ECLI:NL:RBMNE:2024:2308

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 april 2024
Publicatiedatum
16 april 2024
Zaaknummer
UTR 24/131 en UTR 24/130
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid bestuursrechter inzake verzoek om aangifte strafbare feiten

In deze zaak heeft eiser op 31 december 2023 een verzoek ingediend bij de Rijksrecherche om zijn aangiftes van strafbare feiten, gedaan op 7 en 20 juli 2022, in behandeling te nemen. De Rijksrecherche heeft echter aangegeven geen aanleiding te zien voor nader onderzoek en verwezen eiser naar de Hoofdofficier van Justitie. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld en tevens een verzoek om voorlopige voorziening ingediend. De rechtbank heeft op 4 april 2024 uitspraak gedaan en geconcludeerd dat zij kennelijk onbevoegd is om van het beroep en het verzoek kennis te nemen. Dit is gebaseerd op artikel 1.6 van de Algemene wet bestuursrecht, waaruit blijkt dat de bestuursrechter geen rechtsbescherming kan bieden tegen de opsporing en vervolging van strafbare feiten. De rechtbank heeft daarom geen zitting gehouden en heeft de beslissing zonder zitting genomen. Eiser krijgt het door hem betaalde griffierecht terug, omdat de rechtbank niet bevoegd was. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 24/131 en UTR 24/130
uitspraak van de enkelvoudige kamer op het beroep en op de voorlopige voorziening van 4 april 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser/verzoeker

en
het College van procureurs-generaal van het Openbaar Ministerie, het Parket-Generaal, verweerder
(gemachtigde: mr. J.C. Menken).

Inleiding

1. Eiser/verzoeker (hierna: eiser) heeft op 31 december 2023 aan de Rijksrecherche, onderdeel van verweerder, verzocht om zijn op 7 en 20 juli 2022 gedane aangiftes van strafbare feiten begaan door politieambtenaren en andere ambtenaren van de Afdeling Veiligheid, Integriteit en Klachten (VIK) van de Politie en/of door ambtenaren van verweerder voor 14 januari 2024 in behandeling te nemen.
1.1.
Verweerder heeft met een e-mailbericht van 31 december 2023 aan eiser bericht dat hij geen aanleiding ziet om nader (strafrechtelijk) onderzoek door de Rijksrecherche in te stellen en dat met eiser ook geen nadere afspraak voor een persoonlijk onderhoud en/of voor het opnemen van een aangifte wordt gemaakt. Verweerder heeft medegedeeld dat eiser voor vermeend gepleegde strafbare feiten, waarbij (politie)ambtenaren vanuit hun functie betrokken zijn, zich schriftelijk kan richten tot de Hoofdofficier van Justitie (HOvJ) van het Arrondissementsparket waarbinnen het vermeende feit heeft plaatsgevonden. Indien de HOvJ daartoe aanleiding mocht zien, kan deze de Rijksrecherche via de Coördinatie Commissie Rijksrecherche (CCR) verzoeken om een onderzoek in te stellen. Voor de Rijksrecherche is hierbij geen bemiddelende rol weggelegd.
1.2.
Eiser heeft tegen dit bericht van verweerder beroep ingesteld (zaaknummer UTR 24/130). Ook heeft hij een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend (zaaknummer UTR 24/131).
1.3
Verweerder heeft op 18 maart 2024 op het beroep en het verzoek gereageerd.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. Omdat de rechtbank kennelijk onbevoegd is om op het beroep en op het verzoek te beslissen, doet zij uitspraak zonder zitting. Het artikel 8.54, eerste lid, onder a, en artikel 8.83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maken dat mogelijk. De rechtbank legt hierna uit waarom de bestuursrechter kennelijk onbevoegd is.
3. Het beroepschrift van eiser heeft betrekking op het in behandeling (laten) nemen van aangiftes van strafbare feiten door verweerder en/of de Rijksrecherche en op het doorsturen van die aangiftes naar de CCR of een andere onafhankelijke derde-partij.
4. Uit artikel 1.6, onder a, van de Awb volgt dat de hoofdstukken 2 tot en met 8 en 10 van de Awb niet van toepassing zijn op de opsporing en vervolging van strafbare feiten. Dit betekent dat geen rechtsbescherming openstaat bij de bestuursrechter tegen de opsporing en vervolging van strafbare feiten. Dit betekent dat het niet mogelijk is om tegen het standpunt zoals vervat in het bericht van 31 december 2023 van de Rijksrecherche beroep aan te tekenen. De bestuursrechter is dan ook onbevoegd om van het beroep kennis te nemen. Daaruit volgt dat de bestuursrechter evenmin kennis kan nemen van het verzoek om een voorlopige voorziening.
5. De conclusie is dat de bestuursrechter kennelijk onbevoegd is om van het beroep en van het verzoek kennis te nemen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
7. Het Procesreglement bestuursrecht rechtbanken bepaalt als uitgangspunt dat geen griffierecht wordt geheven als de bestuursrechter niet bevoegd is om van een beroep- en verzoekschrift kennis te nemen en dat als het griffierecht is betaald, dit wordt terugbetaald. Dit betekent dat eiser het door hem betaalde griffierecht van tweemaal € 187,- terugkrijgt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart zich onbevoegd om van het beroep kennis te nemen.
De voorzieningenrechter:
- verklaart zich onbevoegd om van het verzoek kennis te nemen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. L.E. Mollerus, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 4 april 2024
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.
Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen verzet open.