In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedaan op 3 april 2024, wordt het beroep van eiser tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente behandeld. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak, een vrijstaande woning in [woonplaats], vastgesteld op € 715.000,- per 1 januari 2021. Eiser, die de woning bezit, was het niet eens met deze waardebepaling en stelde een lagere waarde van € 619.000,- voor. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar met een taxatiematrix aannemelijk heeft gemaakt dat de vastgestelde waarde niet te hoog is. Eiser had in de bezwaarfase om bepaalde documenten verzocht, maar de rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar voldoende heeft aangetoond dat deze documenten aan de vorige gemachtigde van eiser zijn verstrekt. Eiser's argumenten over de ligging van de woning en de geschiktheid van de referenties worden door de rechtbank verworpen, omdat hij deze te laat in de procedure heeft ingebracht. De rechtbank concludeert dat de waarde van de woning en de aanslag niet te hoog zijn vastgesteld, en verklaart het beroep ongegrond. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.