ECLI:NL:RBMNE:2024:2588

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 april 2024
Publicatiedatum
25 april 2024
Zaaknummer
UTR 23/361
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep wegens gebrek aan procesbelang en afwijzing verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 25 april 2024 uitspraak gedaan in een beroep dat door de voormalig gemachtigde van eiser is ingediend tegen een besluit van de RDW. Eiser was niet op de hoogte van het ingediende beroep en heeft geen machtiging verstrekt aan de voormalig gemachtigde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemachtigde geen recente machtiging kon overleggen en dat eiser niet op de hoogte was van de beroepsprocedure. Hierdoor heeft de rechtbank geoordeeld dat eiser geen procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep. De rechtbank heeft het beroep van eiser niet-ontvankelijk verklaard en het verzoek om immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn afgewezen. De rechtbank heeft ook geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en heeft bepaald dat het griffierecht niet wordt teruggegeven. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/361

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 april 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

De directie van de RDW, verweerder

(gemachtigde: mr. J. Choufoer - van der Wel).

Inleiding

1. Deze uitspraak gaat over het beroep dat door de voormalig gemachtigde, [gemachtigde] , namens eiser is ingediend op 16 januari 2023 tegen het besluit van verweerder van 19 december 2022 (het bestreden besluit).
1.1.
Verweerder heeft in het bestreden besluit het bezwaar tegen het primaire besluit van 9 augustus 2016 ongegrond verklaard voor zover dat is gericht tegen de betalingsverplichting die aan eiser is opgelegd voor inschrijving in het kentekenregister en identificatie van een voertuig. Het bezwaar is niet-ontvankelijk verklaard voor zover dat is gericht tegen het afgegeven rapport en de interne WOK-status.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep van eiser op 22 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Heeft eiser procesbelang?
2. Iemand die namens een ander in beroep gaat moet, als de rechtbank daar om vraagt, een machtiging indienen waar in staat dat hij dat namens die ander mag doen. Dit staat in artikel 8:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Als dat niet gebeurt is de hoofdregel dat de rechtbank het beroep niet inhoudelijk mag behandelen. Soms is dat anders. Dan is er een geldige reden waarom er geen machtiging is ingediend. Het gaat dan om omstandigheden waar eiser niets aan kan doen.
3. De heer [gemachtigde] heeft het pro forma beroep namens eiser ingediend. Hij heeft daarbij geen machtiging overgelegd. In de op de zaak betrekking hebbende stukken die door verweerder zijn ingediend bevindt zich slechts een machtiging die dateert van september 2016.
4. De rechtbank heeft [gemachtigde] daarom op 30 januari 2023 en op 5 februari 2024 (aangetekend) een brief gestuurd waarin staat dat hij binnen vier weken een schriftelijke recente machtiging moet toesturen, waaruit blijkt dat deze machtiging zich uitstrekt tot het verrichten van proceshandelingen en het aanwenden van rechtsmiddelen met een kopie van een geldig identiteitsbewijs van de ondertekenaar van de machtiging.
5. De reden dat de rechtbank een recente schriftelijke machtiging en een kopie van een geldig identiteitsbewijs wenst is gelegen in de omstandigheid dat deze gemachtigde bij de rechtbank een veelvoud aan beroepszaken aanhangig heeft gemaakt, en het de rechtbank bij nadere bestudering van de aanwezige machtigingen is gebleken dat zij de beoordeling van de geldigheid daarvan niet kan uitvoeren. Niet alleen zijn de meeste machtigingen zeer oud, maar ook is in sommige gevallen de vermelde datum deels weggevallen of zijn wat vraagtekens gerezen bij de daarop geplaatste handtekeningen. Daar komt bij dat verweerder de rechtbank in een aantal zaken heeft geïnformeerd dat de eiser in die zaken niet op de hoogte was van de door de voormalig gemachtigde geïnitieerde bezwaarprocedure. Verder blijkt uit een aantal uitspraken van rechterlijke instanties in den lande dat de door de voormalig gemachtigde ingediende machtigingen niet juist zijn. Dit alles maakte dat de rechtbank een extra controle heeft willen uitvoeren op het aanwezig zijn van een juiste machtiging.
6. Vervolgens heeft de voormalig gemachtigde de rechtbank op 16 februari 2024 laten weten dat hij zich onttrekt als gemachtigde van eiser. Op dat moment was de zaak van eiser al in overleg met de voormalig gemachtigde gepland op de zitting van 22 april 2024.
7. De rechtbank heeft in de Basisregistratie persoonsgegevens (Brp) de adresgegevens van eiser geverifieerd. Omdat eiser geregistreerd staat op het bij de rechtbank bekende adres, heeft zij op 7 maart 2024 aan eiser per aangetekende post een brief gestuurd met de vraag of eiser binnen een week wil laten weten of hij de beroepsprocedure wenst voort te zetten. In deze brief is eiser geïnformeerd dat zijn beroep wordt behandeld tijdens een zitting op 22 april 2024. Omdat eiser hier niet op heeft gereageerd is aan eiser op 9 april 2024 (aangetekend en per gewone post) een uitnodiging gestuurd voor de behandeling van de beroepsprocedure op 22 april 2024 op een zitting in Utrecht.
8. Eiser is op de zitting verschenen. Hij heeft daar verklaard niet op de hoogte te zijn geweest van het door de voormalig gemachtigde namens hem ingediende beroepschrift. Hij kan zich niet herinneren dat hij de voormalig gemachtigde daartoe heeft gemachtigd. De rechtbank heeft hem de machtiging uit 2016 voorgehouden en eiser heeft aangegeven deze niet te hebben ondertekend. Dit weet hij omdat hij de alinea over de kosten van de procedure niet herkent en daar zeker vragen over zou hebben gesteld. Wel herinnert hij zich zijn adres te hebben gegeven aan de heer [A] en documenten te hebben getekend ten behoeve van de afhandeling van de invoerrechten met betrekking tot een auto die hij in 2016 heeft ingevoerd. Eiser verklaart verder dat hij vorige week via [A] contact heeft kunnen opnemen met [gemachtigde] om te vragen waar dit beroep over gaat. [gemachtigde] heeft hem toen uitgelegd dat hij bepaalde rechten heeft en daarom is hij naar de zitting is gekomen. [gemachtigde] heeft eiser aangegeven hem weer bij te kunnen staan als gemachtigde.
9. Nadat de rechtbank deze zeer bijzondere wending met [gemachtigde] heeft besproken, heeft hij aangegeven toch niet als juridisch gemachtigde voor eiser op te treden, maar slechts als adviseur. Eiser heeft daarop aangegeven niet meer te weten wat hij moet doen; hij weet niet waar de zaak inhoudelijk over gaat en wat hij moet aanvoeren.
10. De rechtbank heeft daarom ambtshalve beoordeeld of eiser, gelet op deze zeer bijzondere gang van zaken in dit dossier, zijn eigen verklaring ter zitting én het beeld dat inmiddels bij de rechtbank is ontstaan van het merendeel van de beroepen die door de voormalig gemachtigde zijn ingediend (zie randnummer 11) en die zijn behandeld op de zitting van 22 april 2024, procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het namens hem ingestelde beroep.
11. Op de zitting van 22 april 2024 stonden namelijk 41 beroepen gepland, die waren ingediend door de gestelde gemachtigde. Nadat de rechtbank hem meermaals de mogelijkheid heeft gegeven de verzuimen met betrekking tot de machtigingen te herstellen, heeft hij uiteindelijk drie beroepen ingetrokken en zich in 30 zaken onttrokken als gemachtigde. In tien van die 30 zaken heeft de gestelde gemachtigde geen recente (adres)gegevens van de eisers kunnen overleggen. Van de overige twintig eisers (van die 30 zaken met onttrekkingen) die de rechtbank heeft aangeschreven of gebeld, hebben er dertien laten weten niet op de hoogte te zijn van de beroepsprocedure en het beroep ingetrokken. Twee mensen hebben tijdens de zitting aangegeven de gestelde gemachtigde niet te kennen en hun beroepen alsnog ingetrokken. Vijf mensen hebben niet gereageerd.
12. De rechtbank is van oordeel dat eiser geen procesbelang heeft en verklaart het beroep van eiser daarom niet-ontvankelijk. Eiser was niet op de hoogte van het feit dat [gemachtigde] namens hem het beroep heeft ingestuurd en welke gronden hij daartoe aangevoerd heeft. Ook heeft eiser niet gereageerd op de brief van de rechtbank van 7 maart 2024. Tot slot is tijdens de zitting duidelijk geworden dat eiser nog steeds niet goed weet waar het beroep over gaat en wat hij moet aanvoeren. Het beroep wordt niet inhoudelijk behandeld.
Verzoek om immateriële schadevergoeding
13. De rechtbank is verder van oordeel dat in dit geval naar haar aard geen sprake is van door eiser geleden spanning en frustratie, aangezien eiser een beroepsprocedure nimmer heeft beoogd en ook anderszins niet kenbaar heeft gemaakt dat het verzoek om schadevergoeding op grond van overschrijding van de redelijke termijn gehandhaafd moet worden. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank niet voldaan aan het uitgangspunt als neergelegd in de rechtspraak over de overschrijding van de redelijke termijn, en dus is er ook geen reden om te beoordelen of de redelijke termijn van berechting is overschreden.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Ook krijgt eiser het namens hem betaalde griffierecht niet terug.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 april 2024 door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M. van Luijk-Salomons, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.