ECLI:NL:RBMNE:2024:2295

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 april 2024
Publicatiedatum
15 april 2024
Zaaknummer
UTR_23_3201
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen WIA-uitkering en medische beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft eiser, die zich ziek heeft gemeld vanwege gezondheidsklachten, beroep ingesteld tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) omtrent zijn WIA-uitkering. Eiser heeft op 4 januari 2021 een uitkering aangevraagd, maar het Uwv heeft hem een loonsanctie opgelegd vanwege onvoldoende re-integratie-inspanningen van zijn werkgever. De primaire verzekeringsarts heeft op 19 mei 2022 een functionele mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld, waarin beperkingen zijn vastgesteld. Eiser is het niet eens met het percentage arbeidsongeschiktheid dat door het Uwv is vastgesteld en heeft bezwaar gemaakt. Na een herbeoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep, is het percentage arbeidsongeschiktheid verhoogd, maar dit had geen invloed op de hoogte van de WIA-uitkering.

De rechtbank heeft de medische beoordeling van het Uwv gevolgd, waarbij eiser stelde dat hij lijdt aan migraine, terwijl het Uwv dit niet onderbouwd achtte. De rechtbank concludeert dat de verzekeringsartsen voldoende rekening hebben gehouden met de hoofdpijnklachten van eiser en dat er geen medische gronden zijn om verdergaande beperkingen aan te nemen. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard, wat betekent dat hij geen gelijk krijgt en geen vergoeding van proceskosten ontvangt. De uitspraak is gedaan op 15 april 2024 door rechter E.M. van der Linde, in aanwezigheid van griffier J.M.T. Bouwman.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Almere
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/3201

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 april 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. R. Sahebzad),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het Uwv
(gemachtigde: E.F. de Roy van Zuydewijn).

Inleiding

1.1.
Eiser heeft voor het laatst gewerkt als senior project manager bij [bedrijf] B.V. Hij heeft zich op 27 maart 2019 ziekgemeld in verband met gezondheidsklachten.
1.2.
Eiser heeft op 4 januari 2021 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd. Per einde wachttijd is een loonsanctie aan de werkgever van eiser opgelegd omdat de werkgever onvoldoende
re-integratie-inspanningen heeft verricht. Daardoor is 22 maart 2022 het moment van einde wachttijd geworden.
1.3.
De primaire verzekeringsarts heeft op 19 mei 2022 een functionele mogelijkheden lijst (FML) opgemaakt waarin per 22 maart 2022 beperkingen worden aangenomen in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren, fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen, statische houdingen en werktijden (niet ’s nachts werken). De primaire arbeidsdeskundige heeft eiser op grond van deze FML 63,88% arbeidsongeschikt geacht.
1.4.
In een besluit van 24 mei 2022 (het primaire besluit) heeft het Uwv per 23 maart 2022 een WIA-uitkering aan eiser toegekend. Eiser heeft bezwaar tegen dit besluit gemaakt omdat hij het niet eens is met het arbeidsongeschiktheidspercentage.
1.5.
Op 16 maart 2023 heeft klinische neuropsycholoog [neuropsycholoog] van [organisatie] op verzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep een expertiserapport opgemaakt. Op 22 maart 2023 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gerapporteerd dat er geen medische gronden of gegevens zijn om af te wijken van het oordeel van de primaire verzekeringsarts. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is in het rapport van 28 maart 2023 van de conclusie van de primaire arbeidsdeskundige afgeweken en heeft eiser 64,98% arbeidsongeschikt geacht. De arbeidsdeskundige heeft twee van de vijf door de primaire arbeidsdeskundige geselecteerde functies verworpen wegens overschrijding van de belastbaarheid. Er zijn echter voldoende functies overgebleven en de arbeidsdeskundige bezwaar beroep heeft twee nieuwe functies toegevoegd.
1.6.
Op 31 maart 2023 heeft het Uwv een voornemen wijziging beslissing aan eiser gestuurd in verband met wijziging van het arbeidsongeschiktheidspercentage. Eiser heeft hier op 13 april 2023 schriftelijk op gereageerd dat het maatmaninkomen niet correct is berekend en dat hij zich niet in de geduide functies kan vinden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in deze reactie van eiser geen aanleiding gezien om het ingenomen medische standpunt te wijzigen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in op 30 mei 2023 gerapporteerd dat eiser 65,22% arbeidsongeschikt is, omdat eiser aan de hand van loonstroken inzichtelijk heeft gemaakt dat het maatmanloon moet worden gecorrigeerd.
1.7.
In een besluit van 31 mei 2023 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van eiser gegrond verklaard, omdat eiser meer arbeidsongeschikt wordt geacht (65,22%). Dit is echter niet van invloed op de hoogte en/of duur van de WIA-uitkering die aan eiser is toegekend.
1.8.
Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en op 8 januari 2023 gereageerd op een aanvullend beroepschrift van eiser.
1.9
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 15 januari 2023. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Het geschil
2. Het geschil beperkt zich tot de medische vraag of de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende beperkingen ten aanzien van het verrichten van arbeid heeft aangenomen. Volgens eiser is er sprake van migraine. Het Uwv ziet hiervoor geen aanknopingspunten. Indien niet wordt uitgegaan van migraine maar van spanningshoofdpijn, stelt eiser dat er zodanig verdergaande beperkingen moeten worden aangenomen, dat sprake is van excessief ziekteverzuim. Daarmee wordt bedoeld dat niet van een werkgever kan worden verlangd dat hij eiser tewerkstelt.
Medische beoordeling
3. Bij de beoordeling stelt de rechtbank voorop dat verweerder besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen. Die rapporten moeten dan wel aan drie voorwaarden voldoen. De rapporten:
  • zijn op een zorgvuldige manier tot stand gekomen;
  • bevatten geen tegenstrijdigheden;
  • zijn voldoende begrijpelijk.
Het is aan eiser om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat rapporten niet aan de drie voorwaarden voldoen of dat de medische beoordeling niet klopt. Voor het aannemelijk maken dat de medische beoordeling onjuist is, is in principe een rapport van een arts of medisch behandelaar noodzakelijk.
4. Eiser stelt dat uit de brief van neuroloog [neuroloog] (de neuroloog) van
21 februari 2021 blijkt dat bij eiser sprake is van migraine. In deze brief heeft de neuroloog namelijk verwoord dat de klachten van eiser bij migraine passen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is hier volgens eiser aan voorbij gegaan door in het rapport van 8 januari 2024 te concluderen dat bij eiser sprake is van spanningshoofdpijn met een medicatie-afhankelijke component.
5. Het Uwv heeft op de zitting toegelicht dat in de brief van de neuroloog van
21 februari 2021 migraine niet als diagnose wordt genoemd. Migraine wordt in een latere brief van de neuroloog van 21 november 2021 waar eiser ook op heeft gewezen, helemaal niet genoemd. In deze laatste brief heeft de neuroloog geconcludeerd dat sprake is van spanningshoofdpijn met een medicatie-afhankelijke component. Verder wordt in geen van de andere medische stukken in het dossier de diagnose migraine vermeld. Deze diagnose wordt door eiser niet medisch geobjectiveerd. De verzekeringsartsen van het Uwv hebben de medische informatie bestudeerd en hebben daaruit niet de conclusie getrokken dat bij eiser sprake is van migraine of cluster hoofdpijn, maar van spanningshoofdpijn met een medicatie-afhankelijke component. Op grond hiervan heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep een vertaalslag gemaakt naar de medische beperkingen van eiser. Stress kan spanningshoofdpijn verergeren. Door een beperking aan te nemen op het werk zonder (veel) stress, kan worden voorkomen dat de spanningshoofdpijn erger wordt. Een dergelijke beperking is ook in de FML aangenomen, aldus het Uwv.
6. De rechtbank kan het Uwv hierin volgen. In de brief van 21 februari 2021 wordt migraine niet als diagnose genoemd. In tegendeel, in deze brief staat dat de visuele klachten die eiser destijds ondervond atypisch (niet gebruikelijk) zijn voor een tia en/of migraine. Eiser heeft zijn standpunt dat sprake is van migraine niet nader onderbouwd met medische informatie.
7. Eiser voert verder aan dat, indien wordt uitgegaan van spanningshoofdpijn met een
medicatie-afhankelijke component, er verdergaande beperkingen moeten worden aangenomen, waaronder een urenbeperking. Eiser verwijst daarvoor naar de richtlijnen van het Nederlands Huisartsen Genootschap over hoofdpijn waarin wordt vermeld dat spanningshoofdpijn chronisch is en een hoge ziektelast geeft waarbij betrokkenen problemen kunnen hebben in de werksfeer en in sociale contacten.
8. Het Uwv heeft zich op het standpunt gesteld dat hiervoor in de beschikbare medische informatie in het dossier geen aanwijzingen zijn. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het dagverhaal en de anamnese van eiser bij de medische beoordeling betrokken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op 22 maart 2022 gerapporteerd dat eiser aangeeft dat hij twee dagen per week zware hoofdpijn heeft en dan niets kan doen. Dit leidt echter niet tot het stellen van geen benutbare mogelijkheden. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is spanningshoofdpijn niet gevaarlijk. Spanning, stress en gespannen nek- en schouderspieren kunnen ervoor zorgen dat de hoofdpijn blijft of erger wordt. Vanuit dit perspectief is er in de FML een beperking ten aanzien van veelvuldige deadlines en productiepieken aangenomen. Het Uwv heeft er op de zitting op gewezen dat eiser zijn stelling dat er verdergaande (uren)beperkingen moeten worden aangenomen niet heeft onderbouwd met medische informatie.
9. De rechtbank kan het Uwv hierin volgen en ziet in wat eiser aanvoert geen aanleiding voor het oordeel dat het medisch oordeel onjuist is. Uit de beschikbare medische informatie blijkt heel duidelijk dat de diagnose spanningshoofdpijn met een
medicatie-afhankelijke component is gesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in verband hiermee beperkingen aangenomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voldoende gemotiveerd waarom deze beperkingen passend zijn voor eiser. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de spanningshoofdpijn van eiser dusdanig ernstig is dat op grond daarvan verdergaande beperkingen zouden moeten worden aangenomen. Er is in de FML voldoende rekening gehouden met de hoofdpijnklachten van eiser. Dat eiser het niet eens is met de vastgestelde beperkingen, kan op zichzelf niet leiden tot het oordeel dat de medische beoordeling onjuist is. Het is juist de specifieke deskundigheid van de verzekeringsartsen om op basis van medisch objectiveerbare klachten beperkingen vast te stellen. Hoe eiser zelf zijn klachten en belastbaarheid ervaart, is bij de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid niet doorslaggevend.
10. Omdat de rechtbank de verzekeringsarts bezwaar en beroep kan volgen in het medisch oordeel, komt de rechtbank niet toe aan de vraag of er sprake is van excessief ziekteverzuim.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M. van der Linde, rechter, in aanwezigheid van mr. J.M.T. Bouwman, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 april 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.