ECLI:NL:RBMNE:2024:2067
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WOZ-waarde van een woning en verzoek om schadevergoeding
In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland op 11 maart 2024, wordt het beroep van eiser tegen de vastgestelde WOZ-waarde van zijn woning beoordeeld. De heffingsambtenaar had de WOZ-waarde vastgesteld op € 337.000 per waardepeildatum 1 januari 2021, wat geldt voor het belastingjaar 2022. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, betwistte deze waarde en stelde een lagere waarde van € 325.000 voor. De rechtbank constateert dat de heffingsambtenaar met een taxatiematrix aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. De rechtbank oordeelt dat de referentiewoningen, hoewel niet identiek, voldoende vergelijkbaar zijn om als basis voor de taxatie te dienen. Eiser's argumenten over de gebruiksoppervlakte en de aanwezigheid van een balkon of dakterras worden door de rechtbank verworpen, omdat de heffingsambtenaar adequaat heeft gereageerd op deze punten.
Daarnaast heeft eiser verzocht om een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank wijst dit verzoek af, omdat de procedure nog niet langer dan twee jaar heeft geduurd. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een goede onderbouwing van stellingen in belastingzaken en de rol van de heffingsambtenaar in het bewijzen van de vastgestelde waarde.