan de rechtbank heeft overgelegd. Ook staat niet ter discussie dat de beslissing tot oplegging van de strafbeschikking als zodanig in het JDS is geregistreerd. De kern van het betoog van eiser komt erop neer dat de justitiële gegevens onjuist zijn. Eiser heeft aangevoerd dat hij mocht demonstreren op 28 maart 2021, dat het ambtelijk bevel dat hij naar aanleiding van de demonstratie heeft gekregen onrechtmatig is, dat het gebiedsverbod dat aan hem is opgelegd onrechtmatig is en dat de beslissing tot vervolging op grond van artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht onrechtmatig is. Deze argumenten kunnen hem in deze procedure echter niet baten, omdat de bestuursrechter deze argumenten in onderhavige zaak niet kan toetsen. Zoals de rechtbank op de zitting aan eiser heeft uitgelegd, kunnen deze argumenten in de procedure bij de strafrechter worden aangevoerd. Nu niet is gebleken dat de justitiële gegevens onjuist of onvolledig zijn, heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat de gegevens niet verwijderd hoeven te worden. De rechtbank ziet verder geen grond om eiser te volgen in zijn betoog dat de registratie in strijd is met zijn recht op respect voor het privéleven, zoals gegarandeerd in artikel 8, eerste lid, van het EVRM. [2] Ingevolge artikel 8, tweede lid, van het EVRM kan dit recht worden begrensd voor zover dat bij wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is. Het door verweerder vermelde doel van de registratie in rechtsoverweging 2 is hiermee in overeenstemming.
7. De rechtbank is daarnaast van oordeel dat het beroep van eiser op het gelijkheidsbeginsel niet slaagt, omdat eiser op een andere rechtsgrond is vervolgd dan de voormalig minister van Justitie & Veiligheid. Laatstgenoemde is vervolgd op grond van een overtreding van artikel 443 van het Wetboek van Strafrecht – dit is gekwalificeerd als een overtreding van de Covid-19 noodverordeningen – terwijl eiser is vervolgd voor een misdrijf op grond van artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht. Alleen daarom al kan het beroep van eiser op het gelijkheidsbeginsel niet slagen.
8. Gelet op het feit dat de gronden van eiser geen aanleiding geven tot onrechtmatigheid van het bestreden besluit ziet de rechtbank geen aanleiding om terug te komen op haar voorlopige beslissing om eisers verzoek om de heer [B] op te roepen als getuige af te wijzen en wordt dit verzoek definitief afgewezen.
9. Het beroep van eiser is ongegrond. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van
mr. R.P. Stehouwer, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 februari 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 29 april 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1148) en 10 mei 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1232).
2.Zie in dit verband de uitspraak van de Afdeling van 29 april 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1148).