Beoordeling door de voorzieningenrechter
2. Omdat de voorzieningenrechter na afloop van de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak beslist zij ook op het beroep van de Stichting daartegen.
Wie hebben beroep ingesteld?
3. Op de zitting heeft [A] toegelicht dat het beroep, net als het verzoek om voorlopige voorziening, alleen is ingediend door de stichting en niet ook door [B] persoonlijk.
Is de Stichting belanghebbende bij de Wnb-ontheffing?
4. De Stichting heeft in haar statutaire doelstellingen onder andere opgenomen dat zij opkomt voor de belangen en rechten van dieren in onder andere het wild, Natura 2000-gebieden of andere ‘rewilding’ gebieden. Het voorkomen van afschot van edelherten in het Natura 2000-gebied raakt aan deze statutaire doelstelling van de Stichting. Bovendien volgt uit het overzicht met feitelijke werkzaamheden dat de Stichting op verzoek van de voorzieningenrechter heeft overgelegd dat de Stichting ook feitelijke werkzaamheden verricht om de statutaire doelstellingen te verwezenlijken. Hoewel de doelstelling van de Stichting – zoals Gedeputeerde Staten terecht heeft aangevoerd – vrij algemeen geformuleerd is, raakt die wel aan de Wnb-ontheffing. De voorzieningenrechter merkt de Stichting daarom aan als belanghebbende bij de Wnb-ontheffing.
Is het beroep binnen de beroepstermijn ingediend?
5. De voorzieningenrechter stelt vast dat de Wnb-ontheffing op 6 december 2023 is toegezonden aan vergunninghouder. Dit betekent dat de Wnb-ontheffing is bekendgemaakt en in werking is getreden.
6. Omdat de Wnb-ontheffing door Gedeputeerde Staten is voorbereid met de uniforme openbare voorbereidingsprocedure, is de beroepstermijn aangevangen op het moment waarop de Wnb-ontheffing ter inzage is gelegd.Partijen zijn het erover eens, en de voorzieningenrechter stelt ook vast, dat de Wnb-ontheffing in het Provinciaal Blad van
13 december 2023 is gepubliceerd. De voorzieningenrechter stelt verder vast dat in deze publicatie niet de datum vanaf wanneer de stukken ter inzage zullen liggen staat vermeld.Met een e-mail van 12 maart 2024 hebben Gedeputeerde Staten aan de voorzieningenrechter bovendien meegedeeld dat onduidelijk is of de Wnb-ontheffing op de juiste wijze (elektronisch) ter inzage is gelegd. Dit betekent dat het onduidelijk is of en zo ja, wanneer de beroepstermijn is aangevangen. Maar de voorzieningenrechter laat een niet-ontvankelijkverklaring van het beroep van de Stichting achterwege, omdat de Wnb-ontheffing op het moment dat de Stichting het beroep indiende al wel tot stand was gekomen.
7. De voorzieningenrechter acht het beroep van de Stichting ontvankelijk en zal daarom hierna de Wnb-ontheffing inhoudelijk beoordelen aan de hand van de beroepsgronden van de Stichting.
Inhoudelijke beoordeling van de Wnb-ontheffing
8. Op 1 januari 2024 is de Wnb ingetrokken en is de Omgevingswet in werking getreden. Omdat voor die datum de aanvraag om de ontheffing is ingediend, is in deze zaak de Wnb met de onderliggende regelingen nog van toepassing.
9. De voorzieningenrechter beoordeelt of de Wnb-ontheffing in stand kan blijven. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van de Stichting. De Stichting heeft aangevoerd dat Gedeputeerde Staten de Wnb-ontheffing om drie redenen niet mochten verlenen, omdat:
- een andere bevredigende oplossing dan afschot van de edelherten bestaat,
- het afschot niet effectief is ten behoeve van de beperking van de omvang van de populatie van de edelherten; en
- het faunabeheerplan ‘Grote Hoefdieren 2024-2028’ ten onrechte is goedgekeurd door Gedeputeerde Staten in plaats van door Provinciale Staten van de provincie Flevoland (Provinciale Staten).
Andere bevredigende oplossing
10. De Stichting voert aan dat uit wetenschappelijk onderzoek blijkt dat anticonceptie een diervriendelijker en meer succesvolle beheermethode is dan afschot om de edelhertenpopulatie te beperken. De Stichting verwijst hierbij naar het ‘Literatuuronderzoek anticonceptie’ opgesteld door prof. dr. [C] (professor [C] ) en anderen en diverse artikelen die over het onderwerp zijn verschenen. De Stichting trekt met name uit het onderzoek van professor [C] de conclusie dat anticonceptie een andere bevredigende oplossing is en dat Gedeputeerde Staten de ontheffing voor afschot daarom niet hadden mogen verlenen.
11. Gedeputeerde Staten stellen zich op grond van hetzelfde onderzoek van professor [C] op het standpunt dat anticonceptie geen andere bevredigende oplossing is. Zij verwijzen ook naar de brief van professor [C] van 19 maart 2024, die door hen bij het verweerschrift is gevoegd. Volgens Gedeputeerde Staten is anticonceptie bij edelherten een theoretische mogelijkheid, maar momenteel geen reële mogelijkheid. Om het beschikbaar vaccin te kunnen toedienen moeten de edelherten op korte afstand worden geïnjecteerd. Dit is bij de edelherten in de Oostvaarderplassen praktisch onmogelijk. De edelherten zijn in het grote gebied niet tot de afstand van 30 meter die voor het injecteren nodig is te benaderen. De afstand waarop afschot kan plaatsvinden is vele malen groter en daardoor is afschot wel uitvoerbaar.
12. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter hebben Gedeputeerde Staten hiermee voldoende gemotiveerd waarom anticonceptie geen andere bevredigende oplossing is. Uit het onderzoek van professor [C] blijkt dat er vaccins beschikbaar zijn waarmee edelherten onvruchtbaar gemaakt kunnen worden. Maar professor [C] geeft in zowel het literatuuronderzoek als in zijn brief van 19 maart 2024 aan dat voor hem moeilijk is in te schatten of anticonceptie in de specifieke omstandigheden in de Oostvaardersplassen bij de edelherten te realiseren is. De hertenpopulaties waarop anticonceptie als beheermiddel is toegepast waren individueel lopende dieren of kleine groepen die of gevolgd worden of met voedsel gelokt worden. Of het waren kleine groepen die verdoofd of gevangen konden worden om de vaccintoediening te realiseren. In de Oostvaardersplassen gaat het om een grote groep van honderden edelherten die los lopen in een groot gebied van circa 5000 hectare. Door Staatsbosbeheer is in hun schriftelijke reactie en op de zitting toegelicht dat de edelherten in de Oostvaardersplassen niet op de korte afstand die nodig is om anticonceptie toe te dienen te benaderen zijn. In wat de Stichting heeft aangevoerd ziet de voorzieningenrechter geen aanknopingspunten dat deze toelichting onjuist zou zijn. De Stichting heeft ook geen stukken van een ter zake deskundige ingediend die de praktische onmogelijkheid voor toediening van de anticonceptie aan de edelherten in de Oostvaardersplassen weerspreken. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is anticonceptie alleen daarom al geen andere bevredigende oplossing om de edelhertenpopulatie in de Oostvaardersplassen te beperken.
13. De voorzieningenrechter komt daarom verder niet toe aan een beoordeling van de eventuele gevolgen van anticonceptie voor het individuele en sociale gedrag van de edelherten en voor de sociale structuur in de groep, waarvan professor [C] in het literatuuronderzoek zegt dat deze minder goed beschreven zijn en de anticonceptie volgens Gedeputeerde Staten daarom een experimentele exercitie zou zijn.
14. De voorzieningenrechter stelt voorop dat tussen partijen geen verschil van mening bestaat over dat beheer moet plaatsvinden om de in het kader van de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied Oostvaardersplassen vastgestelde doelstand van de edelhertenpopulatie van 500 edelherten te kunnen behouden. Gedeputeerde Staten erkent dat jaarlijks afschot nodig blijft om de hertenpopulatie tot die doelstand te beperken.
15. Dat jaarlijks afschot nodig blijft, maakt naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet dat afschot een ineffectief middel is om de omvang van de edelhertenpopulatie tot de doelstand te beperken. De doelstand kan daardoor in stand worden gehouden. En omdat het door de Stichting aangedragen alternatief van anticonceptie naar de stand van zaken momenteel geen andere bevredigende oplossing is, is het ook meteen het enige beschikbare middel. Daarom is de voorzieningenrechter van oordeel dat Gedeputeerde Staten de Wnb-ontheffing aan vergunninghouder mochten verlenen.
Goedkeuring van het Faunabeheerplan
16. Gedeputeerde Staten hebben de ontheffing verleend aan vergunninghouder, die handelt overeenkomstig het daartoe vastgestelde en goedgekeurde ‘Faunabeheerplan 2024-2028, Algemeen deel’, en het faunabeheerplan ‘Grote Hoefdieren 2024-2028’.
17. De Stichting heeft op de zitting aangevoerd dat de democratische legitimering van het faunabeheerplan ‘Grote Hoefdieren 2024-2028’ ontbreekt, omdat dit is goedgekeurd door Gedeputeerde Staten en niet door Provinciale Staten.
18. Op grond van artikel 3.12 van de Wnb stellen faunabeheereenheden voor hun werkgebied een faunabeheerplan op. Dit faunabeheerplan moet worden goedgekeurd door Gedeputeerde Staten.Gelet op dat de wetgever deze bevoegdheid nadrukkelijk heeft gegeven aan Gedeputeerde Staten, doet het argument van de Stichting niet ter zake dat zij niet zoals Provinciale Staten direct worden gekozen. Provinciale Staten zijn niet bevoegd om faunabeheerplannen goed te keuren. De wetgever heeft in de Wnb aan Provinciale Staten andere bevoegdheden toegekend, zoals het vaststellen van een provinciale natuurvisie en een verordening.