5.2 –Voorbereiding rijproeven validatie
Er is gekozen om een technisch identiek voertuig (referentievoertuig) te gebruiken voor de rijproeven. Er werden twee botsingen gesimuleerd. Tijdens de gesimuleerde botsingen werd CAN -bus data afgespeeld, die tijdens rijproeven met een referentievoertuig opgenomen was.
Validatie gegevens Event Data Recorder
Door middel van de eerste simulatie van een botsing werd vastgesteld dat de voertuigsnelheid, waarmee het referentievoertuig tijdens de rijproef gereden heeft, tijdens de gesimuleerde botsing op de juiste wijze weggeschreven werd in het geheugen van de Event Data Recorder van het ongevalsvoertuig. Deze snelheid kwam overeen met de snelheid die op het instrumentenpaneel van het referentievoertuig werd weergegeven.
Door middel van de tweede simulatie van een botsing werd vastgesteld dat alle omstandigheden, waarmee het referentievoertuig tijdens de rijproef gereden heeft, tijdens de gesimuleerde botsing op de juiste wijze weggeschreven werden in het geheugen van de Event Data Recorder van het ongevalsvoertuig. Hieruit kan worden opgemaakt dat de voertuigsnelheid, pedaalbedieningen en ABS activatie, zoals deze voorafgaand en tijdens het verkeersongeval geregistreerd zijn, met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijk correct in het geheugen van de Event Data Recorder van het ongevalsvoertuig opgeslagen zijn.
Validatie voertuigsnelheid
Van het referentievoertuig kon worden vastgesteld dat een snelheid van 147 kilometer per uur, zoals weergegeven op het instrumentenpaneel en zoals deze in geval van een botsing zou worden opgeslagen in de Event Data Recorder, overeenkwam met een daadwerkelijke snelheid van 143 tot 144 kilometer per uur.
Gezien de technische gelijkenissen tussen het referentie- en ongevalsvoertuig, is het zeer waarschijnlijk dat het ongevalsvoertuig een soortgelijke afwijking had van de weergegeven snelheid op het instrumentenpaneel ten opzichte van de daadwerkelijke voertuigsnelheid.Opgemerkt dient te worden dat onder andere factoren als bandenslijtage en bandenspanning van minimale invloed kunnen zijn.
In het
proces-verbaal van bevindingenvan 16 september 2022 heeft [getuige] onder meer het volgende, zakelijk weergegeven, verklaard:
Op 14 april 2022 reed ik vanuit Lelystad in de richting van Swifterbant over de Edelhertweg. Er reed één auto voor mij en mijn vriendin [slachtoffer] reed in haar auto achter mij. Aangekomen bij de kruising Edelhertweg met de Swifterringweg zag ik dat de auto linksaf de Swifterringweg op sloeg. Ik sloeg vervolgens rechtsaf. Ik zag wel een auto aankomen maar die was heel ver weg. Toen ik rechtsaf sloeg, keek ik in mijn spiegel en zag ik dat de auto er met een rotgang aan kwam. Ik bleef in mijn spiegel kijken en zei tegen mijzelf: " [slachtoffer] blijf gewoon staan", want ook zij moest naar links toe. En toen zag ik dat zij optrok en dat de beste man op het laatste moment zijn stuur naar rechts gooide om uit te wijken, maar dat mocht niet baten.
In een
geschriftals bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 Wetboek van Strafvordering, zijnde een verslag van de spoedeisende hulp van het Amsterdam Universitair Medische Centra van 20 april 2022 is door dr. [A] , traumachirurg, en [B] , arts-assistent Chirurgie, het volgende zakelijk weergegeven, gerelateerd:
Patiënt [slachtoffer] bezocht op 14-04-2022 de spoedeisende hulp.
Conclusie: Hoogenergetisch auto-ongeval met als gevolg:
- Schedel-hersenletsel
- Longcontusie links
- Traumatische atelectase rechts
- Laceratie rechter onderarm.
Datum geconstateerd: 14-04-2022.
Betrouwbaarheid verkeersongevalsanalyse en voertuigonderzoek
Een verkeersongevalsanalyse (VOA) en een forensisch technisch voertuigonderzoek gelden in het kader van een strafprocedure als deskundigenberichten. Blijkens het forensisch technisch voertuigonderzoek is het geheugen van de Event Data Recorder (EDR) van het elektronisch regelapparaat van de airbags van verdachtes auto twee keer uitgelezen met behulp van de Bosch Crash Retrieval Tool. In eerste instantie werd daarbij het voertuigidentificatienummer van een andere merk en type auto (te weten Volkswagen Golf VII) ingevoerd, omdat merk en type van de ongevalsauto (Skoda Octavia) nog niet was opgenomen in de voertuigdekkingslijst van de Bosch Crash Data Retrieval Tool. Naderhand kon tijdens een tweede uitlezing van het geheugen van de EDR wel het voertuigidentificatienummer van een Skoda Octavia worden ingevoerd, waarbij het elektronische regelapparaat van de airbags door middel van een daarvoor geschikte kabel werd aangesloten op de Crash Data Retrieval Tool. Het bleek dat er geen verschillen waren tussen de eerste en tweede lezing.
Vervolgens zijn de opgeslagen events en bijbehorende gegevens in het geheugen van het EDR gevalideerd door middel van de uitvoering van een simulatiebotsing met een identiek referentievoertuig. Hieruit bleek dat een snelheid van 147 kilometer per uur, zoals was opgeslagen in de EDR, overeenkwam met een daadwerkelijke snelheid van 143 tot 144 kilometer per uur.
Anders dan de raadsvrouw heeft bepleit ziet de rechtbank geen aanleiding aan de juistheid van dit onderzoek en de bevindingen te twijfelen. De twee uitlezingen hebben dezelfde data opgeleverd, en deze data zijn middels een simulatie gevalideerd. De suggestie van de raadsvrouw dat bij de tweede lezing een kabel is gebruikt die (alleen) specifiek geschikt zou zijn voor een ander voertuig wordt weersproken door het proces-verbaal en is ook overigens onvoldoende aannemelijk geworden. De rechtbank concludeert daarom dat de VOA en het forensisch technisch voertuigonderzoek betrouwbaar zijn. De rechtbank passeert dan ook het verweer van de verdediging hieromtrent en zal de voornoemde stukken bezigen voor het bewijs.
Mate van schuld
Vaststaat dat verdachte op 14 april 2022 in Lelystad als bestuurder van een personenauto (Skoda Octavia) op een voorrangsweg, namelijk de Swifterringweg, reed en een verkeersongeval heeft veroorzaakt waarbij hij een van rechts komende personenauto (Ford Fiesta) heeft aangereden, waardoor de bestuurder daarvan zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of het handelen van verdachte schuld aan het verkeersongeval oplevert in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Uit vaste jurisprudentie volgt dat er voor de vaststelling van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 dient te worden gekeken naar het geheel van de gedragingen van verdachte, de aard en de ernst hiervan en de overige omstandigheden van het geval. Er dient te worden vastgesteld of verdachte zich zodanig heeft gedragen in het verkeer dat het verkeersongeval aan zijn schuld is te wijten – met andere woorden of verdachte verwijtbaar heeft gehandeld. Hiervoor dient het gedrag van verdachte te worden afgewogen tegen hetgeen doorgaans op basis van de geldende verkeersregels en -situatie van een reguliere automobilist mag worden verwacht. De schuld ziet niet op de relatie tussen het gedrag en het letsel van het slachtoffer. Dit houdt in dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van het handelen kan worden vastgesteld dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.
Uit het dossier is gebleken dat verdachte vijf seconden voorafgaand aan het ongeval met een snelheid van ongeveer 147 kilometer per uur op de Swifterringweg reed, terwijl de maximaal toegestane snelheid ter plaatse 80 kilometer per uur bedroeg en verdachte hiervan op de hoogte was. Verdachte begaf zich op een voor hem bekende weg en reed in een voertuig dat hem vertrouwd was. Het zicht en wegdek waren in orde. Verdachte heeft de ter plaatse geldende toegestane snelheid met ruim 60 kilometer per uur overschreden en heeft er daardoor onvoldoende op kunnen anticiperen dat het slachtoffer, in een poging om van rechts de kruising over te steken, zich gedeeltelijk met de voorzijde van haar auto op het kruispunt begaf en daar bleef stilstaan.
Hoewel in beginsel de bestuurder die een voorrangsweg oprijdt het op die weg rijdende verkeer voorrang moet verlenen, had verdachte onder deze omstandigheden niet van het slachtoffer mogen verwachten dat zij zijn snelheid goed kon inschatten en hem de vrije doorgang zou verlenen. Maximale snelheidsvoorschriften scheppen verwachtingen in het verkeer en een flinke overschrijding daarvan kan verraderlijk zijn voor andere weggebruikers. Verdachte was degene die zonder enige noodzaak met een veel te hoge snelheid de kruising is genaderd en daardoor zijn auto niet zodanig onder controle heeft gehouden dat hij tijdig zijn auto tot stilstand had kunnen brengen of voldoende had kunnen remmen om afstand te behouden en de aanrijding te voorkomen. Ondanks dat verdachte binnen vijf seconden voor het ongeval heeft geremd en een stuurbeweging naar rechts heeft gemaakt om het voertuig van het slachtoffer te ontwijken, kon hij de botsing niet vermijden. Er is gebleken dat verdachte de botsing wel had kunnen voorkomen, als hij zich aan de maximumsnelheid had gehouden. In dat geval zou verdachte voldoende tijd hebben gehad om te anticiperen op de positie van het slachtoffer op de weg, omdat zijn remweg korter zou zijn geweest. Bovendien zou in die situatie het slachtoffer voldoende tijd hebben gehad om de kruising veilig over te steken. Het is aannemelijk dat zij dan niet met de voorzijde van haar voertuig op het kruispunt stil was gaan staan, nu dit stilstaan blijkbaar was ingegeven door het plotseling met grote snelheid naderen van verdachte. Gezien dit laatste doet de verkeersfout van het slachtoffer – stilstaan op een kruising – niet af aan de schuld van verdachte.
Op basis van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat de snelheid van verdachte zodanig ongeoorloofd hoog en van wezenlijke invloed is geweest op het ontstaan van het ongeval, dat het aan verdachtes schuld kan worden verweten dat het verkeersongeval heeft plaatsgevonden waardoor bij het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel is ontstaan. De rechtbank is daarom van oordeel dat het rijgedrag van verdachte kan worden aangemerkt als zeer onvoorzichtig en onoplettend. De rechtbank concludeert dat er sprake is van schuld als bedoeld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 en komt derhalve tot een bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde.