ECLI:NL:RBMNE:2024:1504

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 februari 2024
Publicatiedatum
12 maart 2024
Zaaknummer
10769311 / MC EXPL 23-6428
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verrekening van verlofuren en minuren bij beëindiging van het dienstverband

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 14 februari 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres] en [gedaagde] B.V. [eiseres] was in dienst bij [gedaagde] van 15 november 2021 tot 8 juni 2023 en vorderde betaling van een bedrag van € 1.467,48 bruto, dat door [gedaagde] was ingehouden op haar salaris vanwege vermeende min-uren. [gedaagde] stelde dat [eiseres] haar uren niet had gemaakt en dat zij meer salaris had ontvangen dan waar zij recht op had. De kantonrechter oordeelde dat het de verantwoordelijkheid van de werkgever is om een deugdelijke boekhouding bij te houden en dat [gedaagde] niet voldoende had aangetoond dat [eiseres] daadwerkelijk min-uren had opgebouwd. De kantonrechter wees de vordering van [eiseres] toe en oordeelde dat [gedaagde] het ingehouden bedrag, inclusief wettelijke rente, moest betalen. Daarnaast werd [gedaagde] veroordeeld tot betaling van proceskosten aan [eiseres].

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Almere
Vonnis van 14 februari 2024
in de zaak met zaaknummer / rolnummer 10769311 / MC EXPL 23-6428 D/1403 van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
hierna te noemen: [eiseres] ,
gemachtigde: mr. M. Kartal,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] B.V,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
vertegenwoordigd door haar bestuurder de heer [bestuurder] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met 15 producties van 17 oktober 2023
  • de conclusie van antwoord met 2 producties
  • de conclusie van repliek met de producties 16 t/m 20
  • de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] is vanaf 15 november 2021 tot en met 8 juni 2023 in dienst geweest bij [gedaagde] . [eiseres] was werkzaam in de functie van Begeleider tegen een loon van € 913,00 (bruto), exclusief vakantietoeslag en overige emolumenten. Op het dienstverband was de cao Welzijn en Maatschappelijk dienstverlening van toepassing.
2.2.
In de arbeidsovereenkomst staat in artikel 4 vermeld dat de overeengekomen werktijd 16 uur per week bedraagt en dat werknemer werkzaam zal zijn op de dagen die in overleg met de leidinggevende worden vastgesteld.
2.3.
Op 23 maart 2023 heeft [eiseres] zich ziekgemeld en zij heeft vanaf die dag geen werkzaamheden meer verricht voor [gedaagde] , tot het einde van het dienstverband.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, de veroordeling van [gedaagde] tot betaling van:
a. het verschuldigde salaris van € 1.467,48 bruto, te verhogen met de
wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW van 50% over alle gevorderde loonbedragen over de periode tot en met 8 juni 2023, en de wettelijke rente over dit alles vanaf de dag van opeisbaarheid tot de dag der algehele voldoening;
de wettelijke rente over de som van voornoemde bedragen, voor wat betreft de bedragen die opeisbaar zijn op het tijdstip van dagvaarden, en voor wat betreft de bedragen die nadien opeisbaar zijn geworden vanaf het tijdstip van opeisbaarheid van die bedragen, tot aan de dag van die betaling;
de buitengerechtelijke kosten, vermeerderd met de wettelijke rente daarover tot de dag van betaling;
de kosten van dit geding, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis, en — voor het geval voldoening van de proceskosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt — te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten, te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.
3.2.
Aan haar vorderingen heeft [eiseres] het volgende ten grondslag gelegd. [gedaagde] heeft op het salaris van de maand mei 2023 in totaal 106,59 min-uren ingehouden, wat neerkomt op een bedrag van € 1.467,48 (bruto), vanwege het uit dienst treden van [eiseres] . Volgens [gedaagde] heeft [eiseres] haar uren niet gemaakt – omdat zij eenzijdig zou hebben besloten om zich minder beschikbaar te stellen en aangeboden diensten zou hebben geweigerd – waardoor zij meer salaris heeft ontvangen, dan waarop zij recht heeft. [eiseres] betwist dit standpunt van [gedaagde] , maar correspondentie tussen haar gemachtigde en [gedaagde] heeft niet tot betaling geleid. [eiseres] vordert daarom in deze procedure de betaling van het ten onrechte ingehouden bedrag, te vermeerderen met de maximale wettelijke verhoging en rente en kosten.
3.3.
[gedaagde] voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De vraag die voorligt is of [gedaagde] nog betaling aan [eiseres] verschuldigd is in het kader van de eindafrekening van het dienstverband, meer specifiek of [gedaagde] gerechtigd was 106,59 minuren (een bedrag van € 1.467,48 bruto) te verrekenen met het loon over de maand mei 2023, de maand voordat de arbeidsovereenkomst is geëindigd.
4.2.
Bij de beoordeling stelt de kantonrechter voorop dat het de verantwoordelijkheid is van de werkgever om een deugdelijke boekhouding bij te houden met betrekking tot het door de werknemer verdiende salaris en het aantal gewerkte uren. Ten aanzien van resterende vakantiedagen is in artikel 7:641 lid 2 BW bepaald dat de werkgever bij het einde van het dienstverband aan de werknemer een overzicht moet verstrekken van de resterende vakantiedagen. Van de werkgever mag verwacht worden dat deze beter in staat is de voor de beoordeling van het geschil benodigde gegevens te verschaffen, zodat de werkgever zijn stellingen dient te motiveren en de gegevens waarover hij beschikt te produceren. De werkgever heeft in dit verband een verzwaarde motiveringsplicht en documentatieplicht.
4.3.
[gedaagde] heeft als verweer aangevoerd dat de contractueel overeengekomen 16 uren per week steeds maandelijks aan [eiseres] zijn uitbetaald. Daarnaast zijn overuren aan haar uitbetaald, maar zij heeft, volgens [gedaagde] , ook een saldo aan min-uren opgebouwd, doordat zij aangeboden diensten heeft geweigerd – omdat zij naast het dienstverband bij [gedaagde] nog een andere baan had – en ook omdat zij te veel verlofuren heeft opgenomen. Daarnaast heeft zij ook zonder overleg verlofdagen opgenomen en [gedaagde] acht het daarom terecht dat de opgebouwde min-uren aan het einde van het dienstverband met [eiseres] zijn verrekend.
4.4.
De kantonrechter stelt vast – aan de hand van de door [gedaagde] overgelegde loonstroken van de periodes december 2021 tot en met december 2022 – dat [eiseres] gedurende de looptijd van de arbeidsovereenkomst steeds maandelijks een bedrag van € 930,83 (bruto) uitbetaald heeft gekregen. De netto uitbetaling was per maand wisselend, afhankelijk van extra uitbetalingen, zoals onregelmatigheidstoeslag en vakantietoeslag, en diverse inhoudingen. Verder stelt de kantonrechter vast dat in de arbeidsovereenkomst is vastgelegd dat de arbeidsomvang van [eiseres] (een vast aantal van) 16 uur per week bedroeg.
4.5.
Gelet op het voorgaande kan de kantonrechter [gedaagde] niet volgen in haar stelling dat [eiseres] ervoor gekozen zou hebben om voorschotten (aan het begin van haar contract) uitbetaald te krijgen, die bij haar uitdiensttreding zouden moeten worden verrekend. Uit niets blijkt dat partijen een soort min-max- of een oproep overeenkomst zouden zijn aangegaan, noch dat er is overeengekomen dat [eiseres] eventuele min-uren zou moeten inhalen of dat zij slechts een voorschot op haar salaris uitbetaald zou krijgen, wat achteraf zou worden gecorrigeerd of verrekend. [gedaagde] heeft WhatsApp correspondentie tussen partijen overgelegd om haar standpunten te onderbouwen, maar hieruit blijkt niet dat [gedaagde] [eiseres] heeft gewezen op het bestaan van min-uren, noch dat [eiseres] deze uren zou moeten inhalen of dat deze eventueel verrekend zouden gaan worden. Partijen zijn juist een arbeidsovereenkomst met een vaste arbeidsomvang (en een vast salaris) overeengekomen en de omstandigheid dat [eiseres] eventueel voor te weinig uren is ingeroosterd komt onder de gegeven omstandigheden voor rekening van [gedaagde] . De kantonrechter kan uit de overgelegde correspondentie evenmin afleiden dat [eiseres] , zonder goedkeuring of afstemming met [gedaagde] , verlof of vakantie heeft opgenomen. Er blijkt slechts uit dat [eiseres] aangeeft dat zij met vakantie is of zal gaan, maar niet dat dit niet in overleg met, en met toestemming van, [gedaagde] heeft plaatsgevonden. Gesteld noch gebleken is bovendien dat [gedaagde] [eiseres] hier tijdens de duur van de arbeidsovereenkomst op heeft aangesproken of dat [gedaagde] heeft gewaarschuwd dat dit in voorkomend geval tot het afboeken (en vervolgens verrekenen) van eventuele min-uren zal leiden.
4.6.
Het voorgaande leidt ertoe dat het verweer van [gedaagde] moet worden verworpen en het gevorderde bedrag aan hoofdsom zal worden toegewezen.
4.7.
[eiseres] heeft aanspraak gemaakt op de maximale wettelijke verhoging van 50% over het ten onrechte op haar salaris ingehouden bedrag. Nu uit het voorgaande volgt dat [gedaagde] aan [eiseres] toekomend salaris niet (en derhalve te laat) heeft uitbetaald, zal het in de dagvaarding genoemde bedrag van € 733,74 (bruto) eveneens worden toegewezen.
4.8.
[gedaagde] heeft de wettelijke rente niet (gemotiveerd) betwist en deze zal derhalve worden toegewezen, zoals gevorderd.
4.9.
[eiseres] heeft vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten gevorderd, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover. De hoogte van dit bedrag heeft [eiseres] echter op geen enkele wijze gemotiveerd, noch is er een sommatie overgelegd waaruit blijkt dat aanspraak zal worden gemaakt op vergoeding van de buitengerechtelijke kosten. Dit deel van het gevorderde zal daarom worden afgewezen.
4.10.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal [gedaagde] worden veroordeeld in de proceskosten van [eiseres] . De proceskosten worden tot vandaag begroot op € 616,00, bestaande uit € 86,00 aan griffierecht en € 398,00 aan salaris gemachtigde (2 punten x tarief € 199,00) en € 132,00 aan nakosten. Omdat [eiseres] procedeert met een toevoeging kunnen de dagvaardingskosten niet als onderdeel van de proceskosten ten laste van [gedaagde] worden gebracht.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiseres] van een bedrag van € 1.467,48 (bruto) en een bedrag van € 733,74 (bruto), te vermeerderen met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de dag van opeisbaarheid tot de dag der algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiseres] van een bedrag van € 616,00 aan proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf veertien dagen na dit vonnis;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.M. Berendsen, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 14 februari 2024.