ECLI:NL:RBMNE:2023:98

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 januari 2023
Publicatiedatum
16 januari 2023
Zaaknummer
C/16/548538 / KL ZA 22-288
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executie kort geding en uitleg notariële akte bij contractuele afspraken

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 17 januari 2023 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiseres] en [gedaagde]. De vordering van [eiseres] was gericht tegen de aangekondigde executie van een notariële akte van schuldbekentenis, waarin een geldlening van € 65.000,00 was vastgelegd. [eiseres] stelde dat de vordering was verjaard, omdat de geldlening volgens de akte op 22 september 2013 opeisbaar was geworden en de verjaringstermijn van vijf jaar op 22 september 2018 was verstreken. De rechtbank oordeelde echter dat de vordering niet was verjaard, omdat de geldlening opeisbaar werd met het overlijden van [naam] op 15 december 2021. De voorzieningenrechter overwoog dat de bedoeling van partijen bij het opstellen van de notariële akte was dat de leensom met rente zou worden terugbetaald uit de nalatenschap van [naam]. De rechtbank concludeerde dat de vordering van [gedaagde] nog steeds geldig was en wees de vordering van [eiseres] af. Tevens werd [eiseres] veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde].

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Lelystad
zaaknummer / rolnummer: C/16/548538 / KL ZA 22-288 / 5340
Vonnis in kort geding van 17 januari 2023
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiseres in conventie,
advocaat mr. R. Beele te Amstelveen,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] , Spanje,
gedaagde in conventie,
procederend in persoon.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
­ de dagvaarding met producties 1 t/m 9;
­ de mondelinge behandeling, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt;
­ de pleitnota van [eiseres] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Van 1983 tot in 2016 zijn [eiseres] en de heer [naam] (hierna: [naam] ) gehuwd geweest. [naam] heeft van [gedaagde] over de jaren 2004 tot en met 2010 diverse geldbedragen geleend van [gedaagde] . Op 22 augustus 2013 hebben [eiseres] en [naam] als schuldenaar en [gedaagde] als schuldeiser een schuldbekentenis opgesteld bij notariële akte. In de notariële akte erkennen [eiseres] en [naam] een bedrag van € 65.000,00 hoofdelijk aan [gedaagde] verschuldigd te zijn, te vermeerderen met een eenmalig bedrag van € 10.000,00 aan rente.
2.2.
In de notariële akte is onder andere opgenomen:
1. Looptijd
De geldlening eindigt dertig dagen na heden, mitsdien op twee en twintig september tweeduizend dertien, of zoveel eerder als de moeder van de heer [naam] zal zijn overleden.
(…)
3. Aflossing
Aflossing van de hoofdsom dient te geschieden in één bedrag bij het einde van de looptijd.
4. Opeisbaarheid
De hoofdsom en de vaste rentevergoeding als hiervoor beschreven zijn direct opeisbaar in de navolgende gevallen:
a.
bij beslag op een goed van de schuldenaar, bij faillissement of surséance van de schuldenaar of aanvrage daartoe, en in alle andere gevallen waarin hij het vrije beheer over een of meer van zijn goederen verliest, alsmede bij zijn overlijden;
b.
in geval van overlijden van de schuldeiser;
c.
ingeval van overlijden van de moeder van de schuldenaar.
(…)
VOLMACHT
De onder 1.a vermelde schuldenaar geeft bij deze akte onherroepelijk volmacht aan de schuldeiser om hem te vertegenwoordigen terzake de afwikkeling van de nalatenschap van zijn moeder, aangezien partijen beogen dat de hoofdsom en de beschreven vaste rentevergoeding zal worden voldaan uit de eventuele verkrijging door schuldenaar onder 1.a uit de nalatenschap van zijn moeder. De volmacht gaat in op het moment dat de moeder van de onder 1.a vermelde schuldenaar zal zijn overleden.”
2.3.
Op 9 maart 2016 wordt bij beschikking van de rechtbank de echtscheiding van [eiseres] en [naam] uitgesproken. In het door [eiseres] en [naam] overeengekomen echtscheidingsconvenant is onder andere opgenomen:
Erfdeel man
3.3. (…)
Na het overlijden van de moeder van de man erft de man (en zijn broer en zussen) ieder 1/5e deel. De moeder van de man is in leven en beheert de erfenis. (…) De man zal bij overlijden van zijn moeder aldus 1/5 deel van de erfenis verkrijgen. Dit bedrag staat de man niet vrij ter beschikking. Het is de uitdrukkelijke bedoeling van partijen dat het totale bedrag van het erfdeel van de man wordt aangewend ter aflossing van de in artikel 3.8 genoemde gezamenlijke schulden van partijen. (…)
(…)
Schulden
3.8.
Partijen hebben de volgende schulden:
(…)
b. Schuld aan [gedaagde] ad € 75.000,-- (inclusief € 10.000,-- rente), waarvoor een akte van schuldbekentenis is getekend op 22 augustus 2013 bij notaris [Notaris] te Eemnes . Hierin is tevens opgenomen dat aan de heer [gedaagde] een volmacht toekomt om de man te vertegenwoordigen terzake de afwikkeling van de nalatenschap van zijn moeder zodat de hoofdsom en de vaste rentevergoeding zal worden voldaan uit de eventuele verkrijging door schuldenaar uit de nalatenschap van zijn moeder.
(…)
3.9
Partijen komen in hun interne draagplicht verhouding overeen dat de man alle in artikel 3.8 genoemde schulden voor zijn rekening zal nemen en zal aflossen, zoveel mogelijk door in zijn artikel 3.3. omschreven erfdeel alsmede al zijn overige inkomsten hiervoor aan te wenden, onder uitdrukkelijke vrijwaring van de vrouw jegens schuldeisers, met uitzondering van de in artikel 3.8 sub d genoemde lening.”
2.4.
Op 30 juli 2020 is [naam] overleden. Op 15 december 2021 is de moeder van [naam] (hierna: [naam] ) overleden.
2.5.
Bij brief van 17 februari 2022 is [eiseres] namens [gedaagde] gesommeerd om binnen vijf dagen na heden een bedrag van € 76.815,00 te betalen. Dit bedrag bestaat uit € 65.000,00 aan nog openstaande geldlening, de rentevergoeding van € 10.000,00 en € 1.815,00 aan incassokosten.
2.6.
Bij brief van 24 februari 2022 heeft [eiseres] hierop gereageerd. Zij heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering uit de notariële akte is verjaard en heeft laten weten om die reden niet tot betaling over te gaan.
2.7.
Na enige correspondentie over en weer namens partijen is namens [gedaagde] aangekondigd dat hij voornemens is de notariële akte van schuldbekentenis ter executie te laten betekenen aan [eiseres] . [eiseres] heeft [gedaagde] meegedeeld dat zij in kort geding zal vragen [gedaagde] te verbieden om de notariële akte te laten executeren.
2.8.
Op het moment van de zitting in kort geding is de notariële akte nog niet ter executie aan [eiseres] betekend.

3.Het geschil in conventie

3.1.
[eiseres] vordert dat de voorzieningenrechter, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] verbiedt de notariële akte van schuldbekentenis van 22 augustus 2013 ten laste van [eiseres] ten uitvoer te leggen, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2.
Hieraan ten grondslag legt [eiseres] dat de vordering van [gedaagde] op grond van de schuldbekentenis uit de notariële akte is verjaard. Zij stelt dat de looptijd van de geldlening eindigde op 22 september 2013, omdat in de notariële akte is vastgelegd dat de geldlening eindigt 30 dagen na 22 augustus 2013 of zoveel eerder als [naam] overlijdt. Hieruit volgt volgens [eiseres] dat de geldlening vanaf 22 september 2013 opeisbaar is geworden en op 22 september 2018 is verjaard op grond van artikel 3:307 lid 1 BW. Zij wijst erop dat het om een vordering uit overeenkomst gaat, die op grond van artikel 3:307 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) door verloop van vijf jaren verjaart na aanvang van de dag volgend op die waarop de vordering opeisbaar is geworden.
3.3.
[gedaagde] heeft ter zitting verweer gevoerd en verzocht tot afwijzing van de vorderingen in kort geding. Hij voert aan dat de vordering die voortvloeit uit de schuldbekentenis bij notariële akte niet is verjaard, omdat de geldlening opeisbaar is geworden met het overlijden van [naam] op 15 december 2021. Dit betekent dat de verjaringstermijn van vijf jaar nog niet is verstreken. Volgens [gedaagde] is het bij het opstellen van de schuldbekentenis bij notariële akte de bedoeling van partijen geweest dat de geleende geldsom terugbetaald zal worden uit de nalatenschap van [naam] . Volgens [gedaagde] is hij om deze reden bij notariële akte ook gevolmachtigd om [naam] te vertegenwoordigen bij de afwikkeling van de nalatenschap van [naam] . Hij verwijst naar de opgenomen uitleg in de bepaling over de volmacht waarin staat dat “
partijen beogen dat de hoofdsom en de beschreven vaste rentevergoeding zal worden voldaan uit de eventuele verkrijging door schuldenaar onder 1.a uit de nalatenschap van zijn moeder.”

4.De beoordeling van het geschil

Toetsingskader executie kort geding ingeval van een notariële akte

4.1.
Het gaat hier om een in kort geding gevraagde voorlopige voorziening, te weten een verbod op een aangekondigde executie van een notariële akte. Een notariële akte heeft krachtens artikel 430 Rv executoriale rechtskracht. De voorzieningenrechter moet allereerst beoordelen of [eiseres] , gelet op de belangen van beide partijen, bij de behandeling van de gevraagde voorziening een spoedeisend belang heeft. Daarnaast moet in een kortgedingprocedure worden beoordeeld of de vordering in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft, dat vooruitlopend daarop toewijzing gerechtvaardigd is. De bevoegdheid van de voorzieningenrechter om ter beperking van de executie in de tenuitvoerlegging, zoals bedoeld in artikel 438 Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv) in te grijpen, zal als regel verminderen naarmate de executoriale titel op een diepgaander voorafgaande rechterlijke beoordeling berust. Daarom is de bevoegdheid tot beperking van de executie van een door de bodemrechter gewezen, uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis in wezen beperkt tot een onderzoek of de executiebevoegdheid misbruikt wordt. Maar als in kort geding wordt opgekomen tegen de executie van een notariële akte bestaat geen noodzaak tot een dergelijke terughoudendheid.
Spoedeisend belang
4.2.
Het spoedeisende belang van [eiseres] staat niet ter discussie tussen partijen. [eiseres] heeft een spoedeisend belang bij de beoordeling van haar vordering, omdat [gedaagde] heeft aangekondigd dat de schuldbekentenis vastgelegd bij notariële akte ten laste van [eiseres] zal worden betekend en ten uitvoer worden gelegd.
Uitleg van de schuldbekentenis in de notariële akte
4.3.
De voorzieningenrechter staat voor de vraag of de vordering van [gedaagde] is verjaard. De voorzieningenrechter beantwoordt die vraag ontkennend en overweegt daartoe als volgt.
4.4.
Tussen partijen is terecht niet in geschil dat op de vordering uit de geldlening, vastgelegd in de notariële akte, de verjaringstermijn van vijf jaar als bedoeld in artikel 3:307 lid 1 BW van toepassing is. De notariële akte bevat immers de vastlegging van een vordering uit overeenkomst van geldlening. De verjaringstermijn gaat lopen vanaf de dag, volgend op die waarop de vordering opeisbaar is geworden. Wel staat tussen partijen de uitleg van de afspraken over de looptijd van de geldlening en de daaraan gekoppelde opeisbaarheid vastgelegd in de notariële akte ter discussie.
4.5.
[eiseres] heeft betoogd dat de door [gedaagde] beweerde bedoeling van partijen niet blijkt uit de inhoud van de notariële akte. Volgens haar zijn in de notariële akte expliciet twee alternatieve momenten vermeld waarop de looptijd van de geldlening zou eindigen, te weten:
22 september 2013, of
zoveel eerder (dan 22 september 2013) als [naam] zal zijn overleden.
Andere tijdstippen zijn niet vastgelegd in de akte. Om die reden kan volgens [eiseres] uitsluitend van deze momenten worden uitgegaan voor het moment waarop de geldlening opeisbaar is geworden.
4.6.
Anders dan [eiseres] heeft betoogd, is volgens vaste jurisprudentie [1] bij de uitleg van contractuele afspraken in een notariële akte die alleen een rol spelen in de verhouding tussen de oorspronkelijke contractspartijen niet zonder meer de tekst van de akte beslissend. In deze situatie moeten de contractuele afspraken worden uitgelegd volgens de Haviltex-norm. Dit betekent dat het bij de uitleg van de afspraken van belang is wat partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de afspraken mochten toekennen en op hetgeen zij daarover redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij zijn alle omstandigheden van het geval relevant. Dit geldt temeer nu de tekst van de notariële akte, zoals onder overweging 2.2 opgenomen vragen oproept en kennelijk innerlijk tegenstrijdige bepalingen bevat.
4.7.
Ter zitting heeft [eiseres] op vragen van de voorzieningenrechter verklaard dat partijen volgens haar bedoeld hebben af te spreken dat de leensom met de rente terugbetaald zou worden uit de erfenis van [naam] . Dit komt overeen met het standpunt van [gedaagde] . Daarmee staat tussen partijen vast dat het ten tijde van het opstellen van de schuldbekentenis de bedoeling van partijen was dat de leensom met rente uit de nalatenschap van [naam] zou worden terugbetaald aan [gedaagde] . Deze partijbedoeling sluit immers aan bij het vermelde doel van de verstrekte volmacht aan [gedaagde] in die notariële akte. Bovendien vindt die partijbedoeling ook nog eens zijn bevestiging in de geciteerde bepalingen onder overweging 2.3 uit het echtscheidingsconvenant (2016) van [eiseres] en [naam] . Daarin wordt namelijk verwezen naar de door [naam] in de notariële akte verstrekte volmacht aan [gedaagde] en het doel daarbij. Ook is uitdrukkelijk opgenomen dat het de bedoeling is van [eiseres] en [naam] (in hun interne draagplicht jegens elkaar) dat de gezamenlijk schulden, waaronder de schuld aan [gedaagde] , wordt betaald uit de nalatenschap van [naam] .
4.8.
Ten tijde van het opstellen van de schuldbekentenis was [naam] nog in leven. [eiseres] heeft niet gesteld of anderszins aannemelijk gemaakt dat het de bedoeling van partijen was de looptijd van de overeenkomst te beperken tot 30 dagen of zoveel eerder als [naam] zou komen te overlijden. De reden en achtergrond van opname van die bepalingen (artikel 1 t/m 4 in de notariële akte) bij het opstellen van de schuldbekentenis is ter zitting niet duidelijk geworden in weerwil van de hierboven geschetste bedoeling van partijen. Er bestond voor partijen geen reden om ervan uit te gaan dat [naam] binnen dertig dagen na de ondertekening van de notariële akte zou komen te overlijden. Sterker nog, ter zitting heeft [eiseres] op de vraag van de voorzieningenrechter hierover verklaard dat [naam] op dat moment niet in bijzondere omstandigheden, zoals een ziekbed, verkeerde op grond waarvan men kon aannemen dat zij binnen 30 dagen zou overlijden.
4.9.
Omdat (1) partijen hebben bedoeld de leensom met rente terug te betalen aan [gedaagde] met middelen uit de nalatenschap van [naam] en (2) er geen reden was om aan te nemen dat dit overlijden binnen 30 dagen na de ondertekening van de schuldbekentenis zou plaatsvinden, is de voorzieningenrechter van oordeel dat het in deze kortgedingprocedure aannemelijk is geworden dat partijen hebben bedoeld dat de leensom opeisbaar zou worden met het overlijden van [naam] . Dit betekent ook dat het niet aannemelijk is geworden dat de vordering van [gedaagde] uit de schuldbekentenis is verjaard, omdat [naam] eerst op 15 december 2021 is overleden. Om deze reden zal de voorzieningenrechter de vordering van [eiseres] afwijzen.
4.10.
Of [gedaagde] gehouden is eerst de nalatenschap van [naam] alvorens [eiseres] aan te spreken is in dit kort geding geen onderwerp die ter beoordeling van de voorzieningenrechter is voorgelegd.
Proceskosten
4.11.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op € 314,00 (aan griffierecht).

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 314,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.M. Berendsen en in het openbaar uitgesproken op 17 januari 2023.

Voetnoten

1.Zie o.a. ECLI:NL:HR:2016:1511, r.o. 4.2.3.