ECLI:NL:RBMNE:2024:1636

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 maart 2024
Publicatiedatum
18 maart 2024
Zaaknummer
23/1898
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en WIA-uitkering na loonsanctie

In deze zaak heeft eiser, een voormalige machine operator, zich op 17 maart 2019 ziek gemeld en een WIA-uitkering aangevraagd na het verstrijken van de wachttijd van 104 weken. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft een loonsanctie opgelegd aan de werkgever van eiser wegens onvoldoende re-integratie-inspanningen. Na afloop van de loonsanctie heeft het Uwv de aanvraag van eiser beoordeeld en vastgesteld dat hij 69,27% arbeidsongeschikt was. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, waarna een herbeoordeling plaatsvond die leidde tot een aanpassing van de arbeidsongeschiktheid naar 63,49%. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit van het Uwv, waarin hij aanvullende gronden en medische stukken heeft ingediend.

De rechtbank heeft het beroep op 29 februari 2024 behandeld. De kern van het geschil was of het Uwv terecht had beslist dat eiser op 13 maart 2022 voor 63,49% arbeidsongeschikt was. De rechtbank oordeelde dat het Uwv de beslissing mocht baseren op rapporten van verzekeringsartsen, mits deze aan bepaalde voorwaarden voldeden. Eiser voerde aan dat zijn belastbaarheid niet goed was vastgesteld en dat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was. De rechtbank concludeerde echter dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de medische situatie van eiser zorgvuldig had beoordeeld en dat er geen reden was om aan de geschiktheid van de geduide voorbeeldfuncties te twijfelen.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat het Uwv terecht had beslist dat eiser op 13 maart 2022 voor 63,49% arbeidsongeschikt was en dat hij per 12 maart 2022 een loongerelateerde WGA-uitkering had gekregen. Eiser kreeg geen gelijk, wat leidde tot geen nabetaling van een hogere uitkering en geen recht op vergoeding van kosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Lelystad
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/1898

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 maart 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. G.J.A.M. Gloudi)
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,(het Uwv), verweerder

(gemachtigde: mr. E.F. de Roy van Zuydewijn).

Inleiding

1. Eiser heeft gewerkt als machine operator voor gemiddeld 33,66 uur week. Hij heeft zich op 17 maart 2019 ziek gemeld. Eiser heeft bij het Uwv een uitkering aangevraagd op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) bij het bereiken van de wachttijd van 104 weken. Volgens het Uwv heeft de werkgever van eiser onvoldoende voldaan aan de re-integratieverplichtingen, waardoor het Uwv aan de werkgever van eiser een loonsanctie heeft opgelegd tot 13 maart 2022.
1.1
Na afloop van de loonsanctie heeft het Uwv de aanvraag van eiser beoordeeld. De primaire arts heeft het dossier bestudeerd en eiser telefonisch gesproken. Deze arts heeft beoordeeld wat de arbeidsbeperkingen van eiser zijn en heeft deze beperkingen opgenomen in een functionelemogelijkhedenlijst (FML). Vervolgens heeft een arbeidskundige drie voorbeeldfuncties geduid die eiser, ondanks zijn beperkingen, nog zou kunnen doen. De arbeidsdeskundige heeft ook twee reservefuncties geduid. De arbeidsdeskundige heeft berekend wat de verdiencapaciteit is en aan de hand daarvan heeft hij berekend dat eiser 69,27% arbeidsongeschikt is. Met het besluit van 2 juni 2022 heeft het Uwv beslist dat eiser per 12 maart 2022 een WIA-uitkering in de vorm van een loongerelateerde WGA [1] -uitkering krijgt, omdat hij op deze datum minder dan 65% kon verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd.
1.2
Eiser heeft daartegen bezwaar ingediend. Naar aanleiding van de bezwaren hebben een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep een nieuw onderzoek gedaan. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in meer rubrieken beperkingen aangenomen, maar heeft de urenbeperking verminderd. Hij heeft de FML aangepast. De arbeidskundige bezwaar en beroep heeft vanwege de aanpassing in de FML het Claim Beoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) opnieuw geraadpleegd. De arbeidsdeskundig bezwaar en beroep is tot de conclusie gekomen dat één voorbeeldfunctie wordt gehandhaafd en dat er twee andere voorbeeldfuncties kunnen worden geduid. Dat leidt tot een aanpassing van de mate van arbeidsongeschiktheid naar 63,49%. Met het besluit van 21 februari 2023 (het bestreden besluit
)heeft het Uwv het bezwaar gegrond verklaard.
1.3
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit, hij heeft aanvullende gronden en medische stukken ingediend en verzocht een deskundige te benoemen. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en gereageerd op de medische stukken met rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
1.4
De rechtbank heeft het beroep op 29 februari 2024 op zitting behandeld. Hier zijn verschenen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het Uwv.

Beoordeling door de rechtbank

Het geschil

2. Tussen partijen is in geschil of het Uwv terecht heeft beslist dat eiser op 13 maart 2022 voor 63,49% arbeidsongeschikt is. De rechtbank beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden van eiser of het Uwv dit besluit terecht heeft genomen. Volgens de rechtbank is dit het geval. De rechtbank zal dit hierna uitleggen.

Beoordelingskader

3. Het Uwv mag besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid baseren op rapporten van verzekeringsartsen. Die rapporten moeten dan wel aan de volgende drie voorwaarden voldoen. De rapporten:
 zijn op een zorgvuldige manier tot stand gekomen;
 bevatten geen tegenstrijdigheden;
 zijn voldoende begrijpelijk.
De rapporten en de besluiten die daarop gebaseerd zijn, zijn in beroep wel aanvechtbaar. Het is echter aan de eisende partij om aan te voeren (en zo nodig aannemelijk te maken) dat de rapporten niet aan de drie genoemde voorwaarden voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is. Niet-medisch geschoolden kunnen aannemelijk maken dat niet aan de drie genoemde voorwaarden is voldaan. Voor het aannemelijk maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in principe een rapport van een arts of medisch behandelaar noodzakelijk.
3.1
De rechtbank benadrukt verder dat bij deze beoordeling van belang is dat het gaat om de medische situatie van eiser op de zogenaamde datum in geding, de beoordelingsdatum. Deze datum is 13 maart 2022.
Beoordeling van de gronden van eiser
De medische kant van het besluit - zorgvuldigheid van het medisch onderzoek
4. Eiser voert in zijn beroepschrift aan dat zijn behandelaars hem vaker zien en hierdoor een beter beeld van hem hebben dan de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gekregen. Op de zitting geeft eiser aan dat hij het niet eens is met de inhoudelijke medische beoordeling, maar dat hij niet bedoelde aan te voeren dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was. De rechtbank zal daarom de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek niet bespreken.
De medische kant van het besluit – inhoudelijke medische beoordeling
5. Eiser voert aan dat de medische beoordeling onjuist is, omdat zijn belastbaarheid niet goed is vastgesteld. Eiser vindt dat hij niet in staat is tot enige activiteit. Hij is volledig en duurzaam arbeidsongeschikt. Bovendien vindt hij dat er meer beperkingen aangenomen moesten worden vanwege zijn depressie en posttraumatische stressstoornis (PTSS). Er moest een grotere urenbeperking aangenomen worden vanwege zijn beperkingen en de intensiteit van zijn behandeling.
5.1
De rechtbank begrijpt dat eiser allereerst aanvoert dat hij geen benutbare mogelijkheden (GBM) heeft, zoals bedoeld in artikel 1a van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (het Schattingsbesluit). De rechtbank stelt vast dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 13 februari 2023 heeft beschreven dat eiser aan geen enkel criterium uit artikel 1a van het Schattingsbesluit voldoet. Verder komt volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep uit de medische informatie geen dermate ernstig ziektebeeld naar voren dat aannemelijk maakt dat eiser niet in staat is tot enige activiteit. De rechtbank kan deze redenering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgen.
5.2
Verder stelt de rechtbank vast dat uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 13 februari 2023 volgt dat de informatie van de behandeld psycholoog en neuroloog is betrokken in de heroverweging. De verzekeringsarts bezwaar en beroep geeft aan dat het bij eiser gaat om depressieve en PTSS-klachten die gelet op zijn eigen bevindingen bij het psychisch onderzoek deels in remissie zijn. Er blijven nog wel beperkingen in de FML gelden en er wordt een aanvullende beperking aangenomen ten aanzien van leidinggevende taken. Daarnaast volgt uit dit rapport dat rekening is gehouden met de slaapproblemen en moeheidsklachten van eiser overdag. Hiervoor is namelijk een urenbeperking aangenomen van maximaal zes uur per dag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep geeft aan dat geen reden is om een verdergaande urenbeperking aan te nemen, omdat de aanwezige medische problematiek met energetische consequenties (behandelde matig ernstige OSAS, depressie deels in remissie) matig van ernst is en er geen sprake is van een intensieve behandeling. Dat het meevalt met de energetische problematiek (en depressiviteit) wordt ondersteund door de eigen bevindingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Ten aanzien van de prikkelbaarheid en concentratieproblemen bij eiser geeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep aan dat hij deze niet heeft waargenomen, maar dat hier voldoende rekening mee is gehouden door de beperkingen aan te nemen ten aanzien van conflicthantering, klanten- en patiëntencontacten, storingen/onderbrekingen en beroepsmatig chauffeuren.
5.3
De rechtbank oordeelt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport 13 februari 2023 begrijpelijk en concreet motiveert hoe hij tot de beoordeling is gekomen. De rechtbank kan het medisch oordeel volgen. Eiser heeft geen nadere medische stukken ingebracht om hiermee het gemotiveerde standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep te weerleggen. Eiser heeft dan ook onvoldoende twijfel gezaaid dat het medisch oordeel onjuist is. Deze beroepsgrond slaagt niet.
5.4
Gelet hierop ziet de rechtbank ook geen aanleiding om een deskundige in te schakelen.
De arbeidsdeskundige kant van het besluit
6. Eiser voert aan dat hij niet kan werken in de geduide voorbeeldfuncties, omdat zijn belastbaarheid niet goed is vastgesteld.
6.1
De rechtbank stelt vast dat eiser zijn beroepsgrond baseert op verdergaande medische beperkingen. De rechtbank heeft onder punt 5.3 geoordeeld dat zij het medisch oordeel van het Uwv kan volgen. Uitgaande van de juiste vaststelling van de beperkingen van eiser in de FML, ziet de rechtbank geen reden om te twijfelen aan de geschiktheid van de geduide voorbeeldfuncties. Met het rapport van de arbeidskundige bezwaar en beroep van 17 februari 2023, gelezen in samenhang met het verzekeringsgeneeskundige rapport van 13 februari 2023 en de gegevens uit het CBBS, is naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd dat de geduide voorbeeldfuncties in overeenstemming zijn met de belastbaarheid van eiser, zoals omschreven in de FML van 13 februari 2023. Deze beroepsgrond slaagt dus niet.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat het Uwv terecht heeft beslist dat eiser op 13 maart 2022 voor 63,49% arbeidsongeschikt is. Het Uwv heeft daarom terecht aan eiser per 12 maart 2022 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend.
7.1
Omdat eiser geen gelijk krijgt, zal geen nabetaling van een hogere uitkering volgen, zodat er ook geen recht bestaat op vergoeding van de wettelijke rente. Er bestaat ook geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C.A. van Kuijeren, rechter, in aanwezigheid van mr. R. van Manen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 maart 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.WGA staat voor werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten.