ECLI:NL:RBMNE:2023:99

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 januari 2023
Publicatiedatum
16 januari 2023
Zaaknummer
9456312 \ AC EXPL 2-2264
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfrechtelijke geschillen over boedelbeschrijving en administratieplicht na overlijden

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 25 januari 2023, staat de vordering van [eiseres] centraal, die [gedaagde] verzoekt om een boedelbeschrijving en jaarlijkse opgave van de goederen die behoren tot de nalatenschap van haar overleden partner, [erflater]. De procedure is gestart na een reeks van correspondentie tussen partijen, waarin [eiseres] haar zorgen uitte over de administratie van de nalatenschap door [gedaagde]. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [gedaagde] niet heeft voldaan aan haar verplichtingen om de nalatenschap afzonderlijk van haar privévermogen te administreren, maar heeft ook erkend dat het tijdsverloop en de omstandigheden rondom de communicatie tussen partijen hebben bijgedragen aan de huidige situatie. De rechter heeft geoordeeld dat [gedaagde] alsnog aan haar opgaveplicht kan voldoen door jaarlijks de WOZ-waarde van de woning te verstrekken. De kantonrechter heeft de vorderingen van [eiseres] voor het overige afgewezen en de proceskosten gecompenseerd, waarbij elke partij haar eigen kosten draagt. Dit vonnis benadrukt de verantwoordelijkheden van erfgenamen in het kader van de administratie van een nalatenschap en de noodzaak van transparantie tussen partijen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: 9456312 \ AC EXPL 2-2264
Vonnis van 25 januari 2023
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres, nader te noemen: [eiseres] ,
advocaat mr. L. Bosch,
tegen
[gedaagde] ,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde, nader te noemen: [gedaagde] ,
advocaat mr. E.H. Bakker.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 tot en met 4,
  • de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 6,
  • de brief van [eiseres] van 7 oktober 2022 waarin zij mede namens [gedaagde] heeft verzocht om uitstel van de op 18 oktober 2022 geplande mondelinge behandeling wegens schikkingsonderhandelingen,
  • de brief van 9 november 2022 van [eiseres] , waarin zij bericht dat partijen geen overeenstemming hebben bereikt en verzoekt om voortzetting van de procedure,
  • de brief van 28 december 2022 van [gedaagde] met de producties 7 tot en met 9,
  • de mondelinge behandeling, gehouden op 13 januari 2023, waarin beide partijen zijn verschenen, ieder bijgestaan door hun advocaat. Van het verhandelde ter zitting is aantekening gehouden.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] was de partner van [erflater] , verder te noemen: erflater. Zij woonde sinds [1973] ongehuwd met hem samen.
2.2.
Erflater had drie broers en twee zusters. [eiseres] is een van de zusters van erflater.
2.3.
[gedaagde] en erflater zijn op 29 maart 1985 ieder voor de onverdeelde helft eigenaar geworden van een woning in [woonplaats] . Ter financiering hiervan hebben zij op diezelfde dag een hypothecaire geldlening afgesloten, waarvoor beiden hoofdelijk aansprakelijk waren.
2.4.
Enkele maanden later, op 5 juni 1985, hebben erflater en [gedaagde] een overeenkomst getekend waarin zij de vermogensrechtelijke gevolgen van hun samenwoning hebben geregeld. In deze overeenkomst staat dat, naast de woning in [woonplaats] waarin zij wonen, ook de inboedelgoederen die zich onder hen bevinden hun gemeenschappelijk eigendom zijn. Met betrekking tot de woning en de inboedel zijn zij een zogenoemd verblijvingsbeding overeengekomen.
2.5.
Bij testament van 21 april 2006 heeft erflater over zijn nalatenschap beschikt met een zogenoemde tweetrapsmaking. Daarin heeft hij [gedaagde] benoemd tot executeur en tot enig erfgenaam, dit laatste onder een aantal ontbindende voorwaarden, waaronder haar overlijden. Zijn broers en zusters zijn benoemd tot verwachters: al hetgeen [gedaagde] na haar overlijden zal overhouden van de nalatenschap van erflater zal onder opschortende voorwaarde van haar overlijden toekomen aan zijn drie broers en twee zusters.
2.6.
In het testament heeft erflater aan [gedaagde] de verplichting opgelegd zijn nalatenschap afzonderlijk van haar privévermogen te administreren en te beleggen. Hij heeft verder bepaald dat aan [gedaagde] alle vruchten toekomen, maar dat deze vruchten tot de nalatenschap behoren als deze niet zijn afgezonderd ten gunste van het privévermogen. Aan [gedaagde] is verder de bevoegdheid toegekend tot vervreemding en bezwaring van goederen uit de nalatenschap. Zij is tevens bevoegd tot het doen van schenkingen uit de nalatenschap en tot vertering.
2.7.
Erflater is op [2006] overleden. [gedaagde] heeft de nalatenschap zuiver aanvaard.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert -kort gezegd- om [gedaagde] te veroordelen om aan haar te verstrekken:
een boedelbeschrijving per datum overlijden van erflater;
een nauwkeurige opgave over de jaren 2006 tot en met 2020 van de goederen (inclusief de roerende zaken) die behoren tot de nalatenschap van erflater, voor zover nog aanwezig en voor zover niet meer aanwezig een opgave van de goederen die daarvoor eventueel in de plaats zijn gekomen, alsmede een opgave van de voordelen van de goederen;
een opgave als bedoeld onder b over de jaren na 2020, telkens uiterlijk op 31 maart van het desbetreffende jaar,
alles op verbeurte van een dwangsom en met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure, vermeerderd met de nakosten en de wettelijke rente.
3.2.
[gedaagde] voert verweer. Zij vraagt [eiseres] in haar vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren, althans deze af te wijzen, althans geen dwangsommen toe te wijzen of deze te matigen, met veroordeling van [eiseres] in de kosten van deze procedure.
3.3.
Op de stellingen van partijen -voor zover relevant- wordt hierna nader ingegaan.

4.De beoordeling

Grondslag vordering: boedelbeschrijving, administratie- en opgaveplicht

4.1.
[eiseres] heeft aan haar vorderingen ten grondslag gelegd dat [gedaagde] op grond van het testament en op grond van artikel 4:138 lid 2 BW in samenhang met artikel 3:205 lid 4 BW verplicht is een boedelbeschrijving te verstrekken van het bezwaarde vermogen alsmede jaarlijks opgave te doen van de goederen die niet meer aanwezig zijn, van de goederen die daarvoor in de plaats zijn gekomen en van de voordelen die de goederen hebben opgeleverd en die geen vruchten zijn. [gedaagde] heeft dit niet gedaan en dient dit dus alsnog te doen. [eiseres] heeft er voorts op gewezen dat [gedaagde] niet heeft voldaan aan haar plicht om het bezwaarde vermogen afzonderlijk te administreren.
Verweer
4.2.
[gedaagde] heeft niet betwist dat zij niet heeft voldaan aan de opgaveplicht die uit de wet voortvloeit en aan de uit het testament voortvloeiende plicht het bezwaarde vermogen afzonderlijk van haar privévermogen te administreren. Zij stelt echter dat zij te goeder trouw is en dat zij hier niet van op de hoogte was totdat [eiseres] haar 15 jaar na het overlijden van erflater hier op heeft aangesproken. Zij stelt dat zij vervolgens met terugwerkende kracht alsnog aan haar verplichtingen heeft voldaan, voor zover dit nog mogelijk was en is bereid dit voor de toekomstige jaren alsnog te doen.
Terugwerkende kracht
4.3.
De kantonrechter stelt voorop dat de gevraagde opgave van het bezwaard vermogen zoals door [eiseres] is gevorderd onder 3.1 onder b door het tijdsverloop op praktische problemen kan stuiten, omdat de daarvoor benodigde gegevens en documenten niet allemaal meer aanwezig zullen zijn. Dit komt niet uitsluitend voor rekening en risico van [gedaagde] , omdat [eiseres] [gedaagde] niet eerder dan 15 jaar na het overlijden van haar broer, op haar verplichtingen heeft aangesproken. [eiseres] stelt weliswaar dat [gedaagde] heeft nagelaten haar uit eigen beweging op de hoogte te stellen van het testament, maar heeft tijdens de mondelinge behandeling ook verklaard dat haar broer in het zicht van zijn overlijden dat testament met haar heeft besproken. Zij had zich dan ook eerder uit eigen beweging tot de notaris kunnen wenden voor een afschrift van het testament. Kortom, beide partijen zijn er in enige mate debet aan dat niet jaarlijks opgave is gedaan.
Boedelbeschrijving
4.4.
[gedaagde] heeft onder meer in het geding gebracht een door haar opgestelde boedelbeschrijving per datum overlijden van erflater onderbouwd met de aangifte successierechten. Hiermee heeft [gedaagde] voldaan aan het in 3.1. onder a gevorderde. Toewijzing daarvan is dan ook niet meer aan de orde.
4.5.
Uit de boedelbeschrijving en de aangifte successierechten volgt dat erflater ten tijde van zijn overlijden, naast de onverdeelde helft van het woonhuis (WOZ-waarde van destijds € 452.000,-) en de onverdeelde helft van de inboedel, beschikte over een bedrag van € 86.770,- aan banktegoeden en een auto met een waarde van € 5.000,-. De hypotheekschuld bedroeg per datum overlijden € 55.248,- waarvan de helft in de nalatenschap viel en de andere helft behoorde tot het privévermogen van [gedaagde] . De belastingdienst heeft op grond hiervan, blijkens een beschikking van 22 oktober 2007, besloten geen aanslag erfbelasting op te leggen. Al met al betreft het een vrij eenvoudige nalatenschap.
4.6.
De kantonrechter zal vervolgens de activa van het bezwaard vermogen (huis, inboedel, banktegoeden, auto) bespreken in het licht van de administratie- en opgaveplicht van [gedaagde] en vervolgens beoordelen welke consequenties dit heeft voor de vorderingen vermeld in 3.1. onder b en c.
Auto
4.7.
[gedaagde] heeft onbetwist gesteld dat zij na het overlijden van erflater de auto aan [eiseres] heeft gegeven. Wat betreft die auto viel er dus niet veel meer te administreren en te voldoen aan de opgaveplicht.
Woning
4.8.
Voor de woning is de administratie- en opgaveplicht evenmin van wezenlijk belang. De woning was er ten tijde van het overlijden van erflater en is er nog steeds. [gedaagde] bewoont die woning. De onverdeelde helft behoorde en behoort nog steeds tot het bezwaarde vermogen. Daarover bestaat geen discussie. Alleen de waarde van de woning is van belang voor de opgaveplicht.
Inboedel
4.9.
Voor de inboedel geldt dat deze volgens de tussen hen gesloten samenlevingsovereenkomst gezamenlijk eigendom was van erflater en [gedaagde] . Elk inboedelgoed behoorde hen beide toe, steeds voor de onverdeelde helft. Er zijn dus geen inboedelgoederen aan te wijzen die exclusief tot het bezwaarde vermogen of exclusief tot het vermogen van [gedaagde] behoorden toen erflater overleed. Bovendien verbleven de inboedelgoederen volgens het verblijvingsbeding zonder nadere verrekening aan [gedaagde] . Gebruikte inboedelgoederen hebben doorgaans nauwelijks een reële waarde en voor zover deze toch enige reële waarde hebben neemt deze na verloop van tijd steeds verder af. Verder is van belang dat [gedaagde] onbetwist heeft gesteld dat zij een aantal inboedelgoederen, die dan nog wel enige waarde hadden, volgens haar in totaal € 6.000,-, onder de broers en zusters van erflater heeft verdeeld na diens dood. Gelet op al het vorenstaande acht de kantonrechter de in het testament opgelegde administratieplicht niet zo vergaand dat van [gedaagde] verlangd kon en kan worden dat zij van de nog resterende inboedelgoederen administreerde welk goed zij heeft weggedaan of vervangen. Dat betekent ook dat van haar niet jaarlijks verlangd kon en kan worden dat zij hier jaarlijks opgave van deed aan de verwachters. De verwachters hebben daar ook geen gerechtvaardigd belang bij.
Banktegoeden
4.10.
De banktegoeden van erflater zijn door [gedaagde] na diens dood overgeboekt naar de eigen rekening van [gedaagde] en aldus vermengd met haar eigen banktegoeden. In die zin heeft [gedaagde] niet voldaan aan de op haar rustende verplichting het bezwaarde vermogen afzonderlijk van haar privévermogen te administreren. Dit maakt dat het verloop van de liquide middelen uit het bezwaard vermogen niet in een oogopslag duidelijk is maar achteraf gereconstrueerd moet worden. De verwachters hadden destijds wel een gerechtvaardigd belang bij de opgave van dit verloop ook al staat het [gedaagde] vrij om het bezwaarde vermogen te verteren en zelfs weg te schenken. De verwachters kunnen namelijk mede aan de hand van de waarde van de banktegoeden een inschatting maken wat zij te zijner tijd zullen erven. Dit zou voor hun beslissingen en vermogensplanning van belang kunnen zijn.
4.11.
[gedaagde] heeft haar omissie op dit punt trachten te herstellen door achteraf over de jaren 2007 tot 2019, per jaar, een reconstructie te maken van de manier waarop de banktegoeden van erflater zijn besteed. Uit die reconstructie volgt dat met die banktegoeden de begrafenis (€ 6.500,-) en ziekenhuiskosten (€ 715,-) zijn betaald en dat erflaters deel van hypothecaire geldlening (€ 27.500,-) is afgelost. Daarnaast stelt [gedaagde] dat zij sinds de sterfdatum € 81.284,- heeft besteed aan de renovatie c.q. het onderhoud van de woning c.a., waarvan zij € 52.055,- toerekent aan het bezwaarde vermogen. Als [gedaagde] hierin gevolgd wordt zijn daarmee per 2019 alle tot het bezwaarde vermogen behorende banktegoeden geïnvesteerd in de woning dan wel verteerd c.q. aangewend ter aflossing van erflaters deel van de hypotheek. Wat dan nog rest van het jaarlijks op te geven bezwaarde vermogen is de onverdeelde helft van de woning, die nu geheel hypotheekvrij is en de onverdeelde helft van de inboedel van destijds. Zoals eerder opgemerkt heeft die inboedel bijna 17 jaar later, voor zover nog aanwezig, geen reële betekenis meer.
4.12.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [gedaagde] met de vele door haar in het geding gebrachte facturen voldoende onderbouwd dat zij het door haar gestelde bedrag heeft geïnvesteerd in de woning c.q. voor onderhoud daarvan heeft uitgegeven. Het stond en staat [gedaagde] vrij die bedragen of een deel daarvan ten laste van het bezwaarde vermogen te brengen, zoals haar dat goeddunkt, ook omdat het testament geen verplichting bevat naar evenredigheid in te teren op haar beide vermogens. [gedaagde] heeft dus achteraf met de reconstructie alsnog aan haar opgaveplicht voldaan, mede gezien de beperkingen die het tijdsverloop met zich meebrengt. Van [gedaagde] kan niet worden verlangd dat zij alsnog per reeds verstreken jaar een jaaropgave van haar bankrekening en/of bankafschriften daarvan aan de verwachters verstrekt, ook omdat die geen meerwaarde hebben naast de facturen. Op die bankrekening staan namelijk ook haar eigen banktegoeden, die vermengd waren met de banktegoeden uit het bezwaarde vermogen. Welk belang de verwachters daar nu nog met terugwerkende kracht bij zouden hebben is ook niet duidelijk, mede gelet op het feit dat [gedaagde] niet gehouden is rekening en verantwoording af te leggen voor haar bestuur.
Conclusie
4.13.
De stand van zaken is op dit moment aldus dat -voor zover van enig reëel belang- het bezwaarde vermogen bestaat uit de onverdeelde helft van de hypotheekvrije woning, die inmiddels een WOZ-waarde heeft van € 619.000,-. [gedaagde] heeft tijdens de mondelinge behandeling medegedeeld de wens van haar overleden partner te willen respecteren dat deze helft na haar overlijden aan de familie van haar overleden partner zal toekomen. Verder heeft zij toegezegd aan [eiseres] jaarlijks een kopie te doen toekomen van de WOZ-waardebepaling. Met dat laatste voldoet zij naar het oordeel van de kantonrechter, zolang de woning niet is verkocht, in voldoende mate aan haar opgaveplicht. De kantonrechter zal haar veroordelen jaarlijks aan die toezegging te voldoen en de vorderingen van [eiseres] voor het overige afwijzen.
Dwangsommen
4.14.
De kantonrechter ziet geen aanleiding dwangsommen aan de veroordeling te verbinden omdat er geen reden is te twijfelen dat [gedaagde] daar aan zal voldoen.
Proceskosten
4.15.
Gelet op de aard van de procedure en de verhoudingen tussen partijen zal de kantonrechter de proceskosten compenseren in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om jaarlijks voor 31 maart, voor het eerst voor 31 maart 2023 opgave te doen van de WOZ-waarde van de woning aan het adres [adres] te [woonplaats] door haar een kopie te verstrekken van de recentste WOZ-waardebepaling;
5.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.3.
compenseert de kosten van deze procedure in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt,
5.4.
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.A.T. Engbers, kantonrechter, in tegenwoordigheid van
mr. C. Bosma-van ‘t Hof, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 25 januari 2023.