ECLI:NL:RBMNE:2024:2091

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 april 2024
Publicatiedatum
8 april 2024
Zaaknummer
UTR 23/4569
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag ex-partnerregeling

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, enkelvoudige kamer, op 2 april 2024, wordt het beroep van eiser behandeld. Eiser heeft beroep ingesteld omdat hij van mening is dat verweerder, de Belastingdienst/Toeslagen, niet tijdig heeft beslist op zijn aanvraag voor een tegemoetkoming in het kader van de ex-partnerregeling, ingediend op 13 december 2021. De rechtbank heeft geen zitting gehouden, omdat dit in deze zaak niet nodig werd geacht.

De rechtbank overweegt dat tegen het niet tijdig nemen van een besluit beroep kan worden ingesteld, maar dat eiser in deze procedure geen procesbelang heeft. Dit komt doordat de ex-partnerregeling pas in werking is getreden op 15 juli 2023, terwijl eiser zich al op 13 december 2021 had aangemeld. De rechtbank concludeert dat de aanmelding van eiser niet berust op een wettelijke regeling, waardoor hij geen aanspraak kan maken op de regeling.

De rechtbank verklaart het beroep kennelijk niet-ontvankelijk. Eiser wordt erop gewezen dat de gestelde aansporing door een medewerker van verweerder om zich aan te melden voor een regeling die nog niet bestond, geen toezegging van het bestuursorgaan inhoudt. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. Eiser heeft de mogelijkheid om binnen zes weken een verzetschrift in te dienen als hij het niet eens is met deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/4569

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 april 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder

(gemachtigde: mr. [gemachtigde] ).

Inleiding

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser heeft ingesteld, omdat verweerder volgens hem niet op tijd heeft beslist op zijn aanvraag van 13 december 2021 voor een tegemoetkoming in het kader van de ex-partnerregeling.
Op 16 oktober 2023 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. [1]
2. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld. [2] Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen. [3]
3. Eiser heeft op 18 september 2023 een beroep wegens niet tijdig beslissen ingesteld, omdat hij stelt in afwachting te zijn van een beslissing op aanvraag. Verweerder neemt in deze procedure het standpunt in dat eiser geen procesbelang heeft, omdat de ex-partnerregeling nog niet in werking was getreden ten tijde van de aanmelding.
4. Uit de door eiser bij het beroepschrift meegestuurde ingebrekestelling van 2 augustus 2023 blijkt dat hij zich op 13 december 2021 heeft aangemeld voor de ex-partnerregeling. In zijn e-mail aan de rechtbank van 27 september 2023 licht hij toe dat hij deze aanmelding telefonisch heeft gedaan en er geen ontvangstbevestiging van heeft ontvangen. Uit de door verweerder overgelegde stukken blijkt zijn verzoek om herbeoordeling per de door eiser genoemde datum geregistreerd te zijn. Eiser heeft in zijn brief van 24 augustus 2023 aan verweerder uitgelegd dat zijn medewerkers hem eind 2021 hebben geattendeerd om, vooruitlopend op de wetgeving omtrent die regeling, zich aan te melden.
4. Allereerst wil de rechtbank benadrukken dat zij begrip heeft voor de lastige situatie waarin eiser verkeert. Juridisch gezien dient de rechtbank in deze zaak echter allereerst te beoordelen of de aanvraag van eiser is ingediend op basis van een regeling in een op dat moment bestaande wet. De rechtbank is van oordeel dat eiser zich te vroeg heeft aangemeld voor de ex-partnerregeling, omdat deze regelgeving pas in werking is getreden op 15 juli 2023. Op grond van het artikel 2.14h, tweede lid, van de Wet hersteloperatie toeslagen kan de ex-partner de aanvraag niet eerder doen dan na ontvangst van een brief van de Belastingdienst/Toeslagen met een uitnodiging deze aanvraag te doen, aan de hand van een daarvoor ter beschikking gesteld formulier.
5. Omdat de aanmelding van 13 december 2021 niet berust op een wettelijke regeling, kan eiser hier geen aanspraak op maken. De rechtbank komt tot de conclusie dat eiser de bovengenoemde uitnodiging zal moeten afwachten alvorens hij zich kan aanmelden voor de ex-partnerregeling.
6. De rechtbank verklaart het beroep kennelijk niet-ontvankelijk.
7. Ter informatie richting eiser merkt de rechtbank nog het volgende op. Voor zover eiser een beroep wenste te doen op het vertrouwensbeginsel, gaat dit niet op. De gestelde aansporing door een medewerker van verweerder aan eiser om zich alvast aan te melden voor een regeling die op dat moment nog niet bestond, is geen toezegging van het bestuursorgaan dat hierop (positief) beslist zal worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van E.J.H.C. Hui, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 2 april 2024.
De rechter is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 6:2, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb.
3.Artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.