ECLI:NL:RBMNE:2024:2630

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 april 2024
Publicatiedatum
26 april 2024
Zaaknummer
UTR 23/6316
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning en de vraag naar rechtsgevolgen van tijdige besluitvorming

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 29 april 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, eigenaar van een woning in De Bilt, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Bilt. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor een aanbouw aan haar woning, maar het college weigerde deze aanvraag. Eiseres was van mening dat de omgevingsvergunning van rechtswege was verleend omdat het college niet tijdig had beslist. De rechtbank oordeelde dat het college de aanvraag tijdig had behandeld en dat er geen omgevingsvergunning van rechtswege was verleend. De rechtbank concludeerde dat het college niet hoefde af te wijken van de beleidsregels, ondanks de door eiseres aangevoerde bijzondere omstandigheden, zoals de reeds gerealiseerde aanbouw en de financiële gevolgen van de weigering. De rechtbank stelde vast dat eiseres zelf verantwoordelijk was voor het niet tijdig aanvragen van de benodigde vergunning en dat de weigering voldoende gemotiveerd was. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en de rechtbank liet zowel de weigering als de beslissing dat er geen dwangsom was verbeurd in stand. Eiseres kreeg geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/6316

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 april 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. S.E. Silbermann),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Bilt, verweerder

(gemachtigde: mr. B. Dekker).

Inleiding

1.1.
Eiseres is eigenaar van de woning aan de [adres] in [woonplaats] (het perceel). Zij dacht dat zij aan de zijgevel van de woning vergunningsvrij een aanbouw met twee bouwlagen mocht bouwen. In maart 2022 heeft de bouwinspecteur van het college haar er tijdens de bouw op gewezen dat de aanbouw zoals ze die aan het bouwen was, niet vergunningsvrij is. Daarop heeft eiseres bij het college een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend.
1.2.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het weigeren van haar aanvraag voor een omgevingsvergunning (de weigering). Met de beslissing op bezwaar van 1 november 2023 (het bestreden besluit) is het college bij de weigering gebleven.
1.3.
Daarnaast heeft eiseres aan het college een ingebrekestelling gestuurd vanwege het niet binnen twee weken publiceren van de volgens haar van rechtswege verleende omgevingsvergunning. Met het besluit van 16 mei 2023 (het tweede bestreden besluit) heeft college aan eiseres meegedeeld dat de omgevingsvergunning niet van rechtswege is verleend en daarom ook geen dwangsom is verbeurd.
1.4.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het tweede bestreden besluit. Het beroep tegen de weigering heeft van rechtswege mede betrekking op het tweede bestreden besluit. [1] Daarom heeft het college het bezwaarschrift doorgestuurd aan de rechtbank. [2]
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 8 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, [A] (de partner van eiseres), de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het college.
Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt:
- of het college de omgevingsvergunning heeft mogen weigeren;
- of het besluit dat geen dwangsom is verbeurd juist is.
Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3. Op 1 januari 2024 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) ingetrokken en is de Omgevingswet in werking getreden. Omdat voor die datum de aanvraag om de omgevingsvergunning is ingediend, is in deze zaak de Wabo met de onderliggende regelingen nog van toepassing. [3]
Is de omgevingsvergunning van rechtswege verleend?
4. Eiseres voert primair aan dat het college de weigering niet alleen per e-mail aan haar had mogen verzenden. En subsidiair dat de verzending per e-mail niet voldoende betrouwbaar was. Volgens haar heeft het college daarom niet tijdig op haar aanvraag voor een omgevingsvergunning beslist en is de omgevingsvergunning daardoor van rechtswege verleend. [4] Het college had de van rechtswege verleende omgevingsvergunning binnen twee weken moeten publiceren. [5] Nu het college dit niet heeft gedaan en eiseres het college in gebreke heeft gesteld, vindt eiseres dat het college aan haar een dwangsom is verschuldigd. [6]
5. Eiseres heeft haar aanvraag voor een omgevingsvergunningsvergunning ingediend op 18 juli 2022. Als gevolg van een verzoek om aanvullende gegevens is de beslistermijn opgeschort geweest [7] en het college heeft de beslistermijn tijdig verlengd. [8] De rechtbank stelt vast dat het college uiterlijk op 20 maart 2023 op de aanvraag van eiseres had moeten beslissen.
6. De rechtbank stelt voorop dat eiseres bij het indienen van de aanvraag
[B] van [bedrijf] als gemachtigde heeft vermeld op het aanvraagformulier en het e-mailadres van deze gemachtigde op het aanvraagformulier heeft opgegeven. Op de zitting heeft het college toegelicht dat als op het aanvraagformulier is aangegeven dat de aanvrager correspondentie per e-mail wil ontvangen, hij ook de beslissing op die aanvraag altijd bekend maakt door deze per e-mailbericht naar het op het aanvraagformulier vermelde e-mailadres toe te sturen.
7. Het college heeft de weigering op 17 maart 2023 per e-mail tegelijk aan eiseres persoonlijk en aan haar gemachtigde, de heer [B] , verzonden. Tussen partijen is niet in geschil dat het persoonlijke e-mailadres van eiseres dat in deze e-mail is gebruikt niet juist is en dat het e-mailbericht haar daardoor niet heeft bereikt. Op het aanvraagformulier is door of namens eiseres een typefout in het persoonlijke e-mailadres van eiseres gemaakt, welke door het college bij het verzenden van de weigering is overgenomen. Het door het college gebruikte e-mailadres van de gemachtigde van eiseres is wel juist. Dit is ook het e-mailadres waarmee door het college met de gemachtigde van eiseres is gecommuniceerd over de aanvulling van de aanvraag. De rechtbank twijfelt er niet aan dat de e-mail met daarin als bijlage de weigering de gemachtigde van eiseres op 17 maart 2023 heeft bereikt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college de weigering daarmee tijdig aan eiseres verzonden en dus bekend gemaakt. Het is voor eiseres vervelend dat het college bij de verzending van de weigering gebruik heeft gemaakt van het door of namens eiseres onjuiste persoonlijke e-mailadres van eiseres uit het aanvraagformulier, ondanks dat hij door andere communicatie ook beschikte over haar juiste e-mailadres. Maar dit maakt het oordeel van de rechtbank dat het college de weigering op juiste wijze aan eiseres heeft verzonden niet anders.
8. Het voorgaande betekent dat het college tijdig op de aanvraag voor een omgevingsvergunning heeft beslist en dus is geen omgevingsvergunning van rechtswege verleend. Daarom hoefde het college ook niet bekend te maken dat er een omgevingsvergunning van rechtswege was verleend. Er is geen dwangsom verbeurd. Dit heeft het college met het tweede bestreden besluit juist vastgesteld.
Had het college moeten afwijken van de beleidsregels?
9. Partijen zijn het erover eens, en de rechtbank stelt ook vast, dat de aanbouw in twee bouwlagen in strijd is met het voor het perceel geldende bestemmingsplan ‘ [woonplaats] 2009’.
10. Het college is op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, sub 2o, van de Wabo in combinatie met artikel 4, aanhef en onderdeel 1, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor) bevoegd om voor de aanbouw een omgevingsvergunning te verlenen voor planologisch strijdig gebruik. Het college heeft met betrekking tot deze bevoegdheid de ‘Beleidsregels artikel 2.12 lid 1 onder a onder 2 Wabo jo. artikel 4 van Bijlage II Bor, 5de wijziging, Gemeente De Bilt 2014’ (de beleidsregels) vastgesteld. Tussen partijen is niet in geding dat de aanbouw in twee bouwlagen ook in strijd is met deze beleidsregels. Het college heeft de aanvraag overeenkomstig de beleidsregels geweigerd.
11. Eiseres voert aan dat er bijzondere omstandigheden zijn die maken dat het college in dit geval had moeten afwijken van de beleidsregels. [9] De rechtbank is het daar niet mee eens en zal dat hieronder toelichten.
12. De bijzondere omstandigheden die eiseres aanvoert zijn dat de aanbouw grotendeels al is gebouwd en het weer moeten afbreken hiervan voor haar grote financiële gevolgen zal hebben. Ook haar directe buren hebben tegelijk met eiseres een aanbouw gebouwd die in strijd is met de beleidsregels. Deze aanbouw is verbonden met de aanbouw van eiseres. Deze buren hebben geen bezwaar tegen een aanbouw met twee bouwlagen. Door eiseres is een verklaring overgelegd waaruit dit blijkt. Bovendien is de aanbouw van twee bouwlagen volgens eiseres niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening.
13. Op de zitting hebben eisers en haar partner aan de rechtbank duidelijk gemaakt wat de impact is van de weigering. Eiseres heeft verteld dat zij al langere tijd met haar gezin in een woning woont waarvan de verbouwing maar half is afgerond. Toch is de rechtbank van oordeel dat het college in dit geval niet hoeft af te wijken van de beleidsregels. Hoewel de rechtbank niet twijfelt aan de oprechte bedoelingen van eiseres, is zij van oordeel dat eiseres voordat zij begon met de verbouwing beter had moeten uitzoeken of hiervoor een omgevingsvergunning nodig was. Dat zij dit niet heeft gedaan komt voor haar eigen rekening en risico. Ook komt voor haar eigen risico dat eiseres een schuld is aangegaan voor de verbouwing waarvoor zij niet de benodigde omgevingsvergunning krijgt. Dit zijn geen bijzondere omstandigheden op grond waarvan het college zou moeten afwijken van de beleidsregels.
14. Op de zitting heeft eiseres toegelicht dat het college ook aan de andere buurtbewoners geen omgevingsvergunning heeft verleend voor de bouw van bijbehorende bouwwerken die volgens eiseres in strijd zijn met de beleidsregels. Eiseres heeft de beroepsgrond over het gelijkheidsbeginsel daarom op de zitting ingetrokken.
15. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college de weigering met een verwijzing naar de beleidsregels voldoende gemotiveerd. [10] Het college hoefde eiseres verder niet in de gelegenheid te stellen om een ruimtelijke onderbouwing aan te leveren om daarmee te kunnen aantonen dat de aanbouw niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. [11]

Conclusie en gevolgen

16. Het beroep is ongegrond. De rechtbank laat zowel de weigering, als de beslissing dat geen dwangsom is verbeurd in stand. Dit heeft tot gevolg dat het deel van de aanbouw dat al is gerealiseerd, door eiseres is gebouwd zonder de daarvoor benodigde omgevingsvergunning. Het is aan het college of hij daaraan consequenties zal verbinden. Daarover kan de rechtbank in deze procedure die gaat over de weigering verder geen oordeel geven.
17. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep tegen de weigering en het tweede bestreden besluit ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C.A. van Kuijeren, rechter, in aanwezigheid van
mr.I.C. de Zeeuw-'t Lam, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
29 april 2024.
De rechter is verhinderd de
uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 4:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Hij heeft dit gedaan op grond van de artikel 6:15 van de Awb.
3.Dat volgt uit het overgangsrecht van artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet.
4.Artikel 4:20b, eerste lid, van de Awb.
5.Artikel 4:20c, eerste lid, van de Awb.
6.Artikel 4:20d, eerste lid, van de Awb.
7.Artikel 4:15, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb.
8.Artikel 3.9, tweede lid, van de Wabo.
9.Artikel 4:84 van de Awb.
10.Artikel 4:82 van de Awb.
11.De rechtbank verwijst hierbij naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 26 juni 2013, ECLI:NL:RVS:2013:58.