Uitspraak
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 februari 2024 in de zaak tussen
[eiser] , uit [woonplaats] , eiser
Inleiding
€ 808.000,-. De waarde is vastgesteld per waardepeildatum 1 januari 2021 en geldt voor het belastingjaar 2022. De WOZ-beschikking is opgenomen in het aanslagbiljet van dezelfde datum. In dit aanslagbiljet heeft de heffingsambtenaar aan eiser als eigenaar van de woning ook een aanslag onroerendezaakbelasting opgelegd. De WOZ-waarde is daarvoor als heffingsmaatstaf gehanteerd.
Overwegingen
Beoordeling van het procedurele geschil
Beroep op artikel 40 Wet WOZ
- [adres 2] , verkocht op 5 oktober 2020 voor € 848.000,-;
- [adres 3] , verkocht op 29 december 2020 voor € 740.000,-;
- [adres 4] , verkocht op 3 oktober 2020 voor € 1.950.000,-;
- [adres 5] , verkocht op 7 juli 2019 voor € 970.000,-.
Staat van het onderhoud
[adres 4], acht de rechtbank dit object minder geschikt om als onderbouwing van de waarde van de woning te dienen. Volgens de rechtbank bieden echter de overige drie referentieobjecten uit de taxatiematrix ook voldoende onderbouwing om aan te nemen dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld door de heffingsambtenaar. De beroepsgrond slaagt niet.
[adres 6],
[adres 7]en
[adres 8]onvoldoende vergelijkbaar zijn om als onderbouwing te kunnen dienen. Omdat de heffingsambtenaar in beroep een nieuwe onderbouwing van de waarde met nieuwe referentieobjecten heeft overgelegd en de door eiser bedoelde referentieobjecten zijn komen te vervallen, laat de rechtbank deze beroepsgrond buiten beschouwing.