3.3.Het oordeel van de rechtbank
Artikel 16, eerste lid, Sv bepaalt dat indien de verdachte aan een zodanige psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap lijdt, dat hij niet in staat is de strekking van de tegen hem ingestelde vervolging te begrijpen, de rechter de vervolging schorst, in welke stand zij zich ook bevindt. Uit de formulering van artikel 16, eerste lid, Sv volgt dat de rechter verplicht is bij de constatering van de genoemde omstandigheden tot schorsing van de vervolging over te gaan.
Het begrip ‘strekking van de tegen hem ingestelde vervolging’ wordt in de wet niet verder uitgelegd. Ook op basis van eerdere rechtspraak is het niet mogelijk een enkel criterium of voorwaarde te noemen waaraan zou moeten zijn voldaan om te kunnen concluderen dat een verdachte niet in staat is de strekking van een tegen hem ingestelde vervolging te begrijpen. Per geval zal moeten worden bekeken en gewogen welke factoren in onderlinge samenhang ertoe zouden kunnen leiden dat artikel 16 Sv van toepassing is.
Bij de vraag of [verdachte] de strekking van de tegen hem ingestelde vervolging begrijpt, gaat het verder niet alleen om de vraag of [verdachte] beseft dat hij iets heeft gedaan wat niet mag, en dat hij daar straf voor kan krijgen. Het gaat erom of hij effectief aan het strafproces kan deelnemen. Dat wil zeggen dat hij tenminste moet begrijpen wat er met hem in dit proces gebeurt: Hij hoeft niet op de hoogte te zijn van alle details van een strafproces, maar hij moet wel voldoende kennis en inzicht moet hebben van de aard van het strafproces, en van wat de weerslag van de procedure voor hem kan zijn. Indien [verdachte] niet kan snappen wat er gebeurt in een strafrechtelijk proces, is geen sprake van een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 EVRM en dient op grond van artikel 16 Sv de vervolging te worden geschorst.
De persoon van [verdachte]
In deze zaak zijn de volgende factoren over de persoon van [verdachte] van belang.
Verklaringen van de deskundigen
Over [verdachte] zijn twee Pro Justitia Rapporten opgemaakt, een psychiatrisch rapport Pro Justitia van 10 februari 2024, opgesteld door de deskundige G.C.G.M. Broekman, kinder- en jeugdpsychiater, en een psychologisch rapport Pro Justitia van 19 januari 2024, opgesteld door de deskundige drs. F. Jonker, klinisch psycholoog.
In deze rapporten wordt over [verdachte] het volgende opgemerkt.
[verdachte] is een vijftienjarige jongen die geboren is met neurofibromatose, een erfelijke aandoening. Daarnaast is er bij [verdachte] sprake van een verstandelijke beperking en psychische stoornissen in de vorm van een Aandacht deficiëntie/hyperactiviteit stoornis (ADHD) en van een Autisme spectrum stoornis (ASS).
[verdachte] heeft een sociaal-emotioneel ontwikkelingsniveau dat vergelijkbaar is met een kind van zes tot acht jaar. Basale emoties kan hij aflezen, maar contact maken met het gevoelsleven van zichzelf en anderen lijkt hij niet te kunnen. Feitelijk denkt en handelt hij globaal nog in het kinderlijk egocentrisch stadium. Hij is sociaal emotioneel in zijn functioneren afhankelijk van omgevingsfactoren/sturing en hij overziet complex sociale situaties onvoldoende. Abstract denken, reflecteren en het zoeken naar oplossingen voor bijvoorbeeld zijn seksuele impulsen is al snel te moeilijk voor hem. [verdachte] wordt hierdoor sociaal emotioneel gezien, alsmede cognitief, voortdurend overvraagd.
Beide deskundigen merken op dat [verdachte] zich wel lijkt te beseffen dat hij iets verkeerds heeft gedaan. Hoewel beide deskundigen ook aangeven dat een delictscenario niet (goed) kan worden beschreven omdat [verdachte] nauwelijks kan vertellen wat er in hem omging, is een aanwijzing hiervoor dat het niet in het openbaar gebeurde, maar in de bosjes.
De reikwijdte van zijn gedrag en wat dit voor een slachtoffer of diens familie kan betekenen, kan [verdachte] zich echter niet beseffen en gaan geheel aan hem voorbij. Daar is zijn ontwikkelingsniveau veel te laag voor.
Op de zitting heeft de rechtbank mw. G.C.G.M. Broekman, kinder- en jeugdpsychiater, als deskundige gehoord.
Op de vraag van de rechtbank of [verdachte] het gebeuren rondom de zitting en het strafproces ook begrijpt heeft de deskundige verklaard dat [verdachte] op sociaal-emotioneel en cognitief niveau op een veel lager niveau functioneert dan zijn daadwerkelijke kalenderleeftijd. De deskundige schat in dat [verdachte] heel moeilijk begrijpt wat de hele procedure inhoudt en dit niet kan overzien. De ouders van [verdachte] hebben wel geprobeerd het hem uit te leggen, maar het hele proces begrijpen doet hij niet. [verdachte] weet dat hij hier zit voor iets wat niet mocht en dat hij mogelijk iets verkeerds heeft gedaan, maar of hij ook het besef heeft dat hij daar straf voor kan krijgen, laat staan het concept van een voorwaardelijke straf - “als ik mij er niet aan houd dan krijg ik alsnog straf” - is een zeer moeilijk te beantwoorden vraag. Er kan echter wel vanuit worden gegaan dat dit waarschijnlijk niet zo werkt bij [verdachte] .
Bij [verdachte] is sprake van een complexe problematiek en hij functioneert op het niveau van een zes- tot achtjarige. Een doorsnee kind van deze leeftijd houdt zich niet bezig met de vraag wat exact de gevolgen zijn van ongewenst gedrag. Een zesjarige zal bijvoorbeeld wel weten dat je geen koekje mag stelen en als het kind iets doet wat niet mag, hij of zij daar straf voor kan krijgen. [verdachte] zal dat besef op dat niveau ook hebben, maar de implicaties van een strafrechtelijk proces en wie allemaal op de zitting aanwezig zijn en wat de rol van eenieder is, dat weet hij niet.
Normaliter ontwikkelt het geweten van een kind zich naarmate het ouder wordt. Als voorbeeld noemt de deskundige dat een kind leert ongewenst gedrag of een ongewenste handeling niet te herhalen als een ouder daar boos om wordt. Bij [verdachte] lijkt dat niet zo te werken; zijn geweten ontwikkelt zich niet, althans niet voldoende. Een negatieve ervaring zal hem niet leren dat gedrag niet meer te vertonen. [verdachte] kan aangeleerd worden dat hij in een speeltuin niet een vriendje mag meenemen naar de bosjes en de broek omlaag mag doen. Maar dat wil niet zeggen dat hij ook begrijpt dat dit in een andere setting, bijvoorbeeld op school of bij zijn baantje in een supermarkt, ook niet mag. Voor [verdachte] is dat een andere situatie, waarbij hij dan niet begrijpt dat ook op een andere plek en met een ander kind diezelfde norm geldt qua zedelijk gedrag. Dat maakt het allemaal zo ingewikkeld; een straf zal niet beklijven. Duidelijk is dat [verdachte] een duidelijke structuur en een constante sturing nodig heeft, aldus de deskundige.
Bevindingen op de zitting
Om de zitting voor [verdachte] zo laagdrempelig mogelijk te houden is gekozen voor een ‘togaloze’ aanwezigheid van de leden van de rechtbank, de officier van justitie en de raadsman. Ook was het [verdachte] toegestaan op zitting te kleuren in zijn kleurboek en gebruik te maken van zijn spanningskaarten. [verdachte] kon de rechtbank desgevraagd niet uitleggen hoe zijn spanningskaarten werken. Na uitleg van de raadsman in de zin van ‘een groene kaart is oké’ en ‘bij een rode kaart is het moeilijk’ kon [verdachte] daarop bevestigend knikken.
Op vragen van de rechtbank kon [verdachte] vertellen dat Alrik (de rechtbank begrijpt: de raadsman) helpt met praten. [verdachte] vindt praten moeilijk. De raadsman heeft aangevuld dat [verdachte] niet in staat was om de zaak met zijn raadsman te bespreken; [verdachte] heeft geen enkel idee welke rol de raadsman speelt, laat staan dat hij in staat kan worden geacht de verdedigingsstrategie (mede) te bepalen en de inhoud van het procesdossier te begrijpen.
[verdachte] gaf desgevraagd aan dat hij niet weet niet wat een rechter is en wat een rechter doet.
De voorzitter heeft [verdachte] vervolgens diverse vragen gesteld over het ten laste gelegde feit, voornamelijk in de vorm van korte gesloten vragen.
De rechtbank stelt vast dat [verdachte] deze vragen of niet beantwoordde of slechts reageerde met een licht nee-schudden van zijn hoofd. Op een vraag van de raadsman aan [verdachte] of hij een bepaalde vraag snapt, schudt [verdachte] zijn hoofd.
Tijdens het gesprek tussen de diverse professionele procesdeelnemers over het feit, de persoon van [verdachte] en de mogelijke afdoeningsmodaliteiten en gevolgen, praat [verdachte] niet, kijkt hij niemand aan en kleurt hij in zijn kleurboek.
Overwegingen
De rechtbank heeft op de zitting een jongen gezien die weliswaar de kalenderleeftijd van vijftien jaar heeft, maar in zijn hele manier van doen en laten en ook in uiterlijk opzicht een zeer veel jongere indruk maakte. Blijkens de hierboven genoemde rapporten en de verklaring van de deskundige op de zitting is [verdachte] een jongen die een achterstand heeft op vele ontwikkelingsgebieden. De rechtbank heeft dit ook zelf kunnen waarnemen. [verdachte] heeft gedurende de zitting op geen enkele kenbare manier daadwerkelijk deelgenomen aan zijn strafproces.
[verdachte] is ook niet in staat gebleken om de zaak met zijn raadsman te bespreken; [verdachte] heeft geen enkel idee welke rol de raadsman speelt, laat staan dat hij in staat kan worden geacht de verdedigingsstrategie (mede) te bepalen en de inhoud van het procesdossier te begrijpen. Ter terechtzitting is niet gebleken dat [verdachte] de rol van de rechters begrijpt. Tot slot is een verband leggen tussen het plegen van een strafbaar feit en de vervolging hiervan, een mogelijke strafoplegging en wat de gevolgen daarvan voor hem kunnen zijn, gelet op de verklaring van de deskundige op zitting hierover, voor hem niet ook mogelijk.
Bij de vraag of sprake is van een effectieve participatie, weegt voor de rechtbank ook mee dat [verdachte] , gelet op zijn ontwikkelingsniveau, niet in staat is zelfstandig verantwoordelijkheid te nemen voor zijn daden. Bij jongeren moet terughoudend omgegaan worden met de verwijtbaarheid van schuld en de strafrechtelijke aansprakelijkheid. Jongeren zijn in Nederland daarom pas strafbaar vanaf twaalf jaar en kunnen pas vanaf die leeftijd strafrechtelijk worden vervolgd. Kinderen jonger dan twaalf jaar kunnen in het strafrecht niet worden vervolgd. Uitgangspunt hierbij is dat wordt uitgegaan van een met de leeftijd toenemende verantwoordelijkheid, waarbij geldt dat jongeren onder de twaalf jaar nog niet in staat zijn zelfstandig verantwoordelijkheid te nemen voor hun daden. Tot deze leeftijd is de impulsbeheersing en het vermogen om in het eigen handelen rekening te houden met de consequenties beperkt ontwikkeld.
[verdachte] heeft de kalenderleeftijd van vijftien jaar. Vast staat echter ook dat [verdachte] op sociaal-emotioneel niveau functioneert op het niveau van een zes tot acht jarig kind, dus een leeftijd waarop strafrechtelijke vervolging niet mogelijk zou zijn. Dat [verdachte] wel (enige) weet heeft van het kwalijke van zijn handelen maakt dit niet anders, dat geldt immers ook voor veel kinderen met het ontwikkelingsniveau van [verdachte] .
Concluderend ontbreekt het [verdachte] naar het oordeel van de rechtbank aan een algemeen inzicht in de aard van het strafproces, in wat daar aan de orde komt en in wat op het spel staat, zodat van effectieve participatie geen sprake is. De door de officier van justitie benoemde aanwezige compenserende maatregelen, waaronder het kindvriendelijk studioverhoor en de bijstand van een kundig raadsman, maken voorgaande evenmin anders. Nu [verdachte] het minimaal vereiste begripsniveau niet haalt, kan van effectieve participatie geen sprake meer zijn, zodat dit niet kan worden gecompenseerd. Dit betekent dat de vervolging van [verdachte] moet worden geschorst.
Hoe gaat het nu verder met de strafzaak en met [verdachte]
Het gedrag van [verdachte] met [slachtoffer] heeft in [woonplaats] voor veel onrust gezorgd. In het dossier staat dat veel mensen het recht in eigen hand wilden nemen en dat de wijkagent aangeeft dat hij niet voor de veiligheid van [verdachte] kan instaan als [verdachte] geen straf krijgt.
De rechtbank overweegt dat [verdachte] in deze zaak geen straf krijgt, maar dat alles wat er is gebeurd wel degelijk gevolgen voor hem zal hebben, en dat er ook maatregelen zijn getroffen om herhaling te voorkomen. De ouders van [verdachte] willen er alles aan doen om te voorkomen dat dit nog een keer gebeurt en werken heel actief mee aan alle mogelijke vormen van hulpverlening, behandeling en toezicht. Dat toezicht vindt plaats in een strak kader, waarin [verdachte] op dit moment alleen onder begeleiding naar buiten mag. De hulpverlening en behandeling zullen naar verwachting van de rechtbank de rest van [verdachte] ’ leven blijven bestaan.
Uit de rapporten van de gedragsdeskundigen en de Raad voor de Kinderbescherming komt naar voren dat mede vanuit het oogpunt van preventie een duidelijke structuur en constante sturing voor [verdachte] onontbeerlijk is. De benodigde hulpverlening en begeleiding kan volgens de vertegenwoordigers van de Raad voor de Kinderbescherming en de jeugdreclassering ook buiten een strafrechtelijk kader plaatsvinden.
Om de samenleving te beschermen is het belangrijk dat de behandeling, begeleiding en toezicht van [verdachte] na de uitspraak van vandaag ononderbroken wordt voortgezet. De rechtbank heeft op dit moment echter geen inzicht in het antwoord op de vraag hoeveel tijd er overheen gaat voordat dat (financieel) geregeld kan zijn. Gelet hierop neemt de rechtbank de volgende beslissing over de voorlopige hechtenis en het einde van de zaak.
Beslissing op het verzoek de zaak als beëindigd te verklaren (art. 29f Sv)
De raadsman heeft de rechtbank verzocht de beëindiging van de strafzaak uit te spreken, nu gezien de complexe problematiek bij [verdachte] niet verwacht kan worden dat hij op enig moment wel terecht kan staan.
De rechtbank is van oordeel dat dit verzoek voortijdig wordt gedaan. Een dergelijke beslissing zal met zich brengen dat de hulpverlening die is opgezet in het kader van het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis ook per direct zal komen te vervallen. Dit is zeer onwenselijk, en niet in het belang van [verdachte] , zijn familie en de samenleving. De benodigde hulpverlening en begeleiding die volgens de vertegenwoordigers van de Raad voor de Kinderbescherming en de jeugdreclassering ook buiten een strafrechtelijk kader kan plaatsvinden, moet eerst gewaarborgd zijn. De rechtbank zal daarom op dit moment geen beslissing nemen op dit verzoek, en de beslissing op dit punt aanhouden tot een later moment.
Voorlopige hechtenis
Op grond van artikel 17 lid 2 Sv kan de rechtbank gelasten dat de schorsing van de vervolging zich niet zal uitstrekken tot hetgeen de voorlopige hechtenis betreft.
De rechtbank stelt vast dat het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van 21 september 2023 is geschorst onder voorwaarden.
Ter terechtzitting is gebleken - en onderschreven door de deskundige, de aanwezige jeugdreclasseerder en vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming - dat hulpverlening belangrijk is. Niet alleen voor [verdachte] , maar ook voor het gezin en de grootouders. Structuur, begrenzing en begeleiding zijn nodig.
Op dit moment acht de rechtbank het cruciaal en in het belang van alle betrokkenen dat de ingezette hulpverlening zonder onderbreking gecontinueerd blijft. Om dit te waarborgen gelast de rechtbank dan ook dat de schorsing van de vervolging zich niet uitstrekt tot hetgeen de voorlopige hechtenis betreft.
Dit heeft tot gevolg dat de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis met de daaraan verbonden voorwaarden vooralsnog in stand blijft. Wel ziet de rechtbank aanleiding om de schorsingsvoorwaarden te wijzingen overeenkomstig het advies van de Raad voor de Kinderbescherming van 26 maart 2024.
In plaats van de in het bevel gevangenhouding met bevel schorsing van de raadkamer van
21 september 2023 opgenomen voorwaarden komen thans te gelden de voorwaarden
dat [verdachte] :
zijn medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht van de gecertificeerde instelling te weten de William Schrikker Stichting;
wordt verplicht zich onder ambulante behandeling te stellen, zoals geadviseerd in het Pro Justitia Rapport en ter goedkeuring van de jeugdreclasseerder;
indien ambulante behandeling stagneert dient residentiële plaatsing overwogen te worden;
meewerkt aan seksuele voorlichting en relationele voorlichting, ondersteund met visueel materiaal;
meewerkt aan externe controles en toezicht, zoals het onder toezicht van een begeleider naar buiten en of tijdens interacties met andere kinderen, waarbij eventuele vrijheden naar goedkeurding van de jeugdreclasseerder kunnen worden toegekend;
een positieve dagbesteding heeft in de vorm van school en of BSO waarbij hij begeleid wordt in zijn vrijetijdsbesteding,
waarbij aan de gecertificeerde instelling te weten William Schrikker Stichting opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de minderjarige ten behoeve daarvan te begeleiden. De minderjarige is daarbij van rechtswege verplicht zijn medewerking te verlenen aan het vaststellen van zijn identiteit en aan reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Het verdere verloop van de procedure
De vertegenwoordigers van de Raad voor de Kinderbescherming en de jeugdreclassering hebben ter terechtzitting aangegeven dat de bestaande hulpverlening in het kader van het strafrecht ook vormgegeven kan worden binnen een civielrechtelijk kader. Om hen in de gelegenheid te stellen één en ander praktisch vorm te geven in een civielrechtelijk kader zal de rechtbank de behandeling van de zaak aanhouden. Op die zitting zal worden besproken of hulpverlening, begeleiding en toezicht binnen een civielrechtelijk kader voldoende tot stand is gekomen, en of de zaak als beëindigd kan worden verklaard. De rechtbank zal
de William Schrikker Stichting en de Raad voor de Kinderbescherming opdragen al het nodige te doen om de begeleiding, hulpverlening en toezicht te organiseren buiten een strafrechtelijk kader. Uiterlijk twee weken voor de volgende zitting dient aan de rechtbank, de verdediging en de officier van justitie een rapport hierover te worden overgelegd.