ECLI:NL:RBMNE:2024:2033

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 april 2024
Publicatiedatum
4 april 2024
Zaaknummer
23/5606
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op verzoek om informatie op grond van de Wet open overheid

Op 4 april 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres en de Minister van Justitie en Veiligheid. Eiseres had een verzoek om informatie ingediend op 20 september 2023, maar verweerder had niet tijdig beslist. De rechtbank oordeelt dat de beslistermijn is overschreden en dat eiseres verweerder op 2 november 2023 in gebreke heeft gesteld. De rechtbank bepaalt dat verweerder alsnog binnen twee weken na de uitspraak moet beslissen op het verzoek. Tevens wordt verweerder verplicht een dwangsom van € 100,- per dag te betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Eiseres krijgt een vergoeding van € 218,75 voor de proceskosten en het griffierecht van € 365,- moet door verweerder aan eiseres worden betaald. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het niet tijdig nemen van een besluit.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/5606

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 april 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. T.R. Sturrus),
en

De Minister van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: I.M. Uitermark).

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep van eiseres omdat verweerder niet op tijd heeft beslist op haar verzoek om informatie op grond van de Wet open overheid (Woo).

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Wel moet de betrokkene dan eerst een ‘ingebrekestelling’ aan het bestuursorgaan sturen. Dat wil zeggen dat de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan moet laten weten dat er binnen twee weken alsnog beslist moet worden op haar verzoek. Dit staat (onder andere) in de artikelen 6:2, 6:12 en 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3. Eiseres heeft haar verzoek ingediend op 20 september 2023. Verweerder moet uiterlijk binnen vier weken, gerekend vanaf de dag na die waarop het verzoek is ontvangen, beslissen op het verzoek. Dat staat in artikel 4.4, eerste lid, van de Woo. Op 13 oktober 2023 heeft verweerder de beslistermijn verdaagd met twee weken op grond van artikel 4.4, tweede lid, van de Woo. Verweerder had dus uiterlijk op 1 november 2023 moeten beslissen. De rechtbank stelt vast dat deze beslistermijn is overschreden. Verder stelt de rechtbank vast dat eiseres verweerder op 2 november 2023 in gebreke heeft gesteld en dat sindsdien twee weken zijn verstreken.
4. Omdat verweerder nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. De standaardtermijn waarbinnen verweerder alsnog op het verzoek moet beslissen bedraagt in beginsel twee weken na deze uitspraak (artikel 8:55d, eerste lid, Awb). Alleen in bijzondere gevallen kan de rechtbank een andere termijn bepalen (artikel 8:55d, derde lid, Awb).
5. Verweerder verzoekt de rechtbank om een andere termijn te bepalen. De reden dat er nog geen besluit is genomen, is volgens verweerder onder meer gelegen in de hoeveelheid verzoeken die ter behandeling voorliggen, waar eiseres een groot aandeel in heeft. Daarnaast geeft verweerder in zijn verweerschrift aan dat veel verzoeken die in behandeling zijn erg omvangrijk zijn en de personele capaciteit om deze te behandelen beperkt is. Verweerder verwacht uiterlijk in januari 2024 te kunnen beslissen.
6. Tot op heden heeft verweerder nog geen besluit genomen en de door verweerder genoemde termijn is inmiddels ook verstreken. Hierdoor ziet de rechtbank geen aanleiding om een andere termijn te bepalen dan de wettelijke termijn van twee weken. Verweerder krijgt dus twee weken om te beslissen op het verzoek van eiser. Deze termijn begint na de dag van verzending van deze uitspraak.
7. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.
8. Het beroep is kennelijk gegrond (artikel 8:54 van de Awb). Dat betekent ook dat eiseres een vergoeding krijgt voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit een vast bedrag omdat eiseres een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor hem een beroepschrift in te dienen. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,25). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 218,75.
9. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht van € 365,- aan eiseres betalen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee zij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 365,- dat eiseres heeft betaald moet betalen;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 218,75 aan proceskosten. Verweerder moet dit bedrag betalen aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van L. Beijerinck, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 april 2024.
de griffier de rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.