ECLI:NL:RBMNE:2024:1129

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 februari 2024
Publicatiedatum
28 februari 2024
Zaaknummer
C/16/570876 / FT RK 24/179
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • G. Koning
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om moratorium op basis van artikel 287b Fw in het kader van schuldsanering

Op 27 februari 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een zaak waarin de verzoeker, geboren in 1990 en wonende in [woonplaats], een verzoek tot voorlopige voorziening heeft ingediend op basis van artikel 287b van de Faillissementswet (Fw). Dit verzoek was ingediend gelijktijdig met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. De verzoeker stelde dat hij een minnelijke schuldregeling met zijn schuldeisers trachtte te bereiken en dat de voorlopige voorziening noodzakelijk was om rust te creëren voor dit proces.

Tijdens de zitting op 26 februari 2024 zijn de verzoeker, schuldhulpverleners en vertegenwoordigers van de verweerster, Stichting Portaal, gehoord. De verweerster betwistte de stabiliteit van de situatie van de verzoeker, verwijzend naar eerdere betalingsachterstanden en het niet nakomen van gemaakte afspraken. De rechtbank overwoog dat de voorlopige voorziening bedoeld is om schuldenaren de kans te geven hun situatie te stabiliseren en een regeling met schuldeisers te bereiken, maar dat de situatie van de verzoeker te instabiel en onduidelijk was.

De rechtbank concludeerde dat de verzoeker zijn huurverplichtingen niet in verhouding stonden tot zijn inkomsten, die fluctueerden tussen de € 1.000,- en € 1.500,- per maand, terwijl de huur € 1.127,11 bedroeg. De rechtbank oordeelde dat de noodzaak voor de voorlopige voorziening onvoldoende was aangetoond en wees het verzoek af. De beslissing werd openbaar uitgesproken door mr. G. Koning.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
locatie Utrecht
zaaknummer: C/16/570876 / FT RK 24/179
Vonnis op grond van artikel 287b Fw (afwijzing voorlopige voorziening) van
27 februari 2024
in de zaak van
[verzoeker],
geboren op [geboortedatum] 1990 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: de verzoeker,
Stichting portaal,
gevestigd Utrecht,
vertegenwoordigd door Deurwaarderskantoor Jongerius,
verweerster.

1.De procedure

1.1.
Verzoeker heeft tegelijk met het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling een verzoek ingediend tot het instellen van een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 287b Fw.
1.1.
Verzoeker, de schuldhulpverlener en verweerster zijn opgeroepen om te worden gehoord tijdens een zitting van de rechtbank op 26 februari 2024.
1.2.
Op deze zitting zijn gekomen: Verzoeker, mevrouw [A] en mevrouw [B] , schuldhulpverleners bij [organisatie] , en namens Portaal mevrouw [C] en mevrouw [D] .
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De beoordeling

2.1.
Het verzoek houdt in het van toepassing verklaren van artikel 305 Fw.
2.2.
Verzoeker heeft aan het verzoek ten grondslag gelegd dat hij poogt een minnelijke schuldregeling met schuldeisers overeen te komen dan wel – als dat niet lukt – toelating tot de schuldsaneringsregeling zal verzoeken. De voorlopige voorziening is volgens verzoeker noodzakelijk om rust te creëren, zodat de minnelijke schuldregeling kans van slagen heeft.
2.3.
Verweerster heeft aangevoerd dat er eerder ook sprake was van een betalingsachterstand. De gemaakte betaalafspraken zijn niet nagekomen. Portaal heeft geen vertrouwen in de gang van zaken. Ten tijde van de dagvaardingsprocedure ter zake de ontruiming heeft verzoeker gesteld dat er sprake zou zijn van een stabiele situatie. Verweerster betwist dit.
2.4.
De voorlopige voorziening van artikel 287b Fw heeft blijkens de wetsgeschiedenis tot doel om een adempauze te bereiken die schuldenaren, zoals verzoeker in staat moet stellen het minnelijk traject voort te zetten om met hun schuldeisers een regeling van de schulden te bereiken of af te ronden. Daarnaast is deze periode ervoor bedoeld om schuldenaren de gelegenheid te geven hun goede trouw gefundeerd te laten blijken. Als een schuldsaneringsverzoek is ingediend kan een voorlopige voorziening worden gegeven in het geval van onder meer een dreigende woningontruiming.
Rekening houdend met de omstandigheden van het geval, zal de rechtbank een afweging moeten maken tussen het belang van verzoeker bij het behoud van de woning en bij de totstandkoming van een minnelijke regeling of schuldsaneringsregeling, het belang van schuldeiser bij de beëindiging van de huurovereenkomst en verder de belangen van de gezamenlijke schuldeisers van verzoeker.
2.5.
De rechtbank overweegt dat de situatie van verzoeker op dit moment nog te instabiel en onduidelijk is. Een moratorium is niet bedoeld om een situatie als die van verzoeker op zodanige wijze te stabiliseren. Verzoeker heeft weliswaar de lopende huur van februari en maart voldaan, maar heeft hiervoor zijn zakelijke rekening gebruikt. Onduidelijk is gebleven wat de gevolgen zijn van deze onttrekking. Ter zitting is verder duidelijk geworden dat verzoeker op dit moment geen privé rekening heeft, deze moet hij nog aanvragen. Daarnaast heeft verzoeker verklaard dat hij hulp vanuit de Gemeente krijgt om zijn administratie op orde te krijgen en zal hij een BBZ gaan aanvragen. Via de Gemeente zou verzoeker ook een woonkostentoeslag kunnen aanvragen. Vanwege zijn wisselende inkomsten uit zijn onderneming is echter nog niet duidelijk hoe hoog deze toeslag zou kunnen zijn. Dit alles maakt dat hoogst onzeker is op welke wijze de situatie van verzoeker gestabiliseerd kan worden.
2.6.
De schuldhulpverlener heeft verder aangegeven dat de inkomsten van verzoeker ongeveer tussen de € 1.000,- en € 1.500,- per maand bedragen, terwijl de huur € 1.127,11 bedraagt. Een dergelijke maandelijkse huurverplichting staat niet in verhouding tot de inkomsten van verzoeker. Verzoeker heeft ter zitting nog verklaard dat zijn inkomen kan worden verruimd als hij nieuwe opdrachten verwerft, maar de rechtbank vindt dat – ook in het licht van de eerdere toezeggingen van verzoeker – te onzeker. De rechtbank houdt er daarbij ook rekening mee dat verzoeker in de ontbindingsprocedure bij de kantonrechter verweer heeft gevoerd, onder meer aangaande een (gedeeltelijke) betaling van de huurachterstand.
2.7.
De rechtbank is van oordeel dat de noodzaak en gerechtvaardigdheid van de voorlopige voorziening onvoldoende is gebleken. Het verzoek zal daarom worden afgewezen.
2.8.
Voor het geval het verzoek zou worden afgewezen, moet verzoeker nog iets verklaren over handhaving van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling.

3.De beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek af.
Dit vonnis is gewezen door mr. G. Koning en in het openbaar uitgesproken op 27 februari 2024.