In deze zaak gaat het om een terugvordering van een WAO-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Eiser, die een WAO-uitkering ontvangt, kreeg te maken met een terugvordering van € 856,08. Dit bedrag was te veel uitbetaald omdat het Uwv had vastgesteld dat de uitkering over november 2022 op basis van een fictieve arbeidsongeschiktheidsklasse van 0-15% had moeten worden berekend, terwijl deze was uitbetaald op basis van de klasse 45-55%. Eiser maakte bezwaar tegen het besluit van het Uwv, maar dit werd ongegrond verklaard. Hierop heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft de zaak behandeld op 12 februari 2024, waarbij zowel eiser als de gemachtigde van het Uwv aanwezig waren. In de uitspraak oordeelt de rechtbank dat het Uwv terecht het bedrag van € 856,08 heeft teruggevorderd. De rechtbank stelt vast dat er geen dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien. Eiser voerde aan dat hij voor 2022 ook een kerstgratificatie in de vorm van individueel keuzebudget (IKB) ontving, maar de rechtbank legt uit dat de wijziging in de fiscale behandeling van het arbeidsvoorwaardenbedrag per 1 januari 2022 de reden is voor de terugvordering. Het Uwv mag bij de berekening van de definitieve WAO-uitkering uitgaan van de gegevens in de polisadministratie, die nu ook het arbeidsvoorwaardenbedrag omvatten.
De rechtbank concludeert dat het Uwv de terugvordering op een juiste manier heeft uitgevoerd en dat de argumenten van eiser niet opwegen tegen de wettelijke bepalingen die het Uwv in acht moet nemen. De uitspraak is gedaan door mr. Y.N.M. Rijlaarsdam en is openbaar uitgesproken op 12 februari 2024.