ECLI:NL:RBMNE:2024:2502

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 april 2024
Publicatiedatum
24 april 2024
Zaaknummer
10740608
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • I.M. Vanwersch
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurgeschil over energiekosten tussen verhuurder en huurder van winkelruimte

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland, stond de huur van een winkelruimte centraal. De eiser, [eiser], vorderde van de gedaagde, [gedaagde], de betaling van energiekosten die hij had voorgeschoten tijdens de huurperiode van de winkelruimte. De gedaagde had volgens de huurovereenkomst de verplichting om zelf een elektriciteitscontract af te sluiten, wat zij niet had gedaan. Hierdoor bleef de eiser verantwoordelijk voor de elektriciteitskosten, die hij nu terugvorderde van de gedaagde. De gedaagde betwistte de vordering en stelde dat de gevorderde kosten betrekking hadden op een andere elektriciteitsmeter dan die van de gehuurde winkelruimte.

De kantonrechter heeft de procedure gevolgd, waarbij de gedaagde niet verscheen op de mondelinge behandeling. De eiser legde uit dat een elektricien had vastgesteld dat de meterstanden overeenkwamen met de eindafrekening van de energiemaatschappij, ondanks een fout in het meternummer in het proces-verbaal van oplevering. De kantonrechter oordeelde dat de eiser zijn vordering voldoende had onderbouwd en dat de gedaagde de bevindingen van de elektricien niet had weerlegd. Daarom werd de vordering van de eiser toegewezen, inclusief de wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten.

De kantonrechter verklaarde de beslissing uitvoerbaar bij voorraad en veroordeelde de gedaagde in de proceskosten. De totale vordering van de eiser, inclusief de gevorderde kosten, werd vastgesteld op € 6.270,21, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving. Dit vonnis werd uitgesproken op 17 april 2024.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 10740608 UC EXPL 23-6870 KX/61312
Vonnis bij vervroeging van 17 april 2024
inzake
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] ,
verder ook te noemen [eiser] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. S. Eernstman,
tegen:
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
verder ook te noemen [gedaagde] ,
gedaagde partij,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 18 oktober 2023, met producties;
- de conclusie van antwoord van 15 november 2023, met productie;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling, gehouden op 27 maart 2024.
1.2.
Ondanks juiste oproeping is [gedaagde] niet verschenen op de mondelinge behandeling.
1.3.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kantonrechter besproken dat het vonnis uiterlijk op 24 april 2024 wordt uitgesproken, maar dat dit ook eerder kan gebeuren. De kantonrechter heeft ervoor gekozen om het vonnis vandaag uit te spreken.

2.De beoordeling

Waar gaat deze zaak over?
2.1.
[gedaagde] huurde een winkelruimte van [eiser] . Uit de huurovereenkomst volgt dat [gedaagde] zelf een elektriciteitscontract moet afsluiten. Dit heeft zij niet gedaan, waardoor [eiser] bleef betalen voor de geleverde elektriciteit. [eiser] vordert dat [gedaagde] de kosten voor de elektriciteit aan hem terugbetaalt. [gedaagde] voert hiertegen als verweer aan dat de kosten die [eiser] wil doorberekenen horen bij een andere elektriciteitsmeter, die niet hoort bij de winkelruimte die [gedaagde] huurde.
2.2.
[eiser] wijst erop dat in artikel 5.1. van de huurovereenkomst is overeengekomen dat hij ten aanzien van de servicekosten alleen de levering van water verzorgt voor de winkelruimte. Overige diensten (zoals warmte en elektriciteit) moet [gedaagde] zelf regelen en betalen. Uit artikel 19.1 van de algemene bepalingen die bij de huurovereenkomst horen volgt eveneens dat de kosten die horen bij (het aangaan van) een energiecontract voor rekening van [gedaagde] komen en dat zij zelf verantwoordelijk is voor het afsluiten van een energiecontract. Dat heeft zij niet gedaan. [eiser] is van mening dat hij daardoor ten onrechte de elektrakosten van de winkelruimte heeft betaald in de periode dat [gedaagde] huurster was (1 juni 2021 tot en met 29 juni 2022).
2.3.
Uit de eindafrekening van de energiemaatschappij blijkt dat de energiekosten van de periode 1 januari 2021 tot en met 29 juni 2022 € 7.594,12 bedroegen. [eiser] vordert niet dit hele bedrag terug van [gedaagde] , maar berekent dit naar rato van de periode dat [gedaagde] de winkelruimte heeft gehuurd. Dit betekent dat [gedaagde] volgens [eiser] € 5.484,64 ((13/18) x € 7.594,12) aan hem moet betalen.
2.4.
[gedaagde] is het niet eens met de vordering van [eiser] en voert aan dat uit het proces-verbaal van oplevering blijkt dat de eindafrekening van de energiemaatschappij betrekking heeft op een hoofdmeter die niet bij de winkelruimte hoort. Volgens [gedaagde] hoort de eindafrekening van de energiemaatschappij daarom niet bij haar meter, waardoor [eiser] ten onrechte deze energiekosten van haar terugvordert.
Wat vindt de kantonrechter?
2.5.
Aan de orde is de vraag of [gedaagde] de gevorderde energiekosten dient te betalen. Deze vraag wordt bevestigend beantwoord. Hiertoe wordt als volgt overwogen.
2.6.
[eiser] heeft tijdens de mondelinge behandeling uitgelegd dat een elektricien op 26 mei 2023 heeft onderzocht welke meter bij de door [gedaagde] gehuurde winkelruimte hoort en of de meterstanden overeenkomen met de eindafrekening. Uit dit onderzoek bleek weliswaar dat in het proces-verbaal van oplevering een verkeerd meternummer is opgenomen, maar ook dat de door [gedaagde] betwiste eindafrekening juist bij de meter van de door haar gehuurde winkelruimte hoort én dat de meterstanden ook overeenkomen met die eindafrekening. Die toelichting is niet door [gedaagde] betwist.
2.6.1.
Nu [eiser] zijn vordering voldoende feitelijk heeft onderbouwd en [gedaagde] de bevindingen van de elektricien niet gemotiveerd heeft weersproken, wordt ervan uitgegaan dat het bedrag op de eindnota betrekking heeft op het verbruik van [gedaagde] .
2.7.
De door [eiser] gevorderde hoofdsom, vermeerderd met de daarover gevorderde wettelijke rente, wordt dan ook toegewezen.
2.8.
[eiser] maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten komt overeen met het in het Besluit bepaalde tarief en zal worden toegewezen.
Uitvoerbaar bij voorraad
2.9.
De kantonrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is gevorderd. Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als een van partijen hoger beroep instelt tegen deze beslissing. De beslissing van de kantonrechter geldt in dat geval totdat het gerechtshof een andere beslissing neemt.
[gedaagde] wordt veroordeeld in de proceskosten
2.10.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen.
2.11.
De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- dagvaardingskosten € 133,13
- griffierecht € 248,00
- salaris gemachtigde € 678,00 (2 punten x tarief € 339,00)
- nakosten
€ 135,00
Totaal € 1.194,13

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
wijst de vordering van [eiser] van € 6.270,21 (waarvan € 785,57 aan buitengerechtelijke incassokosten) toe, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 van het Burgerlijk Wetboek over € 5.484,64 vanaf 5 juli 2023 tot aan het moment van betaling;
3.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.194,13, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [gedaagde] ook de kosten van betekening betalen;
3.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.M. Vanwersch, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 17 april 2024.