ECLI:NL:RBMNE:2024:2129

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 maart 2024
Publicatiedatum
9 april 2024
Zaaknummer
C/16/569973 / JL RK 24-107
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • M.M. Janssen - Witteveen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 29 maart 2024 een beschikking gegeven over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De kinderrechter heeft de zaak behandeld naar aanleiding van een verzoek van Jeugdbescherming West, de gecertificeerde instelling (GI), die de ondertoezichtstelling voor een jaar en de machtiging tot uithuisplaatsing voor negen maanden wilde verlengen. De moeder van [minderjarige] is belast met het ouderlijk gezag en woont op een bij de rechtbank bekend adres. De pleegmoeder, die de oma van [minderjarige] is, heeft ook een belangrijke rol in deze procedure.

De kinderrechter heeft de mondelinge behandeling met gesloten deuren gehouden op 28 maart 2024, waarbij de moeder, haar advocaat, vertegenwoordigers van de GI en de pleegmoeder aanwezig waren. De kinderrechter heeft de relevante stukken in overweging genomen, waaronder het verzoekschrift van de GI en een brief van de GI aan de moeder. De kinderrechter heeft vastgesteld dat [minderjarige] goed ontwikkelt bij zijn pleegmoeder en dat er geen zorgen zijn over zijn gedrag of schoolgang. De moeder is recentelijk vrijgekomen uit detentie en werkt mee aan de hulpverlening.

De kinderrechter heeft uiteindelijk besloten om de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen voor de duur van zes maanden en de machtiging tot uithuisplaatsing voor vier maanden. Dit besluit is genomen in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige]. De kinderrechter heeft het verzoek van de GI om langere termijnen afgewogen tegen de positieve ontwikkelingen in de situatie van [minderjarige] en de moeder. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevraagde is afgewezen. De beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Almere
Zaaknummer: C/16/569973 / JL RK 24-107
Datum uitspraak: 29 maart 2024
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
Jeugdbescherming West,
hierna te noemen de GI,
gevestigd in Den Haag,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2017 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat mr. R.V. Paniagua te Rotterdam,
[pleegmoeder] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de pleegmoeder.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 5 februari 2024;
- het bericht van de GI met als bijlage een brief van de GI aan de moeder van 25 maart 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op
28 maart 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder met haar advocaat;
- de heer [A] en mevrouw [B] , namens de GI;
- de pleegmoeder.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
[minderjarige] verblijft bij de pleegmoeder, zijn oma.
2.3.
De kinderrechter van de Rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, heeft bij beschikking van 17 maart 2023 de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 1 april 2024. Bij deze beschikking heeft de kinderrechter tevens de machtiging verlengd [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg tot 1 april 2024.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar. Ook verzoekt de GI een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van negen maanden.
De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De standpunten

4.1.
De GI heeft ter zitting het verzoek gehandhaafd. Het goed gaat met [minderjarige] bij oma. Ook de moeder zet positieve stappen sinds zij vrij is uit detentie. Toch vindt de GI een verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk. De komende periode moet verder worden gewerkt aan de voorwaarden voor een eventuele thuisplaatsing van [minderjarige] . Zo moet er nog meer onderzoek gedaan worden naar de opvoedvaardigheden van moeder en moet er een passende school voor [minderjarige] gevonden worden. Daarnaast geldt dat wordt aangenomen dat bij kinderen die terugkeren uit Syrië sprake van een specifieke ontwikkelingsbedreiging. [minderjarige] heeft met zijn moeder geleefd in een strijdgebied en is blootgesteld aan een schadelijke ideologie. De GI licht toe dat de overheid het noodzakelijk acht dat de GI bij beslissingen over een eventuele thuisplaatsing van [minderjarige] een inschatting (duiding) maakt van het risico op een ontwikkelingsbedreiging door mogelijke overdracht van extremistische overtuigingen van de opvoeder op het kind. Naast de andere gestelde voorwaarden voor een thuisplaatsing van [minderjarige] , wordt ook die duiding noodzakelijk geacht. Het is echter nog onbekend wie deze duiding wanneer zal doen. Voor nu zijn er geen aanwijzingen dat [minderjarige] wordt belast met een schadelijke ideologie. Hij ontwikkelt zich goed en de omgangsmomenten met moeder verlopen goed.
4.2.
Door en namens moeder is ter zitting primair geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek. De duiding die de GI noodzakelijk acht, geldt voor alle moeders die uit Syrië zijn teruggekeerd. Er is echter nog veel onduidelijk over de duiding. Deze moeder heeft tien jaar geleden een beslissing genomen en die is niet meer actueel. Zij heeft haar straf uitgezeten, heeft nu een reclasseringstraject en voert mede in dat kader gesprekken met een theoloog. Ten aanzien van deze specifieke moeder geeft de GI aan dat er geen signalen te zien zijn dat [minderjarige] met een schadelijke ideologie belast wordt. Daarnaast zijn bij [minderjarige] geen problemen in zijn gedrag of op school te zien. [minderjarige] ontwikkelt zich goed en er zijn geen ernstige bedreigingen of trauma’s merkbaar. Daarbij komt dat moeder bereid is om hulp te accepteren. Zij werkt nu ook goed mee aan de hulpverlening en handelt in het belang van [minderjarige] . Hulpverlening in het gedwongen kader is daarom niet noodzakelijk. Moeder ziet eveneens in dat [minderjarige] niet gelijk bij moeder thuisgeplaatst kan worden en zal zich aan de afspraken en voorwaarden houden die met de GI en pleegmoeder zijn gemaakt. Subsidiair verzoekt de advocaat om de duur van de ondertoezichtstelling te beperken tot zes maanden en de machtiging tot uithuisplaatsing te beperken tot vier maanden en het meer of anders gevraagde aan te houden. Het streven van de GI en moeder en pleegmoeder is dat [minderjarige] in de zomervakantie bij moeder thuis wordt geplaatst, zodat hij na de zomervakantie op zijn nieuwe school kan beginnen. Een kortere verlenging biedt de GI de gelegenheid om ondersteuning te bieden in het toewerken naar een thuisplaatsing en het monitoren hoe het met [minderjarige] gaat na thuisplaatsing. Meer subsidiair verzoekt de advocaat om het meer of anders gevraagde aan te houden.
4.3.
De pleegmoeder heeft ter zitting bevestigd dat het goed gaat met [minderjarige] . Het is van belang dat de thuisplaatsing van [minderjarige] bij moeder rustig en gefaseerd gaat. Hierover zijn afspraken gemaakt en gelden regels en daar houden moeder en pleegmoeder zich aan.

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De kinderrechter zal daarom de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengen voor de duur van zes maanden (artikel 1:260, eerste lid, BW). Ook is de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] voor de duur van vier maanden noodzakelijk in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265c, tweede lid, BW). Het meer of anders gevraagde zal worden afgewezen. De kinderrechter acht bij deze beslissing het volgende van belang.
5.2.
Het gaat goed met [minderjarige] bij zijn oma. Hij ontwikkelt zich leuk en er zijn geen zorgen over zijn gedrag of schoolgang. [minderjarige] heeft speltherapie gehad vanuit het Landelijke Steunpunt Extremisme en die therapie is afgerond. De moeder is drie maanden geleden uit detentie vrijgekomen. Zij werkt steeds mee aan alle geboden hulpverlening. De omgang tussen [minderjarige] en moeder wordt inmiddels verder opgebouwd en ook dit verloopt goed. Het is de bedoeling dat de komende maanden toegewerkt gaat worden naar een thuisplaatsing van [minderjarige] bij moeder. Ondanks al deze positieve ontwikkelingen, acht de GI een ondertoezichtstelling voor de duur van een jaar en een machtiging tot uithuisplaatsing voor de duur van negen maanden noodzakelijk, omdat voor thuisplaatsing van [minderjarige] nog aan een aantal voorwaarden gewerkt moet worden. Eén van deze voorwaarden is dat er een duiding moet plaatsvinden. Daarover is de moeder met een brief van 25 maart 2024 nader geïnformeerd. Nog niet bekend is door wie en wanneer deze duiding gaat plaatsvinden en hoe lang dat gaat duren. Het is de kinderrechter niet duidelijk waarom deze duiding niet in de thuissituatie mogelijk is.
5.3.
Gelet op de onduidelijkheid over de timing van de duiding en gelet op het feit dat het goed gaat met [minderjarige] , de GI geen zorgelijke signalen ziet en de moeder nog meer dan een jaar onder toezicht van de reclassering staat, ziet de kinderrechter op dit moment onvoldoende aanleiding om de duur van de ondertoezichtstelling met een jaar en de machtiging tot uithuisplaatsing voor de duur van negen maanden te verlengen. Ter zitting is naar voren gekomen dat het streven is om [minderjarige] in de zomervakantie bij moeder thuis te plaatsen, mits er zicht is op de opvoedvaardigheden van moeder, de hulpverlening in de thuissituatie is geregeld en er een school voor [minderjarige] is gevonden. De kinderrechter ziet daarin aanleiding om de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing te beperken tot vier maanden en de ondertoezichtstelling te beperken tot zes maanden. Deze termijnen geven de GI de gelegenheid om met de moeder te werken aan de gestelde voorwaarden, ook nog twee maanden nadat [minderjarige] bij zijn moeder woont. Het meer of anders gevraagde zal worden afgewezen. Als er toch zorgelijke signalen door de GI worden geconstateerd bij het toewerken naar de thuisplaatsing van [minderjarige] of in de periode daarna, staat het de GI vrij om een nieuw verzoek tot verlenging in te dienen.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] tot 1 oktober 2024;
6.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg tot 1 augustus 2024;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 29 maart 2024 door mr. M.M. Janssen - Witteveen, kinderrechter, in aanwezigheid van M.D. Lodewijk als griffier, en op schrift gesteld op 17 april 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden.