ECLI:NL:RBMNE:2024:2067

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 maart 2024
Publicatiedatum
5 april 2024
Zaaknummer
UTR 23/2367
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de WOZ-waarde van een woning en verzoek om schadevergoeding

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland op 11 maart 2024, wordt het beroep van eiser tegen de vastgestelde WOZ-waarde van zijn woning beoordeeld. De heffingsambtenaar had de WOZ-waarde vastgesteld op € 337.000 per waardepeildatum 1 januari 2021, wat geldt voor het belastingjaar 2022. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, betwistte deze waarde en stelde een lagere waarde van € 325.000 voor. De rechtbank constateert dat de heffingsambtenaar met een taxatiematrix aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. De rechtbank oordeelt dat de referentiewoningen, hoewel niet identiek, voldoende vergelijkbaar zijn om als basis voor de taxatie te dienen. Eiser's argumenten over de gebruiksoppervlakte en de aanwezigheid van een balkon of dakterras worden door de rechtbank verworpen, omdat de heffingsambtenaar adequaat heeft gereageerd op deze punten.

Daarnaast heeft eiser verzocht om een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank wijst dit verzoek af, omdat de procedure nog niet langer dan twee jaar heeft geduurd. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een goede onderbouwing van stellingen in belastingzaken en de rol van de heffingsambtenaar in het bewijzen van de vastgestelde waarde.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/2367

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 maart 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats 1] , eiser

(gemachtigde: mr. D.A.N. Bartels MRE),
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap [gemeente]
(gemachtigde: mr. M.F.M. Boerlage).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de hoogte van de WOZ-waarde van de onroerende zaak aan het [adres 1] incl. [nummer] in [plaats 2] (de woning).
1.1.
De heffingsambtenaar heeft met de beschikking van 31 maart 2022 op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de WOZ-waarde van de woning vastgesteld op € 337.000. De waarde is vastgesteld per waardepeildatum 1 januari 2021 en geldt voor het belastingjaar 2022. De WOZ-beschikking is opgenomen in het aanslagbiljet van dezelfde datum. In dit aanslagbiljet heeft de heffingsambtenaar aan eiser ook een aanslag onroerendezaakbelasting en watersysteemheffing opgelegd. De WOZ-waarde is daarvoor als heffingsmaatstaf gehanteerd.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft met de uitspraak op bezwaar van 3 mei 2023 (de bestreden uitspraak) het bezwaar ongegrond verklaard en de waarde van de woning gehandhaafd.
1.3.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen de bestreden uitspraak. De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
Het beroep is behandeld op de online zitting van 29 januari 2024. Eiser heeft zich op de zitting laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De heffingsambtenaar heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en taxateur [taxateur] .
1.5.
De rechtbank heeft na de zitting op 31 januari 2024 nog een stuk ontvangen van eiser. Omdat het stuk geen aanleiding vormt om het onderzoek te heropenen, wordt het stuk niet door de rechtbank bij de beoordeling betrokken.

Beoordeling door de rechtbank

2. In geschil is de WOZ-waarde van de woning, een bovenwoning met een gebruiksoppervlakte van circa 94 m². Eiser is de eigenaar van de woning. Hij bepleit een lagere waarde voor de woning van € 325.000. De heffingsambtenaar handhaaft in beroep de vastgestelde waarde van € 337.000.
3. Het door de gemachtigde van eiser opgestelde beroepschrift, de ‘pinpointbrief’ en de andere brieven staan vol met algemene, weinig inhoudelijke, dikwijls onsamenhangende en inconsistente, fragmentarische en niet of nauwelijks onderbouwde op de onroerende zaak betrekking hebbende stellingen. In elke zaak van deze gemachtigde worden min of meer dezelfde brieven gestuurd. De rechtbank heeft de gemachtigde van eiser er al eerder op gewezen dat zij daar niets mee kan. [1]
4. Pas op zitting wordt door de gemachtigde van eiser concreet gemaakt waarom eiser het niet eens is met de uitspraak op bezwaar. De rechtbank zal het beroep beoordelen aan de hand van de op de zitting ingenomen standpunten. Daarbij bewaakt zij de goede procesorde. Gebleken is namelijk dat verweerder op de zitting adequaat op de standpunten van eiser heeft kunnen reageren en ook de rechtbank was voldoende in staat om de zaak te beoordelen.
5. Op de heffingsambtenaar rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat de waarde van de woning op de waardepeildatum niet hoger is vastgesteld dan de waarde in het economisch verkeer. De heffingsambtenaar heeft in beroep een taxatiematrix overgelegd, waarin hij de woning van eiser vergelijkt met vier andere woningen waarvan recente verkoopcijfers beschikbaar zijn. Het gaat om [adres 2] , [adres 3] , [adres 4] en [adres 5] (de referentiewoningen).
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met de taxatiematrix en de toelichting die daarop tijdens de zitting is gegeven aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. Om tot dat oordeel te komen neemt de rechtbank allereerst in aanmerking dat de in de taxatiematrix genoemde referentiewoningen goed bruikbaar zijn. Eiser stelt dat dat de referentiewoningen niet vergelijkbaar zijn omdat zij anders dan zijn woning over een dakterras of balkon beschikken, maar de rechtbank is het daar niet mee eens. Referentiewoningen hoeven niet identiek te zijn om als vergelijking te kunnen dienen. Net als eisers woning zijn het in het centrum van [plaats 2] gelegen bovenwoningen of appartementen. De referentiewoningen zijn niet te ver van de waardepeildatum verkocht en wat bouwjaar en uitstraling betreft goed vergelijkbaar met de woning. Er zijn dus voldoende overeenkomstige kenmerken voor een vergelijking. Met de taxatiematrix heeft verweerder inzichtelijk gemaakt dat in voldoende mate rekening is gehouden met de verschillen tussen de woning en de referentiewoningen. Wat eiser verder in beroep aanvoert maakt het oordeel van de rechtbank niet anders.
7 . Eiser wijst erop dat in de taxatiematrix alleen [adres 1] staat vermeld in plaats van [adres 1] inclusief [nummer] . Het is niet duidelijk waarvoor hij een aanslag heeft gekregen. Dit betekent volgens eiser dat hoe dan ook een lagere WOZ-waarde moet worden vastgesteld.
8. De rechtbank is het niet met eiser eens. Zoals de heffingsambtenaar op de zitting heeft verklaard heeft eiser een aanslag gehad voor de onroerende zaak [adres 1] inclusief [nummer] en dit staat ook duidelijk vermeld op het aanslagbiljet. In de taxatiematrix is daarom [adres 1] inclusief [adres 6] gewaardeerd. De beroepsgrond slaagt niet.
9. Eiser betwist de juistheid van de gebruiksoppervlakte van [adres 3] , zoals genoemd in de taxatiematrix (64 m²) onder verwijzing naar BAG-gebruiksoppervlakte van 90 m² die op de iWOZ-brochure staat vermeld.
10. De rechtbank volgt eiser hierin niet. Door de heffingsambtenaar is op de zitting uitgelegd waar het verschil met de BAG-gebruiksoppervlakte door wordt verklaard en de rechtbank kan die toelichting volgen. In de BAG-gebruiksoppervlakte kunnen in de totale gebruiksoppervlaktes alle in- en uitpandige ruimtes worden betrokken. In de taxatiematrix worden deze onderdelen uitgesplitst en apart gewaardeerd. Hij licht verder toe dat de informatie uit het BAG niet nauwkeurig is. Die gegevens zijn dan ook niet leidend bij het bepalen van de gebruiksoppervlakte van onroerende zaken, wat op basis van de uitgangspunten van de Wet WOZ moet gebeuren. De beroepsgrond slaagt niet.
11. Eiser wijst erop dat de referentiewoningen allemaal een balkon of dakterras hebben en vindt dat de heffingsambtenaar daaraan een te lage waarde toekent, waardoor de woningwaarde per m² van de referentiewoningen nu te hoog uitvalt. De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt. Uit de taxatiematrix blijkt namelijk dat de heffingsambtenaar bij de analyse van de verkoopcijfers van de referentiewoningen terecht rekening heeft gehouden met de aanwezigheid van een balkon en/of dakterras. De heffingsambtenaar gaat voor een balkon, tuin en/of berging uit van een forfaitaire eenheidsprijs van € 500,- per m². Eiser heeft niet gemotiveerd betwist dat dit te laag is. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om van andere bedragen uit te gaan.
12. De gemachtigde van eiser heeft namens hem verzocht om een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Een vergoeding van immateriële schade wordt op verzoek toegekend als een procedure over een belastingaanslag onredelijk lang heeft geduurd. Daarbij geldt als uitgangspunt dat een periode van twee jaar voor de bezwaar- en beroepsfase gezamenlijk als redelijk wordt beschouwd. De termijn hiervoor vangt aan op het moment waarop verweerder het bezwaarschrift ontvangt.
13. Het bezwaarschrift is door verweerder ontvangen op 4 april 2022. Sinds de ontvangst van het bezwaarschrift tot en met de uitspraak van de rechtbank zijn nog geen twee jaar verstreken. De rechtbank wijst daarom het verzoek om schadevergoeding af.

Conclusie

14. Het beroep is ongegrond, omdat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de waardes van de woning niet te hoog is vastgesteld. Het verzoek om een schadevergoeding wordt ook afgewezen.
15. Bij deze uitkomst is geen ruimte voor een veroordeling in de proceskosten of een vergoeding van het griffierecht.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. Lenstra, rechter, in aanwezigheid van mr. C.L. Fix, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 11 maart 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Locatie Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.In haar uitspraak van 24 januari 2024 (ECLI:NL:RBMNE:2024:221) is de rechtbank uitgebreid ingegaan op het procedeergedrag van de gemachtigde van eiser en de verschillende waarschuwingen die hij heeft gehad.