ECLI:NL:RBMNE:2024:2451

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 april 2024
Publicatiedatum
22 april 2024
Zaaknummer
UTR 23/2867 (vovo) en UTR 23/5740
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen openbaarmaking van adresgegevens op grond van de Wet open overheid

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, wordt een verzoek om een voorlopige voorziening behandeld. Verzoeker heeft op 29 maart 2023 een verzoek ingediend op basis van de Wet open overheid (Woo) om openbaarmaking van documenten met betrekking tot een opdracht van de gemeente Utrecht aan een extern bedrijf. Het college van burgemeester en wethouders heeft op 2 juni 2023 een besluit genomen, waartegen verzoeker bezwaar heeft gemaakt en een verzoek om voorlopige voorziening heeft ingediend. De voorzieningenrechter heeft op 11 april 2024 uitspraak gedaan op het verzoek en het beroep van verzoeker ongegrond verklaard.

De voorzieningenrechter oordeelt dat de gedeeltelijke openbaarmaking van documenten niet in strijd is met de persoonlijke levenssfeer van verzoeker. Het college heeft de documenten gedeeltelijk openbaar gemaakt, maar verzoeker verzet zich tegen de openbaarmaking van bepaalde adressen. De voorzieningenrechter stelt vast dat de openbaarmaking van deze adressen niet onevenredig benadeelt, aangezien verzoeker niet op deze adressen woont en de openbaar gemaakte documenten enkel inzicht geven in de ondersteuning die de gemeente heeft gezocht bij de behandeling van een handhavingsdossier.

De voorzieningenrechter concludeert dat het college niet in strijd heeft gehandeld met de Woo en dat de openbaarmaking van de adressen noodzakelijk is voor democratische controle. Het beroep van verzoeker wordt ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een voorlopige voorziening. Verzoeker krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 23/2867 (vovo) en UTR 23/5740
uitspraak van de voorzieningenrechter van 11 april 2024 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. M.M. Breukers),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, het college
(gemachtigde: mr. H. van Gellekom).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen openbaarmaking van de adresgegevens van het pand van verzoeker en/of naastgelegen panden.
1.1.
Verzoeker heeft op 29 maart 2023 een verzoek gedaan op grond van de Wet open overheid (Woo). Het college heeft met het primaire besluit van 2 juni 2023 op het verzoek van verzoeker beslist. Verzoeker heeft daartegen bezwaar gemaakt en een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend.
1.2.
Met het bestreden besluit van 25 oktober 2023 heeft het college op het bezwaar van verzoeker beslist. Verzoeker heeft daartegen beroep ingesteld en zijn verzoek om voorlopige voorziening gehandhaafd.
1.3.
Het college heeft een verweerschrift ingediend. Verzoeker heeft op dit verweerschrift gereageerd.
1.4.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 7 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigde van het college.
1.5.
Ter zitting is afgesproken de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) af te wachten, waarvan de behandeling gepland stond op 8 februari 2024. De Afdeling heeft op 27 februari 2024 uitspraak [1] gedaan, waarbij enkel een voorziening is getroffen en nog geen uitspraak is gedaan over het inhoudelijke geschil zoals was verwacht. Nu ook niet op korte termijn een inhoudelijke uitspraak wordt verwacht, ziet de rechtbank geen aanleiding om met het doen van uitspraak nog langer te wachten. De voorzieningenrechter zal daarom heden uitspraak doen.
1.6.
Omdat de voorzieningenrechter na afloop van de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak beslist zij ook op het beroep van verzoeker daartegen. Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter beoordeelt de gedeeltelijke openbaarmaking van verschillende documenten. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van verzoeker.
3. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten en omstandigheden
4. Verzoeker heeft op 29 maart 2023 verzocht om openbaarmaking van alle stukken en correspondentie omtrent de door de gemeente Utrecht aan [bedrijf] verstrekte opdracht in de (juridische) kwestie tussen de gemeente Utrecht, de heer [verzoeker] en de heer [A] . Verzoeker verzoekt om deze stukken met inbegrip van, maar niet beperkt tot de opdrachtbrief, contracten, andere vastgelegde afspraken en e-mailcorrespondentie, behoudens correspondentie en/of stukken die inhoudelijk betrekking hebben op de lopende (juridische) zaken tussen de gemeente Utrecht en de desbetreffende procespartijen. Daarnaast verzoekt verzoeker om openbaarmaking van alle urenstaten, declaraties, facturen, prijsafspraken onder andere over de prijs per uur, die tussen [bedrijf] en de gemeente Utrecht zijn gemaakt dan wel zijn overlegd vanaf het moment dat de gemeente Utrecht [bedrijf] heeft benaderd ten aanzien van de genoemde opdracht tot het moment van besluitvorming van dit Woo-verzoek.
Besluiten van het college.
5. Het college heeft op het verzoek van verzoeker besloten en stukken gedeeltelijk openbaar gemaakt. Dit besluit is in bezwaar gehandhaafd. Verzoeker verzet zich onder meer tegen de openbaarmaking van een tweetal in de geopenbaarde documenten vermelde adressen. Het college stelt zich op het standpunt dat openbaarmaking van deze adressen de persoonlijke levenssfeer van verzoeker niet aantast, omdat het hier niet gaat om privé-woonadressen. Ook is volgens het college openbaarmaking van die genoemde adressen niet in strijd met het gemeentelijke beleid. De openbaar gemaakte documenten zijn ook niet bruikbaar zonder vermelding van de adressen.
Waarom is verzoeker het niet eens met het bestreden besluit?
6. Tussen partijen is enkel nog in geschil of de openbaarmaking van de adresgegevens in strijd is met de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer als bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, onder e, van de Woo. Een ieder die kennis kan nemen van de adressen in documenten die openbaar zijn gemaakt op grond van de Woo, kan daarmee een link leggen tussen de persoon van verzoeker en het handhavingsdossier dat ertoe heeft geleid dat het college een groot bedrag aan dwangsommen wegens niet tijdig beslissen aan verzoeker is verschuldigd. Hij loopt risico te worden aangesproken en bevraagd, wat in het verleden ook is gebeurd. Daarmee is zijn persoonlijke levenssfeer direct in geding. Verweerders standpunt dat het adres genoemd kan worden, omdat verzoeker er niet woont, ziet over het hoofd dat verzoeker in zijn privé hoedanigheid eigenaar is van het pand. Daarnaast gaat openbaarmaking van deze adresgegevens in tegen het beleid van verweerder.
Het verzoek van verzoeker beperkt zich tot de opdracht van het college aan [bedrijf] en de documenten zijn prima te lezen zonder adressen.
Heeft het college juiste toepassing gegeven aan artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder e, van de Woo?
7. Het onderwerp van het door verzoeker ingediende Woo-verzoek is de opdracht die de gemeente Utrecht heeft verstrekt aan [bedrijf] . Aan [bedrijf] is de opdracht verstrekt om de gemeente te adviseren en begeleiden bij een juridisch geschil dat betrekking heeft op de adressen waarvan verzoeker nu vraagt om deze niet openbaar te maken. De adressen maken onderdeel uit van de bestuurlijke aangelegenheid waarover verzoeker openbaarheid heeft verzocht. Zonder deze adressen is niet duidelijk waar de opdracht betrekking op heeft en waarvoor de gemeente kosten heeft gemaakt. Er bestaat dus belang bij kennisneming van de adressen voor een democratische controle. Het anonimiseren van deze adressen is daarom niet goed te verenigen met de bedoeling van de Woo. Of de documenten ook zonder adressen bruikbaar is, in die zin dat deze ook zonder adressen informatie oplevert, vormt geen reden om tot een ander oordeel te komen.
8. Verzoeker wordt door de openbaarmaking van de adressen verder ook niet onevenredig benadeeld. Verzoeker woont niet op één van de adressen. De openbaar gemaakte documenten geven bovendien alleen inzicht in de ondersteuning die de gemeente Utrecht heeft gezocht bij de behandeling van het handhavingsdossier. Het gaat om de daartoe gegeven opdracht en daarmee gemoeide kosten en niet om het handhavingsdossier zelf en waar dat toe heeft geleid. Het belang dat verzoeker stelt waarom in dit geval zijn persoonlijke levenssfeer in het geding is, is niet een belang dat als gevolg van de openbaarmaking van deze documenten wordt geraakt. De rechtbank volgt het college dat met de openbaarmaking van de documenten niet de persoonlijke levenssfeer van verzoeker wordt aangetast, in ieder geval niet in de zin dat het college in het kader van de belangenafweging niet tot openbaarmaking van de documenten had kunnen overgaan. Het college heeft gezien het vorenstaande ook niet in strijd gehandeld met zijn beleid of gedragsregels.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verzoeker geen gelijk krijgt. Omdat het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Verzoeker krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. L.M. Janssens-Kleijn, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 11 april 2024.
griffier
Voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.

Voetnoten

1.Nr. 202307549/A3