ECLI:NL:RBMNE:2023:999

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 maart 2023
Publicatiedatum
6 maart 2023
Zaaknummer
AWB - 23 _ 484
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake beëindiging ZW-uitkering zonder spoedeisend belang

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 1 maart 2023 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker, die zijn Ziektewet (ZW) uitkering betwist. Verzoeker, die eerder als bezorger werkte, had zich op 30 december 2020 ziek gemeld en ontving vanaf 12 januari 2021 een ZW-uitkering. Het Uwv beëindigde deze uitkering per 2 maart 2022, omdat verzoeker in staat werd geacht meer dan 65% van zijn eerdere loon te verdienen. Verzoeker maakte bezwaar, dat aanvankelijk gegrond werd verklaard, maar het Uwv trok dit besluit later in en beëindigde de uitkering per 2 januari 2023. Verzoeker heeft beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat hij meent dat hij nog steeds volledig arbeidsongeschikt is en in financiële nood verkeert.

Tijdens de zitting op 21 februari 2023 bleek dat verzoeker niet over alle benodigde stukken beschikte, wat de voorzieningenrechter ertoe bracht om geen onmiddellijke uitspraak te doen. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen spoedeisend belang was, omdat verzoeker niet had aangetoond dat hij in acute financiële nood verkeerde. Bovendien had hij nog een jaar ZW-uitkering ontvangen. De voorzieningenrechter concludeerde dat het bestreden besluit van het Uwv niet evident onrechtmatig was en wees het verzoek om voorlopige voorziening af. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 1 maart 2023.

Uitspraak

VOORZIENINGENRECHTER MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 23/484
uitspraak van de voorzieningenrechter van 1 maart 2023 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het Uwv), verweerder
(gemachtigde: R. van den Brink).

Inleiding

Verzoeker was voorheen werkzaam als bezorger bij [Werkgever] . Hij heeft zich met ingang van 30 december 2020 ziek gemeld. Het Uwv heeft verzoeker per 12 januari 2021 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
Bij besluit van 2 februari 2022 (het primaire besluit) heeft het Uwv de ZW-uitkering van verzoeker met ingang van 2 maart 2022 beëindigd, omdat verzoeker op 5 januari 2022 meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd.
Verzoeker is het daar niet mee eens en heeft bezwaar gemaakt. Met het besluit van
5 augustus 2022 heeft het Uwv het bezwaar gegrond verklaard en de ZW-uitkering per 2 maart 2022 voortgezet.
Vervolgens heeft het Uwv op 9 december 2022 (het bestreden besluit) een gewijzigd besluit op bezwaar genomen, het besluit van 5 augustus 2022 ingetrokken, het bezwaar alsnog ongegrond verklaard en de ZW-uitkering met ingang van 2 januari 2023 beëindigd. De ZW-uitkering wordt doorbetaald tot 2 januari 2023. Het teveel betaalde bedrag wordt niet teruggevorderd van verzoeker.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 21 februari 2023. Verzoeker is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Het beroep

1. Op de zitting is gebleken dat verzoeker niet beschikt over alle stukken, omdat de envelop met de stukken die de rechtbank naar verzoeker heeft toegestuurd, is opengescheurd. De voorzieningenrechter heeft verzoeker toegezegd dat alle stukken nogmaals naar verzoeker zullen worden gestuurd. De voorzieningenrechter maakt daarom geen gebruik van de mogelijkheid om op grond van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) onmiddellijk uitspraak te doen in het beroep.
2. Verzoeker krijgt de gelegenheid om in de beroepsprocedure – geregistreerd onder zaaknummer UTR 23/311 - medische stukken in te dienen die zien op de situatie vanaf 5 januari 2022, waaruit blijkt dat verzoeker meer medische beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen.

Het verzoek om voorlopige voorziening

Spoedeisend belang
3. Een procedure bij de voorzieningenrechter is een spoedprocedure. Deze procedure kan alleen worden gevoerd als er een spoedeisend belang is, waardoor iemand niet kan wachten op een beslissing op zijn bezwaar- of beroepschrift. De voorzieningenrechter moet daarom eerst kijken of er sprake is van spoedeisend belang, voordat de zaak inhoudelijk kan worden behandeld.
4. Bij een financieel geschil, zoals in deze zaak, is niet snel sprake van een spoedeisend belang. In principe kan namelijk na afloop van de bodemzaak het bedrag waarover het geschil gaat, alsnog worden (terug)betaald. Als dat nodig is, kan daarbij ook de wettelijke rente worden vergoed. Pas als een onomkeerbare situatie dreigt of sprake is van acute financiële nood, neemt de voorzieningenrechter spoedeisend belang aan.
5. Verzoeker voert aan dat het Uwv niet heeft mogen terugkomen op de beslissing van 5 augustus 2022, waarbij het Uwv zijn bezwaar gegrond heeft verklaard en de ZW-uitkering heeft voortgezet. Hij vindt dat hij nog steeds volledig arbeidsongeschikt is, dat zijn aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) door de gewijzigde beslissing op bezwaar is geblokkeerd en dat hij daardoor nu geen geld heeft om van te leven.
6. Verzoeker heeft niet onderbouwd dat sprake is van een financiële noodsituatie. Op de zitting heeft hij geen inzicht gegeven in zijn financiële situatie, anders dan dat hij stelt dat hij geen recht heeft op een Werkloosheidsuitkering of een uitkering op grond van de Participatiewet. Bovendien heeft verzoeker feitelijk de ZW-uitkering nog een jaar uitbetaald gekregen tot 2 januari 2023. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is daarom onvoldoende gebleken dat sprake is van spoedeisend belang om een voorlopige voorziening te treffen.
Voorlopig rechtmatigheidsoordeel
7. Omdat de voorzieningenrechter van oordeel is dat verzoeker geen spoedeisend belang heeft, kan de door hem gevraagde voorziening alleen nog worden getroffen als het bestreden besluit evident onrechtmatig is. Met evident onrechtmatig wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door Uwv ingenomen standpunt juist is en of het besluit in de beroepsprocedure in stand zal blijven.
8. De voorzieningenrechter is vooralsnog niet gebleken dat zeer ernstig moet worden getwijfeld aan de juistheid van het door Uwv ingenomen standpunt. Verzoeker heeft hiervoor ook geen argumenten gegeven. Van een evident onrechtmatig besluit is geen sprake.
Belangenafweging
9. Uit het voorgaande volgt dat geen sprake is van een spoedeisend belang voor verzoeker en dat het bestreden besluit ook niet evident onrechtmatig is. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding de belangenafweging in het voordeel van verzoeker te laten uitvallen.
Conclusie
10. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.R. van Es-de Vries, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. G.M.T.M. Sips, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 maart 2023.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunt u niet in (hoger) beroep of in verzet.