ECLI:NL:RBMNE:2024:2610

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 maart 2024
Publicatiedatum
25 april 2024
Zaaknummer
AWB - 23 _ 3962
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen beëindiging Ziektewet-uitkering en vaststelling belastbaarheid

In deze zaak gaat het om een beroep van eiser tegen de beëindiging van zijn Ziektewet-uitkering door het Uwv. Eiser, die als medewerker meubelspuiterij werkte, meldde zich op 10 januari 2022 ziek. Na beëindiging van zijn dienstverband op 1 maart 2022, werd hij door het Uwv in aanmerking gebracht voor een Ziektewet-uitkering. Tijdens de eerstejaarsziektewetbeoordeling concludeerden een arts en een arbeidsdeskundige dat eiser zijn eigen werk niet meer kon verrichten, maar dat hij met de vastgestelde beperkingen in staat was om andere functies te vervullen. Het Uwv beëindigde de uitkering per 10 februari 2023, omdat eiser meer dan 65% van zijn eerdere loon kon verdienen.

Eiser maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond. Eiser stelde dat zijn belastbaarheid niet correct was vastgesteld en dat de geduide functies zijn beperkingen overschreden. De rechtbank oordeelde dat het Uwv op zorgvuldige wijze tot zijn besluit was gekomen, en dat de rapporten van de verzekeringsartsen geen tegenstrijdigheden vertoonden. Eiser had onvoldoende medische onderbouwing aangeleverd om aan te tonen dat zijn belastbaarheid onjuist was vastgesteld.

De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit, hoewel niet volledig gemotiveerd, niet tot een andere uitkomst zou hebben geleid. Eiser had meer dan 65% van zijn eerdere loon kunnen verdienen, en daarom was de beëindiging van de Ziektewet-uitkering terecht. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, maar oordeelde dat het Uwv wel het griffierecht en de proceskosten van eiser moest vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/3962

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 maart 2024 in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. A.D.F.V. Hein),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. J.R. Staarthof).

Inleiding

1.1
Eiser is werkzaam geweest als medewerker meubelspuiterij voor gemiddeld 22,93 uren per week. Hij heeft zich op 10 januari 2022 ziek gemeld. Met ingang van 1 maart 2022 is eisers dienstverband geëindigd. Hij is door het Uwv in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2
In het kader van de eerstejaarsziektewetbeoordeling (ezwb) hebben een
arts en een arbeidsdeskundige van het Uwv onderzoek gedaan. Volgens de arts heeft eiser verminderde functionele mogelijkheden als gevolg van ziekte of gebrek. De beperkingen van eiseres zijn opgenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 1 december 2022. De arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat eiser zijn eigen werk als medewerker meubelspuiterij niet meer kan doen en heeft vervolgens verschillende voorbeeldfuncties geduid die eiser, met de aangenomen beperkingen, moet kunnen verrichten. Op basis van de geduide voorbeeldfuncties komt de arbeidsdeskundige uit op een arbeidsongeschiktheidspercentage van 0%. Met het besluit van 7 december 2022 (het primaire besluit) heeft het Uwv de ZW-uitkering van eiser met ingang van 10 februari 2023 beëindigd, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd.
1.3
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit om de ZW-uitkering te beëindigen.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep hebben vervolgens onderzoek gedaan. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is er aanleiding om de eerder vastgelegde belastbaarheid te wijzigen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarom op 19 juni 2023 een nieuwe FML vastgesteld. De arbeidskundige bezwaar en beroep heeft een van de door de arbeidsdeskundige geduide functies verworpen en daarvoor in de plaats een nieuwe functie geduid. De arbeidsongeschiktheid van eiser heeft hij berekend op 0%.
1.4
Met het besluit van 4 juli 2023 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar
van eiser ongegrond verklaard.
1.5
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De beroepsgronden zijn op 22 september 2023 aangevuld. Eiser heeft de volgende medische informatie overgelegd:
- een brief van internist [internist] van 19 juli 2021;
- informatie van de huisarts over de periode 20 juni 2022 tot en met 8 augustus 2022;
- een brief van een aios revalidatie [arts revalidatie] van 28 juni 2022;
- een brief van arts-assistent [arts assistent] van 22 augustus 2022;
- een brief van internist [internist] van 25 oktober 2023;
- een medicatieoverzicht van 22 november 2023.
Het Uwv heeft een verweerschrift van 7 november 2023, een aanvullend verweerschrift van 25 januari 2024 en rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 4 november 2023 en 23 januari 2024 en een FML van 23 januari 2024 ingediend.
1.6
De rechtbank heeft het beroep op 30 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan
hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het Uwv.

Het geschil

2. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Hij voert in beroep aan dat zijn belastbaarheid niet juist is vastgesteld en dat de geduide functies zijn belastbaarheid overschrijden.

Het beoordelingskader

3. De rechtbank stelt voorop dat het Uwv besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, wanneer deze op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende begrijpelijk zijn. Het is aan eiseres aan te voeren (en zo nodig aannemelijk te maken) dat de rapporten niet aan de genoemde eisen voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is.
Voor het aannemelijk maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapport van een arts noodzakelijk. Dit brengt mee dat de manier waarop iemand zelf zijn gezondheidsklachten ervaart, niet voldoende is voor het aannemen van een hogere mate van arbeidsongeschiktheid.

De beoordeling door de rechtbank

De medische kant van het bestreden besluit- zorgvuldigheid van het medisch onderzoek
4. De primaire arts heeft eiser op het spreekuur gezien en psychisch en lichamelijk onderzoek verricht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het medische dossier bestudeerd, de hoorzitting bijgewoond, lichamelijk en psychisch onderzoek verricht op een spreekuur en alle beschikbare medische informatie in zijn heroverweging betrokken.
5. Eiser heeft in de bezwaarfase niet aangegeven dat en welke van zijn behandelaars door de verzekeringsarts bezwaar en beroep geconsulteerd moeten worden. In de nadere gronden van het beroep heeft eiser aangevoerd dat er voldoende medische informatie aanwezig is ter onderbouwing van zijn beperkingen en dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep die informatie had moeten opvragen bij de behandelend sector en/of de huisarts.
6. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in reactie hierop in zijn rapport van 10 februari 2023 toegelicht dat er geen aanleiding bestond om informatie bij de behandelaars van eiser op te vragen. Eiser is rond juli 2022 gedurende vier weken onder behandeling geweest bij een psycholoog en is in die periode ook voor de laatste keer bij zijn huisarts geweest. Geruime tijd vóór de datum in geding (dat is het beoordelingsmoment in deze zaak en is in deze zaak 10 februari 2023) was eiser in beeld bij de chirurgie en rond de datum in geding was hij niet in behandeling. Het internistisch beeld met medicatie was stabiel en er bestond een voldoende duidelijkheid over de aard en ernst van eisers medische problematiek. De rechtbank kan deze motivering volgen. Naar het oordeel van de rechtbank is daarom geen sprake van een onzorgvuldig medisch onderzoek.
De medische kant van het bestreden besluit – inhoudelijke medische beoordeling
7. Eiser voert aan dat hij door zijn klachten onregelmatig slaapt wat leidt tot energetische klachten. Hij ervaart evenwichtsproblemen en heeft concentratie- en duizeligheidsklachten. Hij is niet in staat vijf uur per dag te lopen en/of staan. Dat blijkt volgens eiser uit zijn dagverhaal. Meer bewegen dan hij nu doet leidt tot te veel pijnklachten. Ook leidt vaker en langer zitten tot pijnklachten in de (lage) rug. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft eiser medische gegevens overgelegd.
8. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de in beroep door eiser overgelegde medische gegevens beoordeeld. Hij heeft reden gezien de beperkingen op lopen en staan (tijdens werk) aan te scherpen. Hij heeft de gewijzigde belastbaarheid van eiser vastgelegd in een FML van 23 januari 2024.
9. Eiser vindt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep nog steeds onvoldoende beperkingen heeft aangenomen, maar naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser niet uitgelegd op grond van welke medische gegevens verdergaande beperkingen moeten worden aangenomen. Eiser heeft geen medische onderbouwing overgelegd die reden geeft voor twijfel aan de juistheid van de belastbaarheid zoals die is vastgesteld in de FML van 23 januari 2024.
De arbeidskundige kant van het bestreden besluit
10. Eiser vindt dat hij de geduide functies niet kan verrichten, omdat zijn energetische belastbaarheid en zijn belastbaarheid op veelvuldig lopen en staan daarin wordt overschreden. Ook zijn de functies met klantcontact ongeschikt, omdat hij uit frustratie door de ervaren klachten en beperkingen een kort lontje heeft.
11. Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat er van uit moet worden gegaan dat de beperkingen van eiser juist zijn opgenomen in de FML van 23 januari 2024. Er bestaat daarom geen aanleiding voor het oordeel dat eiser de werkzaamheden die horen bij de geduide functies niet zou kunnen verrichten. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in de Resultaat functiebeoordeling van 29 juni 2023 gemotiveerd heeft toegelicht waarom met de geduide functies de belastbaarheid van eiser niet wordt overschreden. In het aanvullend verweerschrift van 25 januari 2024 is als nadere motivering van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep opgenomen dat ook op basis van de gewijzigde FML van 23 januari 2024 de functies nog steeds passend zijn, omdat in alle geduide functies de werkzaamheden voornamelijk zittend worden uitgevoerd. Het bestreden besluit is dan ook voorzien van een juiste arbeidskundige grondslag.

Conclusie

12. Omdat eiser meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd, heeft het Uwv de ZW-uitkering van eiser terecht met ingang van 10 februari 2023 beëindigd.
13. Het bestreden besluit is, gelet op de aangepaste FML, pas in beroep voorzien van een toereikende medische onderbouwing. Daarom berust het bestreden besluit niet op een deugdelijke motivering. Dit besluit is dan ook in zoverre in strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het is echter niet aannemelijk dat eiser daardoor is benadeeld. Ook als dit gebrek zich niet zou hebben voorgedaan, zou een besluit met gelijke uitkomst zijn genomen, omdat eiser ook op basis van de aangescherpte beperkingen meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. De rechtbank ziet daarom aanleiding om dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb te passeren. Het beroep is ongegrond.
14. Wel moet het Uwv vanwege het motiveringsgebrek het griffierecht en de proceskosten die eiser in beroep heeft gemaakt vergoeden. De vergoeding voor de proceskosten bedraagt € 1.750,-, omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. [1] Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet het Uwv de proceskostenvergoeding betalen aan de gemachtigde.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- bepaalt dat het Uwv het griffierecht van € 50,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt het Uwv tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan de gemachtigde van eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C.A. van Kuijeren, rechter, in aanwezigheid van mr. G.M.T.M. Sips, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 maart 2024.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit volgt uit het Besluit proceskosten bestuursrecht.