In deze zaak heeft eiseres, een B.V. gevestigd in [vestigingsplaats], op 3 oktober 2019 een verzoek om herbeoordeling ingediend bij de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Dit verzoek is op 4 oktober 2019 door verweerder ontvangen. Aangezien er geen beslissing op het verzoek is genomen, heeft eiseres verweerder op 14 april 2023 in gebreke gesteld, wat op 17 april 2023 door verweerder is ontvangen. Vervolgens heeft eiseres op 16 januari 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld kan worden met een besluit, zoals bepaald in artikel 6:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Tevens is in artikel 6:12 van de Awb bepaald dat een beroep niet-ontvankelijk is als het onredelijk laat is ingediend. De rechtbank heeft geoordeeld dat eiseres haar beroep pas na drie jaar en zes maanden in gebreke heeft gesteld en vervolgens pas na negen maanden het beroepschrift heeft ingediend. Dit wordt door de rechtbank als onredelijk laat beschouwd.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat eiseres onvoldoende feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die zouden kunnen rechtvaardigen dat het beroep niet onredelijk laat is ingediend. De enkele stelling van eiseres dat zij meerdere malen telefonisch contact heeft gehad met verweerder, is niet voldoende om de te late indiening te rechtvaardigen. De rechtbank heeft daarom het beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard en er is geen sprake van een vergoeding van de proceskosten.