ECLI:NL:RBMNE:2024:1542

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 februari 2024
Publicatiedatum
14 maart 2024
Zaaknummer
23/2829
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een verkeersbesluit inzake afslaggebod en geluidsbelasting in Utrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedaan op 28 februari 2024, wordt het beroep van eiser tegen een verkeersbesluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht beoordeeld. Het verkeersbesluit, genomen op 30 november 2022, betreft het intrekken van een afslaggebod vanaf de [straat 1] naar de [straat 2]. Eiser, die aan de [straat 3] woont, stelt dat het college onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de geluidsbelasting die voortvloeit uit dit besluit. Het college heeft in een geluidstudie geconcludeerd dat er geen sprake is van een reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder, maar eiser betwist deze conclusie en stelt dat de geluidstudie niet voldoet aan de wettelijke eisen.

De rechtbank oordeelt dat het college de belangen van de geluidsbelasting onvoldoende zorgvuldig heeft onderzocht. De rechtbank wijst erop dat de geluidstudie uit 2020 niet de actuele situatie in kaart heeft gebracht en dat er onvoldoende is gekeken naar de gevolgen van het verkeersbesluit voor de geluidsbelasting in de omgeving. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit niet zorgvuldig tot stand is gekomen en vernietigt het besluit van 14 april 2023, waarbij het college het verkeersbesluit heeft gehandhaafd. De rechtbank draagt het college op om binnen tien weken na de uitspraak een nieuw besluit te nemen, waarbij de geluidsbelangen opnieuw moeten worden onderzocht.

Eiser heeft recht op vergoeding van het griffierecht en zijn verletkosten, die door de rechtbank zijn toegewezen. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid en de noodzaak voor een gedegen onderzoek naar de geluidsimpact van verkeersbesluiten, vooral in gebieden met geluidsgevoelige bestemmingen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/2829

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 februari 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, het college

(gemachtigden: mr. J.J. Broeze en L.A. Sluiter).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen een verkeersbesluit van het college van 30 november 2022 waarbij het afslaggebod vanaf de [straat 1] in Utrecht rechtsaf naar de [straat 2] is ingetrokken.
1.2.
Met het bestreden besluit van 14 april 2023 op het bezwaar van eiser en andere bezwaarmakers heeft het college dit verkeersbesluit gehandhaafd.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 7 december 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigden van het college.

Beoordeling door de rechtbank

Op welk besluit heeft het beroep betrekking
2. Op 30 november 2022 heeft het college meerdere verkeersbesluiten genomen die betrekking hebben op de verkeerssituatie rond het kruispunt van de [straat 1] en de [straat 2] in Utrecht. Bij het indienen van het bezwaar heeft eiser verwezen naar het verkeersbesluit met nummer [nummer 1] . Met dit verkeersbesluit heeft het college een busstrook op een wegvak van de [straat 2] vastgesteld. Bij het beroepschrift heeft eiser het verkeersbesluit met nummer [nummer 2] genoemd. Met dit besluit is het afslaggebod vanaf de [straat 1] in Utrecht rechtsaf naar de [straat 2] ingetrokken.
2.1.
De rechtbank concludeert dat het beroep van eiser is gericht tegen het verkeersbesluit van 30 november 2022, met nummer [nummer 1] , waarbij het afslaggebod vanaf de [straat 1] naar rechts naar de Kaatstsraat is ingetrokken. Op de zitting heeft eiser bevestigd dat hij vooral door dit verkeersbesluit gevolgen voor zijn woning ervaart. Het college heeft op de zitting opgemerkt dat ook zij ervan uit zijn gegaan dat het bezwaar van eiser was gericht tegen dat verkeersbesluit. Het college heeft in de beslissing op bezwaar bovendien alle ingediende bezwaren tegen de verkeersbesluiten gezamenlijk in één beslissing op bezwaar behandeld. Daardoor is het bezwaar van eiser ook beoordeeld in het licht van de heroverweging van het verkeersbesluit tot het intrekken van het afslaggebod naar rechts richting de [straat 2] .
Het oordeel van de rechtbank
3. De rechtbank beoordeelt het besluit tot intrekking van het afslaggebod naar rechts naar de [straat 2] . Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3.1.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is. Het college heeft de bij het besluit betrokken belangen onvoldoende zorgvuldig onderzocht. Het college heeft niet goed onderzocht waarom het verkeersbesluit niet leidt tot een reconstructie van een weg in de zin van de Wet geluidhinder. Als gevolg daarvan heeft het college niet goed gemotiveerd waarom de geluidsbelasting vanwege andere wegen, zoals de weg waar eiser woont, als gevolg van het verkeersbesluit niet nader hoeft te worden onderzocht. Ook overigens heeft het college, gelet op de beschikbare informatie, de betrokken geluidbelangen onvoldoende onderzocht. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het wettelijk kader
4. Ingevolge artikel 21 van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer vermeldt de motivering van het verkeersbesluit in ieder geval welke doelstelling of doelstellingen met het verkeersbesluit worden beoogd. Daarbij wordt aangegeven welke van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (Wvw 1994) genoemde belangen ten grondslag liggen aan het verkeersbesluit. Als ook andere dan de in artikel 2, eerste en tweede lid, van die wet genoemde belangen in het geding zijn, wordt aangegeven op welke wijze de belangen tegen elkaar zijn afgewogen.
4.1.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wvw 1994 kunnen de krachtens die wet vastgestelde regels strekken tot:
het verzekeren van de veiligheid op de weg;
het beschermen van weggebruikers en passagiers;
het in stand houden van de weg en het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan;
het zoveel mogelijk waarborgen van de vrijheid van het verkeer.
4.2.
Ingevolge artikel 1 van de Wet geluidhinder (Wgh) wordt in die wet en de daarop berustende bepalingen onder reconstructie van een weg verstaan: een of meer wijzigingen op of aan een aanwezige weg ten gevolge waarvan uit akoestisch onderzoek als bedoeld in artikel 77, eerste lid, onder a, en artikel 77, derde lid, blijkt dat de berekende geluidsbelasting vanwege de weg in het toekomstig maatgevende jaar zonder het treffen van maatregelen ten opzichte van de geluidsbelasting die op grond van artikel 100 dan wel het bepaalde krachtens artikel 100b, aanhef en onder a, als de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting geldt met 2 dB of meer wordt verhoogd.
4.3.
Ingevolge artikel 99, eerste lid, van de Wgh wordt tot een reconstructie van een weg, indien binnen de aanwezige of toekomstige zone van die weg woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen of geluidsgevoelige terreinen aanwezig, in aanbouw of geprojecteerd zijn, niet overgegaan dan in overeenstemming met een bestemmingsplan of een besluit tot vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening dat in de reconstructie voorziet dan wel met een besluit van burgemeester en wethouders, met overeenkomstige toepassing van artikel 81 genomen naar aanleiding van een door de wegbeheerder aan burgemeester en wethouders gedane mededeling van zijn voornemen en na een met overeenkomstige toepassing van artikel 80 ingesteld onderzoek. Uit het tweede lid volgt dat indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de reconstructie van een weg zal leiden tot een toename van de geluidsbelasting van 2 dB of meer vanwege andere wegen dan de te reconstrueren weg of – als een weg gedeeltelijk wordt gereconstrueerd – vanwege de niet te reconstrueren gedeelten daarvan, heeft het in het eerste lid bedoelde onderzoek tevens betrekking op die andere wegen of de niet te reconstrueren gedeelten van de betrokken weg.
4.4.
Op grond van artikel 110e van de Wgh kunnen regels worden gesteld omtrent al hetgeen betrekking heeft op de wijze waarop de akoestische onderzoeken, bedoeld in deze wet, worden uitgevoerd. Deze regels zijn opgenomen in het Reken- en Meetvoorschrift 2012.
Heeft het college de bij het verkeersbesluit betrokken belangen voldoende zorgvuldig onderzocht?
5. Eiser woont aan de [straat 3] in Utrecht. Hij stelt dat door het intrekken van het afslaggebod naar rechts naar de [straat 2] het verkeer door zijn straat significant zal toenemen. Volgens hem is onvoldoende zorgvuldig onderzocht of daardoor ook het geluid in zijn straat zal toenemen. Daarbij wijst eiser er op dat de geluidstudie op basis waarvan het college stelt dat geen sprake is van een reconstructie als bedoeld in de Wgh, niet voldoet aan de eisen die de wet stelt aan het doen van akoestisch onderzoek. Zo stelt eiser onder andere dat een vergelijking is gemaakt met de autonome situatie, terwijl gekeken had moeten worden naar de heersende waarde. Ook voert eiser aan dat de studie uit 2020 is en daarom niet de actuele situatie ten tijde van het verkeersbesluit beziet.
5.1.
Het college stelt zich op het standpunt dat de verkeersbelangen die zijn opgenomen in artikel 2, eerste lid, van de Wvw 1994 voldoende zijn afgewogen tegen de gevolgen van het verkeersbesluit voor het geluid. Volgens het college blijkt uit de geluidstudie van 21 april 2020 dat over het geheel genomen sprake zal zijn van een afname van het geluid. Het college wijst er verder op dat in elk geval ter hoogte van het kruispunt [straat 1] - [straat 2] geen sprake is van een reconstructie. Het college stelt dat zij ook niet hoefde te onderzoeken of op verder gelegen wegen wel sprake is van een reconstructie.
5.2.
De rechtbank overweegt dat uit vaste rechtspraak volgt dat het college bij het nemen van een verkeersbesluit beoordelingsruimte toekomt bij de uitleg van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de Wvw 1994 genoemde begrippen. [1] De rechter toetst of het college geen onredelijk gebruik heeft gemaakt van die beoordelingsruimte. Nadat het bestuursorgaan heeft vastgesteld welke verkeersbelangen naar zijn oordeel bij het besluit dienen te worden betrokken, dient het die belangen tegen elkaar af te wegen. Daarbij komt het bestuursorgaan beleidsruimte toe. De bestuursrechter toetst of de voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van het verkeersbesluit niet onevenredig zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen.
5.3.
De rechtbank stelt vast dat het college in het verkeersbesluit naar alle doelen verwijst die zijn opgenomen in artikel 2, eerste lid, van de Wvw 1994. Voor de afweging van deze verkeersbelangen tegen de bij het verkeersbesluit betrokken geluidbelangen, is van belang of sprake is van een reconstructie van een weg in de zin van de Wgh. Als daar sprake van is, volgt namelijk uit artikel 99, tweede lid, van de Wgh dat dan ook moet worden onderzocht of die reconstructie zal leiden tot een toename van de geluidsbelasting vanwege andere wegen, zoals de weg waar eiser woont.
5.4.
In de wetsgeschiedenis van de begripsbepaling van een reconstructie staat vermeld dat vaak niet a priori uit te maken zal zijn of de verhoging 2 dB(A) of meer bedraagt en dat dan niet zonder akoestisch onderzoek is te bepalen of er sprake is van een reconstructie in de zin van de Wgh. In voorkomende gevallen zal de wegbeheerder als deze van mening is dat voorgenomen wegwerkzaamheden niet als «reconstructie van een weg» dienen te worden aangemerkt, dit zelf door middel van een akoestisch onderzoek aannemelijk dienen te maken. Daarbij is destijds ook vermeld dat het onderzoek dan moet worden uitgevoerd volgens de voorschriften van het toen geldende artikel 102. [2] Dit artikel is met de wijziging van de Wgh in 2017 opgegaan in artikel 110e van de Wgh. [3]
5.5.
Verder is uit de wetsgeschiedenis het volgende op te maken over het akoestisch onderzoek dat moet plaatsvinden om vast te stellen of sprake is van een reconstructie:
“Het akoestisch onderzoek dat op grond van artikel 1 moet worden uitgevoerd heeft alleen betrekking op de gegevens die nodig zijn om te bepalen of de geluidsbelasting met 2 dB of meer toeneemt. Het gaat daarbij om de geluidsbelasting die vanwege de weg zou worden ondervonden zonder maatregelen (artikel 77, eerste lid, onder a), en de heersende waarde (artikel 77, derde lid). Het derde lid van artikel 77 is specifiek hiervoor in het wetsvoorstel opgenomen. Genoemde twee waarden en een mogelijk eerder vastgestelde hoogst toelaatbare geluidsbelasting maken de beoordeling of er sprake is van een reconstructie mogelijk.”. [4]
5.6.
Het college heeft op de zitting onderkend dat de geluidstudie van 21 april 2020 niet voldoet aan de regels die de Wgh stelt aan het uitvoeren van akoestisch onderzoek. Ook anderszins kan naar het oordeel van de rechtbank niet uit de geluidstudie worden opgemaakt of daarin de waarden als genoemd in de begripsbepaling van een reconstructie zijn onderzocht en evenmin met gebruik van welke gegevens de geluidsbelasting als gevolg van de wijziging van de weg is onderzocht. Bovendien is de geluidstudie in 2020 opgesteld, terwijl de wijziging van de weg als gevolg van het verkeersbesluit twee jaar later heeft plaatsgevonden. Dat betekent dat met de studie in elk geval ook niet de geluidsbelasting in de meest actuele situatie is onderzocht. Naar het oordeel van de rechtbank geeft het bestreden besluit dan ook geen blijk van een zorgvuldig onderzoek naar de vraag of het verkeersbesluit tot een reconstructie in de zin van de Wgh leidt. Gelet daarop is op dit moment niet vast te stellen of verweerder onderzoek had moeten verrichten naar de gevolgen van de reconstructie op andere wegen. Uit artikel 99, tweede lid, van de Wgh volgt immers dat als is vastgesteld dat de wijziging van de weg een reconstructie is in de zin van de Wgh en redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de reconstructie van de weg zal leiden tot een toename van de geluidsbelasting van 2 dB of meer vanwege andere wegen dan de te reconstrueren weg, moet worden onderzocht of die reconstructie ook zal leiden tot een toename van de geluidsbelasting voor andere wegen. Gelet hierop heeft het college de in de belangenafweging te betrekken belangen onvoldoende in kaart gebracht en dus ook geen volledige belangenafweging kunnen verrichten zoals genoemd onder 5.1. Dit levert een zorgvuldigheidsgebrek en een motiveringsgebrek op.
5.7.
Naar het oordeel van de rechtbank geeft het bestreden besluit ook overigens geen blijk van een zorgvuldig onderzoek naar de bij het besluit betrokken geluidbelangen. Daarbij vindt de rechtbank van belang dat in verschillende door het college overgelegde rapporten wordt vermeld dat als gevolg van de voorgenomen aanpassingen op het kruispunt [straat 1] - [straat 2] het verkeer aan de [straat 3] zal toenemen. Zo wordt in het rapport “Van scenario’s naar voorstel” uit mei 2020 opgemerkt dat het afslagverbod [straat 1] - [straat 2] voor meer verkeer via de route [straat 4] - [straat 5] zal zorgen. Ook staat beschreven dat voor het verkeer dat nu eventueel nog via de [straat 6] en de [straat 2] - [straat 8] rijdt, de route verschuift naar de [straat 3] of de Westelijke Stadsboulevard [5] . In het (concept)document “Herinrichting kruispunt [straat 1] - [straat 2] ” van 30 november 2020 staat vermeld dat door het afslagverbod er (modelmatig) in 2030 in plaats van 10.300, 12.700 motorvoertuigen per etmaal op de [straat 4] en [straat 5] worden verwacht. [6] De [straat 3] ligt in het verlengde van de [straat 5] . Ook in de geluidstudie zelf wordt opgemerkt dat er sprake is van een toename van de geluidbelasting op de [straat 5] en dat die toename vanuit leefbaarheid uitermate ongewenst is. In het licht van deze rapporten kan de rechtbank de conclusie van het college in het bestreden besluit dat uit de geluidstudie zou volgen dat bij de [straat 3] geen geluidseffecten worden verwacht niet volgen. Op de zitting heeft het college naar voren gebracht dat de toename wel wordt gemonitord en dat op basis daarvan mogelijk maatregelen worden getroffen. Het college gaf desgevraagd aan niet concreet te weten of er maatregelen in de maak zijn en wat die maatregelen zouden zijn. Dit volgt ook niet uit het bestreden besluit.
5.8.
Dit betekent dat de beroepsgrond slaagt en dat de rechtbank de beslissing op bezwaar zal vernietigen omdat dat besluit in strijd is met artikel 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht.
5.9.
De rechtbank ziet in dit geval geen mogelijkheid om nu een einde te maken aan het geschil. Het college zal in het licht van deze uitspraak opnieuw op de grondslag van het door eiser ingediende bezwaar de bij het verkeersbesluit betrokken geluidsbelangen moeten onderzoeken en moeten heroverwegen.

Conclusie en gevolgen

6. De conclusie is dat het beroep tegen het bestreden besluit van 14 april 2023 gegrond is. Het besluit is onvoldoende zorgvuldig tot stand gekomen en onvoldoende gemotiveerd. Het besluit wordt daarom vernietigd, voor zover daarin is beslist dat de bezwaren van eiser niet leiden tot het herroepen van het verkeersbesluit van 30 november 2022 waarmee het afslaggebod van de [straat 1] naar de [straat 2] naar rechts te Utrecht is ingetrokken. De rechtbank draagt het college daarom op om met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van tien weken, gerekend vanaf de dag na verzending van deze uitspraak.
6.1.
Het college moet het griffierecht aan eiser vergoeden. Eiser heeft ook verzocht om vergoeding van zijn verletkosten van € 63,47. Deze kosten heeft eiser met een berekening en een salarisspecificatie onderbouwd. Het college heeft geen bezwaar gemaakt tegen de vergoeding van deze verletkosten. De rechtbank veroordeelt het college in de verletkosten van eiser tot een bedrag van € 63,47.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit van 14 april 2023 gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit, voor zover daarin is beslist dat de bezwaren van eiser niet leiden tot het herroepen van het verkeersbesluit van 30 november 2022 waarmee het afslaggebod van de [straat 1] naar de [straat 2] naar rechts te Utrecht is ingetrokken;
  • draagt het college op binnen tien weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de door eiser ingediende bezwaren met inachtneming van deze uitspraak;
  • bepaalt dat het college het griffierecht van € 184,- aan eiser moet vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 63,47.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J. Blok, rechter, in aanwezigheid van L. Beijerinck, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 februari 2024.
De griffier is verhinderd om
deze uitspraak mede te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van ABRvS van 16 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1619, r.o. 4.1.
2.Tweede Kamer, vergaderjaar 1988-1989, 20 985, nr. 3, p. 22
3.Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 879, nr. 3, p. 43
4.Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 879, nr. 3, p. 18
5.Hoofdstuk 9
6.Pagina 16 van het document.