ECLI:NL:RBMNE:2024:2436
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen de hoogte van de WOZ-waarde van een onroerende zaak
In deze zaak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de hoogte van de WOZ-waarde van de onroerende zaak aan het [adres 1]. De waarde is vastgesteld op € 1.536.000,- per 1 januari 2021, waarop eiser bezwaar heeft gemaakt. De heffingsambtenaar van de gemeente heeft het bezwaar ongegrond verklaard, waarna eiser beroep heeft ingesteld. De rechtbank heeft de zaak behandeld op een digitale zitting op 8 maart 2024, waar zowel de gemachtigde van eiser als de gemachtigde van verweerder aanwezig waren.
De woning betreft een vrijstaande rietgedekte woning uit 1921, met diverse bijgebouwen en een perceel van 1150 m2. Eiser betwist de WOZ-waarde en stelt dat deze te hoog is, met een eigen voorstel van € 998.000,-. De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar voldoende bewijs heeft geleverd dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld, door de woning te vergelijken met drie referentiewoningen in de buurt. De rechtbank oordeelt dat de referentiewoningen goed bruikbaar zijn en dat de taxatiematrix van de heffingsambtenaar aannemelijk maakt dat de waarde van de woning correct is vastgesteld.
De rechtbank volgt eiser niet in zijn argumenten dat de referentiewoningen niet vergelijkbaar zijn en dat het smalle perceel een waardeverminderend effect heeft. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde voor het belastingjaar 2022 niet te hoog is vastgesteld. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en hij krijgt geen griffierecht of proceskosten vergoed.