ECLI:NL:RBMNE:2024:2578

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 april 2024
Publicatiedatum
25 april 2024
Zaaknummer
UTR 23/2494
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep wegens gebrek aan geldige machtiging en afwijzing verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 22 april 2024 uitspraak gedaan in een beroep dat door A.F.M.J. Verhoeven namens eiseres B.V. is ingediend tegen een besluit van de directie van de RDW. Het beroep was gericht tegen de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar tegen betalingsverplichtingen die aan eiseres waren opgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gestelde gemachtigde geen geldige machtiging kon overleggen, wat leidde tot de conclusie dat eiseres geen procesbelang had bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep. De rechtbank heeft de gestelde gemachtigde meerdere keren de kans gegeven om de machtiging te herstellen, maar dit is niet gebeurd. Bovendien bleek uit de verklaringen van verschillende eisers dat zij niet op de hoogte waren van de beroepsprocedures die door de gestelde gemachtigde waren ingediend. Hierdoor heeft de rechtbank geoordeeld dat eiseres nimmer heeft beoogd deze beroepsprocedure aanhangig te maken. De rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard en het verzoek om immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn afgewezen. De rechtbank heeft verder geen proceskostenveroordeling uitgesproken en het griffierecht niet teruggegeven. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/2494
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 april 2024 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., uit [vestigingsplaats] , eiseres

(gestelde gemachtigde: A.F.M.J. Verhoeven),
en

De directie van de RDW

(gemachtigde: J. Choufoer - van der Wel).

Inleiding

1. Deze uitspraak gaat over het beroep dat door A.F.M.J. Verhoeven (de gestelde gemachtigde) namens eiseres is ingediend op 18 april 2023 tegen het besluit van verweerder van 6 april 2023.
2. Verweerder heeft in het bestreden besluit het bezwaar tegen tientallen primaire besluiten uit 2016 en 2017 ongegrond verklaard voor zover dat is gericht tegen de betalingsverplichting die aan eiseres is opgelegd voor inschrijving in het kentekenregister en identificatie van een voertuig. Het bezwaar is niet-ontvankelijk verklaard voor zover dat is gericht tegen het afgegeven rapport en de interne WOK-status.
3. Verweerder heeft op 15 september 2024 op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
4. De gestelde gemachtigde heeft op 16 april 2024 een pleitnota aan de rechtbank toegestuurd.
5. De rechtbank heeft het beroep dat namens eiseres is ingediend op 22 april 2024 op zitting behandeld. Eiseres was niet aanwezig en heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gestelde gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde.
6. Na afloop van zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beoordeling door de rechtbank

Is het beroep ontvankelijk?
7. Iemand die namens een ander in beroep gaat moet, als de rechtbank daar om vraagt, een machtiging indienen waar in staat dat hij dat namens die ander mag doen. Dit staat in artikel 8:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Als dat niet gebeurt is de hoofdregel dat de rechtbank het beroep niet inhoudelijk mag behandelen. Soms is dat anders. Dan is er een geldige reden waarom er geen machtiging is ingediend. Het gaat dan om omstandigheden waar eiser niets aan kan doen.
8. De gestelde gemachtigde heeft beroep ingesteld namens eiseres en daarbij de naam van de heer [A] genoemd, als vertegenwoordiger van eiseres. Hij heeft daarbij een uittreksel uit het handelsregister overgelegd van eiseres, waaruit blijkt dat [bedrijf 1] B.V. de eigenaar en bestuurder is van de onderneming (eiseres). Uit het ook meegestuurde uittreksel van de Holding blijkt dat [A] daarvan de bestuurder is. Bij het indienen van de inhoudelijke gronden van beroep heeft de gestelde gemachtigde een machtiging meegestuurd van eiseres van juli 2022, ondertekend door [A] , die (onder andere) ziet op beroepsprocedures tegen de RDW.
9. Omdat de rechtbank de juistheid van de machtiging niet kon verifiëren, heeft zij de gestelde gemachtigde vervolgens op 5 februari 2024 (aangetekend) een brief gestuurd waarin staat dat hij binnen vier weken een recente schriftelijke machtiging moet toesturen, waaruit blijkt dat deze machtiging zich uitstrekt tot het verrichten van proceshandelingen en het aanwenden van rechtsmiddelen met een kopie van een geldig identiteitsbewijs van de ondertekenaar van de machtiging.
10. De reden dat de rechtbank een recente schriftelijke machtiging en een kopie van een geldig identiteitsbewijs wenst is gelegen in de omstandigheid dat de gestelde gemachtigde bij de rechtbank een veelvoud aan beroepszaken aanhangig heeft gemaakt, en het de rechtbank bij nadere bestudering van de aanwezige machtigingen is gebleken dat zij de beoordeling van de geldigheid daarvan niet kan uitvoeren. Niet alleen zijn de meeste machtigingen zeer oud, maar ook is in sommige gevallen de vermelde datum deels weggevallen of zijn wat vraagtekens gerezen bij de daarop geplaatste handtekeningen. Daar komt bij dat verweerder de rechtbank in een aantal zaken heeft geïnformeerd dat de eiser in die zaken niet op de hoogte was van de door de voormalig gemachtigde geïnitieerde bezwaarprocedure. Verder blijkt uit een aantal uitspraken van rechterlijke instanties in den lande dat de door de voormalig gemachtigde ingediende machtigingen niet juist zijn. Dit alles maakte dat de rechtbank een extra controle heeft willen uitvoeren op het aanwezig zijn van een juiste machtiging.
11. Daarop heeft de gestelde gemachtigde de rechtbank een machtiging toegestuurd van eiseres van september 2022, ondertekend door [A] , die (onder andere) ziet op beroepsprocedures tegen de RDW. Deze machtiging is echter gericht aan mevrouw [B] van [bedrijf 2] B.V. In de machtiging staat weliswaar dat ondergetekende de gemachtigde het recht verleent zich te laten vervangen, en dat dit mag zonder voorafgaande toestemming middels een subvolmacht. Deze subvolmacht heeft de gestelde gemachtigde echter niet meegestuurd.
12. Ter zitting heeft de gestelde gemachtigde toegelicht dat hij samenwerkt met de heer [A] van [eiseres] B.V. en dat hij van [A] de namen en adressen doorkrijgt van de mensen voor wie hij beroep in moet stellen. In dit geval is dat dus voor [eiseres] B.V. zelf. Dat doet hij dan, zonder te verifiëren of hij daadwerkelijk daartoe door deze mensen gemachtigd is. Hij heeft aangegeven met [A] te hebben afgesproken dat deze hem voorziet van de benodigde machtigingen en meent daarvoor pro forma een beroep te kunnen instellen bij de rechtbank. Op het moment dat de gestelde gemachtigde de machtigingen dan ontvangt, controleert hij deze veelal niet op de juistheid daarvan, maar laat hij ze doorsturen naar de rechtbank. In sommige gevallen neemt zijn secretaresse naar aanleiding van een herstelverzuimbrief contact op met [A] of een van de andere tussenpersonen om een nieuwe machtiging op te vragen. Het is de secretaresse die dit dan doorstuurt aan de rechtbank. De gestelde gemachtigde controleert de inhoud van deze machtigingen niet zelf. Hij snapt ook niet waarom de rechtbank de statuten van een onderneming wenst te ontvangen en hij geeft aan dat het voor het eerst is dat hij om een kopie van een geldig legitimatiebewijs van zijn cliënt wordt gevraagd. Mevrouw [B] is zijn voormalig secretaresse die tot mei/juni 2023 voor [bedrijf 2] B.V. werkzaam was. De gestelde gemachtigde heeft de subvolmacht wel maar heeft deze niet aan de rechtbank toegestuurd.
13. Gelet op de gang van zaken in dit dossier, de uitleg van de gestelde gemachtigde op de zitting omtrent zijn werkwijze én het beeld dat inmiddels bij de rechtbank is ontstaan uit het merendeel van de beroepen die door hem zijn ingediend (zie randnummer 14) en die zijn behandeld op de zitting van 22 april 2024, neemt de rechtbank aan dat eiseres nimmer heeft beoogd deze beroepsprocedure aanhangig te maken en daarom geen procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het namens haar ingestelde beroep.
Van een geldige machtiging van eiseres aan de gestelde gemachtigde is immers niet gebleken.
14. Op de zitting van 22 april 2024 stonden namelijk 41 beroepen gepland, die waren ingediend door de gestelde gemachtigde. Nadat de rechtbank hem meermaals de mogelijkheid heeft gegeven de verzuimen met betrekking tot de machtigingen te herstellen, heeft hij uiteindelijk drie beroepen ingetrokken en zich in 30 zaken onttrokken als gemachtigde. In tien van die 30 zaken heeft de gestelde gemachtigde geen recente (adres)gegevens van de eisers kunnen overleggen. Van de overige 20 eisers (van die 30 zaken met onttrekkingen) die de rechtbank heeft aangeschreven of gebeld, hebben er dertien laten weten niet op de hoogte te zijn van de beroepsprocedure en het beroep ingetrokken. Twee mensen hebben tijdens de zitting aangegeven de gestelde gemachtigde niet te kennen en hun beroepen alsnog ingetrokken. Vijf mensen hebben niet gereageerd.
15. De rechtbank is daarom van oordeel dat eiseres geen rechtens te beschermen belang (meer) heeft bij een inhoudelijke beoordeling van haar beroep. Het beroep van eiseres zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard en het wordt niet inhoudelijk behandeld.
Verzoek om immateriële schadevergoeding
16. De rechtbank is verder van oordeel dat in dit geval naar haar aard geen sprake is van door eiseres geleden spanning en frustratie, aangezien eiseres een beroepsprocedure nimmer heeft beoogd en ook anderszins niet kenbaar heeft gemaakt dat het verzoek om schadevergoeding op grond van overschrijding van de redelijke termijn gehandhaafd moet worden. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank niet voldaan aan het uitgangspunt als neergelegd in de rechtspraak over de overschrijding van de redelijke termijn, en dus is er ook geen reden om te beoordelen of de redelijke termijn van berechting is overschreden.
17. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Ook krijgt eiseres het namens haar betaalde griffierecht niet terug.
18. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 april 2024 door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M. van Luijk-Salomons, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.