ECLI:NL:RBMNE:2024:188

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 januari 2024
Publicatiedatum
19 januari 2024
Zaaknummer
C/16/548409 / HL RK 22-78
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot benoeming vereffenaar voor onbeheerde nalatenschap na meer dan 20 jaar

In deze zaak heeft het Rijksvastgoedbedrijf verzocht om benoeming tot vereffenaar van de nalatenschap van een overleden persoon, die al meer dan 20 jaar niet was opgeëist. De rechtbank Midden-Nederland heeft het verzoek afgewezen. De rechtbank oordeelde dat volgens artikel 4:226 lid 4 BW een goed van de nalatenschap aan de Staat vervalt als het niet binnen twintig jaar na het openvallen van de nalatenschap door iemand is opgeëist. De erflaatster was overleden in 1990 en er waren geen erfgenamen gevonden, noch was er een testament geregistreerd. De rechtbank concludeerde dat de nalatenschap al meer dan 20 jaar niet was opgeëist, waardoor de banktegoeden van de erflaatster automatisch aan de Staat toekomen. De rechtbank merkte op dat de wetgever geen voorwaarden heeft gesteld voor de overdracht van deze goederen aan de Staat en dat een vereffeningsprocedure in dit geval geen nut heeft, omdat er geen schulden zijn die vereffend moeten worden. De rechtbank wees erop dat de banken ten onrechte eigen voorwaarden stellen voor de overdracht van tegoeden die reeds aan de Staat zijn vervallen. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 19 januari 2024.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Lelystad
zaaknummer / rekestnummer: C/16/548409 / HL RK 22-78
Beschikking van 19 januari 2024
in de zaak van
DE STAAT DER NEDERLANDEN, ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK), Rijksvastgoedbedrijf,
zetelend te Den Haag,
advocaat: mr. S.J. van Baasbank te Den Haag,
hierna te noemen: het Rijksvastgoedbedrijf,
met betrekking tot de nalatenschap van:
[erflaatster],
overleden te Hilversum op [Overlijdensdatum] 1990,
geboren te [geboorteplaats] (Duitsland) op [geboortedatum] 1899,
laatst gewoond hebbende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: erflaatster.

1.Procesverloop

1.1.
Het verzoekschrift van 15 november 2022 strekt tot het benoemen van het Rijksvastgoedbedrijf te Den Haag tot vereffenaar van de onbeheerde nalatenschap van mevrouw [erflaatster] , geboren te [geboorteplaats] (Duitsland) op [geboortedatum] 1899, overleden te [overlijdensplaats] op [Overlijdensdatum] 1990, laatst gewoond hebbende te [woonplaats] , verder te noemen: erflaatster, overeenkomstig artikel 4:204 lid 1 sub a BW.
1.2.
Bij brief van 12 januari 2023 heeft de rechtbank onder andere aan het Rijksvastgoedbedrijf een nadere toelichting gevraagd waarom er 32 jaar na het overlijden van erflaatster nog een belang is bij het benoemen van een vereffenaar. Immers als de nalatenschap niet binnen 20 jaar na het openvallen daarvan door iemand is opgeëist vervalt de nalatenschap aan de Staat en lijkt het belang van een vereffening niet direct duidelijk.
1.3.
Het Rijksvastgoedbedrijf heeft in haar brief van 24 maart 2023 het navolgende geschreven:
“(…)De nalatenschap van mevrouw [erflaatster] is in het kader van een pilotproject bij ons aangemeld door de Volksbank. In dit project werd door deze bank in 2020 bij wijze van proef een aantal rekeninghouders aangemeld, welke ten tijde van aanmelding de leeftijd van 115 jaar gepasseerd zouden zijn, met bankrekeningen waar al lange tijd geen mutaties meer op plaatsvonden.
Met het project werd vooruitgelopen op het afsluiten van een convenant tussen de Nederlandse Vereniging van banken en het Rijksvastgoedbedrijf. (…).
Inmiddels is het convenant tussen de Nederlandse Vereniging van Banken en het Rijksvastgoedbedrijf daadwerkelijk gesloten. (…) Nederlandse banken zijn niet bereid om saldi aan de Staat af te dragen bij nalatenschappen die meer dan 20 jaar geleden zijn opengevallen, zonder dat daar een vereffenaarsbenoeming aan ten grondslag ligt. (…).”
1.4.
In de bijlage van deze brief is een -nog niet getekende- kopie van het
Convenant Onbeheerde nalatenschappen 23 januari 2023gevoegd.
1.5.
Op 24 mei 2023 heeft de rechtbank aan het Rijksvastgoedbedrijf geschreven dat de rechtbank voornemens is het verzoek toe te wijzen, omdat de kans groot is dat de Staat na de vereffening het overschot zal ontvangen. Om tegenstrijdige belangen van de Staat als vereffenaar (in de hoedanigheid van het Rijksvastgoedbedrijf) enerzijds en rechthebbende op het overschot anderzijds, is de rechtbank wel van oordeel dat er een onafhankelijke vereffenaar benoemd dient te worden. Daarbij is verwezen naar de noot van prof. mr. drs. J.W.A. Biemans in
Jurisprudentie Erfrechtvan 16 maart 2023, afl. 2, p. 171 over dit onderwerp. Het Rijksvastgoedbedrijf is daarom in de gelegenheid gesteld een bereidverklaring van een andere vereffenaar in te dienen of de zaak op zitting te laten behandelen.
1.6.
Op de zitting van 9 november 2023 is door de rechter benoemd dat de kwestie van het tegenstrijdig belang, zoals verwoord in de brief van de rechtbank van 24 mei 2023 alleen speelt, of kan spelen, als er sprake is van een (niet-opgeëiste) nalatenschap die nog niet meer dan 20 jaar geleden is opengevallen. Omdat er in het onderhavige geval sprake is van een (niet-opgeëiste) nalatenschap die al meer dan 32 jaar geleden is opengevallen, had de rechtbank bij nader inzien niet het voornemen kenbaar kunnen maken dat het verzoek zou worden toegewezen. Immers op basis van artikel 4: 226 lid 4 BW vervalt een goed van de nalatenschap of hetgeen daarvoor in de plaats is gekomen aan de Staat als dit door niemand is opgeëist binnen twintig jaar nadat de nalatenschap is opengevallen. Met het Rijksvastgoedbedrijf is besproken dat het verzoek daarom in beginsel zal worden afgewezen omdat de banktegoeden van rechtswege al aan de Staat toekomen en de wetgever geen voorwaarde van vereffening heeft gesteld in de gevallen zoals genoemd in artikel 4:226 lid 4 BW. Het feit dat banken kennelijk tegoeden niet zonder bemoeienis van een vereffenaar willen afgeven maakt dat niet anders.
1.7.
Het Rijksvastgoedbedrijf is in de gelegenheid gesteld om na de zitting nog schriftelijk te reageren op dit voornemen.
1.8.
In de brief, ontvangen op 28 december 2023, verwijst het Rijksvastgoedbedrijf naar uitspraken van de rechtbank Rotterdam van 2 december 2022 en de rechtbank Overijssel van 12 december 2022 waarin vergelijkbare verzoeken van het Rijksvastgoedbedrijf zijn toegewezen door de rechtbank. Het Rijksvastgoedbedrijf verzoekt, onder verwijzing naar deze uitspraken, om het Rijksvastgoedbedrijf alsnog als vereffenaar te benoemen onder vermelding van enkele overwegingen waaruit de zienswijze van de rechtbank blijkt ten opzichte van de opstelling van de banken.

2.De beoordeling

De rechtbank oordeelt als volgt:
2.1.
Artikel 4: 226 lid 4 BW schrijft voor dat een goed van de nalatenschap of hetgeen daarvoor in de plaats is gekomen binnen twintig jaar nadat de nalatenschap is opengevallen door niemand is opgeëist, aan de Staat vervalt.
2.2.
Uit het verzoekschrift blijkt dat:
- erflaatster is overleden op [Overlijdensdatum] 1990;
- bij het Centraal Testamentenregister geen akten op naam van erflaatster bekend zijn;
- onderhavige nalatenschap niet onder voorrecht van boedelbeschrijving is aanvaard;
- een uitgebreid erfgenamenonderzoek – ook in het buitenland- geen erfgenamen heeft opgeleverd;
- twee banktegoeden bij de Volksbank met een totaal saldo van € 7.481,19 (per 3 september 2019) geadministreerd staan waar nimmer aanspraak op is gemaakt.
2.3.
Op grond van deze gegevens kan worden vastgesteld dat de nalatenschap al meer dan 20 jaar niet is opgeëist, waardoor op grond van artikel 4:226 lid 4 BW de banktegoeden vervallen aan de Staat. In dit artikellid heeft de wetgever geen voorwaarden gesteld waar aan voldaan moet zijn voordat goederen worden overgedragen aan de Staat.
2.4.
Een vereffeningsprocedure heeft in het onderhavige geval en vergelijkbare gevallen ook geen nut nu niet te verwachten valt dat er nog schulden vereffend moeten worden.
2.5.
Dat maakt dat de rechtbank het verzoek zal afwijzen. Het feit dat andere rechtbanken in verglijkbare gevallen een andere beslissing hebben genomen maakt dit oordeel niet anders.
2.6.
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat banken kennelijk niet bereid zijn om te handelen zoals de wetgever dat heeft voorgeschreven en ten onrechte eigen voorwaarden stellen voor het overdragen van tegoeden die reeds aan de Staat zijn vervallen.

3.De beslissing

De rechtbank
- wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.M. Crouwel en in het openbaar uitgesproken op 19 januari 2024.