Uitspraak
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 maart 2024 in de zaak tussen
[eiser] , uit [woonplaats] , eiser
Belastingdienst/Toeslagen, verweerder
Inleiding
Totstandkoming van het besluit
Beoordeling door de rechtbank
Conclusie en gevolgen
Rechtbank Midden-Nederland
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de herbeoordeling van zijn kinderopvangtoeslag. Eiser heeft in de jaren 2008 tot en met 2011 kinderopvangtoeslag ontvangen en heeft zich op 22 februari 2021 gemeld als gedupeerde van de toeslagenaffaire. Verweerder, de Belastingdienst/Toeslagen, heeft eiser bij besluit van 22 februari 2022 laten weten dat hij niet in aanmerking komt voor compensatie. Dit besluit is bevestigd in een bestreden besluit van 9 mei 2023. De rechtbank heeft het beroep op 6 februari 2024 behandeld, waarbij eiser en de gemachtigden van verweerder aanwezig waren.
De rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van institutioneel vooringenomen handelen of hardheid. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder ten onrechte niet heeft gekeken naar de maanden waarover zijn (toeslag)partner kinderopvangtoeslag heeft aangevraagd. De rechtbank volgt het standpunt van verweerder dat iedere ouder die meent gedupeerd te zijn, zich zelfstandig moet melden. Eiser heeft niet aangetoond dat hij zelf een wijziging van zijn inkomen heeft doorgegeven, en de rechtbank concludeert dat het door verweerder gehanteerde inkomen in de voorschotfases niet onjuist is.
De rechtbank komt tot de conclusie dat de beroepsgronden van eiser niet slagen en verklaart het beroep ongegrond. Dit betekent dat eiser geen recht heeft op compensatie en dat hij het griffierecht niet terugkrijgt, noch een vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn en is openbaar uitgesproken op 7 maart 2024.