ECLI:NL:RBMNE:2024:114

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 januari 2024
Publicatiedatum
16 januari 2024
Zaaknummer
UTR 23/2846-V
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep inzake energietoeslag 2022

Op 16 januari 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een verzetsprocedure van een opposant tegen een eerdere uitspraak van 6 september 2023. De opposant had beroep ingesteld tegen de beslissing van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, die de energietoeslag 2022 had geweigerd. De rechtbank had het beroep van de opposant niet-ontvankelijk verklaard omdat het te laat was ingediend. In het verzet stelde de opposant dat hij een geldige reden had voor de termijnoverschrijding, dat de rechtbank het beroep niet zonder zitting mocht afdoen, en dat hij recht had op terugbetaling van het griffierecht.

De rechtbank oordeelde dat de opposant bewust had gekozen om niet tijdig beroep in te stellen en dat zijn verwachtingen over de uitkomst van een andere procedure niet konden leiden tot een verschoonbare termijnoverschrijding. De rechtbank bevestigde dat zij op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het beroep zonder zitting mocht afdoen, omdat er geen twijfel bestond over de uitkomst. Wat betreft het griffierecht oordeelde de rechtbank dat er geen grondslag was voor terugbetaling, aangezien de opposant geen betalingsonmacht had aangetoond.

De rechtbank concludeerde dat het verzet ongegrond was en dat de eerdere uitspraak in stand bleef. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er kon geen hoger beroep tegen worden ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/2846-V

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 januari 2024 op het verzet van

[opposant] , te [woonplaats] , opposant.

Procesverloop

Opposant heeft bij deze rechtbank beroep ingediend tegen de beslissing op bezwaar van 24 februari 2023 van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht (het college). In dat besluit heeft het college bepaald dat de weigering om aan opposant energietoeslag 2022 toe te kennen in stand blijft onder aanvulling van de motivering.
Met de uitspraak van 6 september 2023 heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat het te laat is ingediend.
Opposant heeft tegen deze uitspraak een verzetschrift ingediend.
De zitting heeft plaatsgevonden op 9 januari 2024. Opposant is verschenen. Het college is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

1. In deze verzetsprocedure is de beoordeling van de rechtbank beperkt tot de vraag of de uitspraak van de rechtbank van 6 september 2023 in stand kan blijven. Zo ja, dan is het verzet ongegrond en blijft de eerdere uitspraak in stand. Zo nee, dan is het verzet gegrond en vervalt de eerdere uitspraak.
2. Opposant vindt dat de uitspraak van 6 september 2023 om drie redenen niet in stand kan blijven:
I. Opposant heeft een geldige reden voor het te laat indienen van zijn beroepschrift;
II. De rechtbank mocht het beroep niet vereenvoudigd (dus zonder zitting) afdoen;
III. Opposant wenst zijn griffierecht terug te krijgen.
De rechtbank zal de redenen achtereenvolgens beoordelen en dan afsluiten met een conclusie.
Heeft opposant een geldige reden voor het te laat indienen van zijn beroepschrift?
3. Opposant heeft aangevoerd dat hem bekend was dat een andere student bij de rechtbank beroep had ingesteld tegen het besluit om aan die student de energietoeslag 2022 te weigeren. Opposant heeft geen beroep ingediend, omdat hij in de veronderstelling was dat als die andere student in het gelijk zou worden gesteld, opposant ook de energietoeslag 2022 zou krijgen, omdat opposant wel bezwaar had gemaakt. Opposant heeft die veronderstelling gebaseerd op de handelswijze van de Belastingdienst inzake de heffing in box 3 over de belastingjaren 2017-2020. De Belastingdienst heeft toen ook mensen gecompenseerd die tijdig bezwaar hadden gemaakt. Op de zitting heeft opposant aangegeven dat hij geen andere concrete voorbeelden heeft van een soortgelijke handelingswijze door de overheid. Opposant is het niet eens met de handelswijze van het college na de uitspraak van de rechtbank op 17 april 2023 in de zaak van de andere student. Het college heeft namelijk bepaald dat alleen studenten worden gecompenseerd, die nog in bezwaar of (hoger) beroep konden gaan. Die handelswijze is volgens opposant nooit eerder voorgekomen, niet rechtmatig en niet voorzienbaar. Opposant voert aan dat de rechtbank de traditionele procedurele richtlijnen moet loslaten, omdat deze procedure voor hem de enige mogelijkheid is om iets tegen het besluit te doen, de rechtbank rekening moet houden met zwakkere partijen en de disbalans in mogelijkheden tussen hem en de overheid en vanwege het maatschappelijk belang. Opposant heeft toegelicht dat hij tot de pechgeneratie behoort die is benadeeld door het leenstelsel.
4. De rechtbank geeft opposant geen gelijk. Opposant had de mogelijkheid om in bezwaar en beroep te gaan in zijn eigen zaak. Hij heeft bewust de keuze gemaakt om niet in beroep te gaan, de beroepstermijn te laten verstrijken, de uitkomst van een andere zaak tegen het college af te wachten en vervolgens de eventuele handelswijze van het college na die uitspraak af te wachten. Zoals ook in de uitspraak van 6 september 2023 in rechtsoverweging 4 en 5 staat aangegeven, komt die keuze voor rekening en risico van opposant. Bovendien was niet op voorhand duidelijk dat de uitkomst van die procedure in het voordeel van opposant zou uitpakken. De verwachtingen van opposant over de handelswijze van het college na de uitspraak in een zaak van een andere student, is bovendien gebaseerd op aannames en de handelswijze van een ander bestuursorgaan (de Belastingdienst) en in een ander type zaken. De rechtbank ziet niet in hoe hetgeen opposant heeft aangevoerd, zou kunnen leiden tot een verschoonbare termijnoverschrijding. Overigens overweegt de rechtbank dat uit de toelichting van opposant op de zitting naar voren komt dat hij het niet eens is met de handelswijze van het college na de uitspraak in de zaak van de andere student en dat hij voor alle studenten wil opkomen. Die handelswijze van het college is aan te merken als (aanvulling op) een beleidsregel [1] en daartegen staat geen bezwaar en beroep open [2] .
II. Mocht de rechtbank het beroep vereenvoudigd afdoen?
5. Opposant vindt dat de rechtbank zijn beroep niet vereenvoudigd (dus zonder zitting) mocht afdoen. Volgens opposant heeft hij meerdere keren verzocht om zijn beroep in de rechtbank ten overstaan van een rechter toe te lichten. Hij vindt dat de rechtbank procedurele regels misbruikt om het onrechtmatige handelen van de overheid te verhullen. Ook vindt hij het schrijnend dat hem zonder uitleg en op nonchalante manier unilateraal wordt opgelegd dat hij niet mag strijden tegen onrechtmatig overheidsoptreden.
6. De rechtbank heeft in deze zaak vastgesteld dat het beroepschrift uiterlijk op 7 april 2023 door de rechtbank ontvangen had moeten zijn en dat opposant het beroepschrift pas op 13 juni 2023, en dus te laat, heeft ingediend. Vervolgens heeft de rechtbank opposant een brief gestuurd en gevraagd waarom hij te laat beroep heeft ingesteld. Opposant heeft op 17 juli 2023 schriftelijk de redenen uiteengezet. In de uitspraak van 6 september 2023 heeft de rechtbank die redenen beoordeeld. De rechtbank heeft dat gedaan zonder dat zij een zitting heeft gehouden. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt die mogelijkheid als over de uitkomst van de procedure in redelijkheid geen twijfel mogelijk is. Dat betekent dat de rechtbank in deze fase niet verplicht is om opposant op een zitting te horen. De rechtbank kan ook volgen dat uitspraak is gedaan zonder zitting te houden. Ten overvloede wijst de rechtbank er op dat opposant schriftelijk in de gelegenheid is gesteld zijn standpunt naar voren te brengen en daar ook gebruik van heeft gemaakt.
III. Krijgt opposant zijn griffierecht terug?
7. Opposant heeft daarnaast aangegeven het er niet mee eens te zijn dat hij het griffierecht niet vergoed krijgt. Voor hem als student is dit veel geld. Hij heeft als student jarenlang niets aan financiële steun ontvangen van de overheid, behalve een enorme schuld en torenhoge stress.
8. De rechtbank overweegt dat iedereen die in beroep gaat griffierecht moet betalen. Dit staat in artikel 8:41 van de Awb. Op de zitting is besproken dat opposant een beroep op betalingsonmacht had kunnen doen als hij het griffierecht niet had kunnen betalen [3] . Dit staat vermeld in de griffierechtnota die aan opposant is gestuurd. Opposant heeft op de zitting aangegeven dat er geen sprake is van betalingsonmacht. De rechtbank oordeelt dat er verder geen grondslag is om in deze situatie het griffierecht aan opposant terug te geven.
Conclusie
Dit betekent dat het verzet ongegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank van
6 september 2023 in stand blijft.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C.A. van Kuijeren, rechter, in aanwezigheid van
P.W. Hogenbirk, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 januari 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak kunt u niet in hoger beroep.

Voetnoten

1.Artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 8:3 van de Awb.
3.Artikel 2.6 van het Procesreglement bestuursrecht rechtbanken.