ECLI:NL:RBMNE:2024:2668

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 april 2024
Publicatiedatum
26 april 2024
Zaaknummer
C/16/573747 / JE RK 24-629
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

In deze zaak heeft de kinderrechter op 25 april 2024 een beschikking gegeven over de beëindiging van de spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de uithuisplaatsing een zeer ingrijpende maatregel is die alleen kan worden toegepast als er geen andere oplossingen zijn. De kinderrechter heeft opgemerkt dat er lichtere maatregelen zijn aangevraagd die nog besproken moeten worden. De moeder van [minderjarige] heeft in het verleden niet altijd goed samengewerkt met de jeugdzorg, wat heeft geleid tot zorgen over de ontwikkeling en veiligheid van het kind. De kinderrechter heeft de situatie van de moeder en [minderjarige] in overweging genomen, evenals de zorgen van de gecertificeerde instelling (GI) over de opvoeding en de stabiliteit van [minderjarige]. De kinderrechter heeft besloten dat de spoedmachtiging tot uithuisplaatsing per 1 mei 2024 wordt beëindigd, omdat het belang van [minderjarige] om terug te keren naar haar moeder zwaarder weegt dan de zorgen die er zijn. De kinderrechter heeft benadrukt dat de moeder nu de verantwoordelijkheid heeft om een veilige en stabiele omgeving voor [minderjarige] te bieden en dat er goede afspraken moeten worden gemaakt voor de terugplaatsing. De kinderrechter heeft ook aangegeven dat de GI en de moeder samen moeten werken om de zorgen weg te nemen en dat de situatie verder besproken zal worden op een zitting op 16 mei 2024.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Utrecht
Zaaknummer: C/16/573747 / JE RK 24-629
Datum uitspraak: 25 april 2024
Beschikking van de kinderrechter over een vervolg spoeduithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling
Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,
hierna te noemen: de GI,
gevestigd te Utrecht,
over het kind:
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2022 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat mr. J. van Vonderen-Jagersma te De Meern.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit de beschikking van 17 april 2024.
1.2.
De kinderrechter heeft op de zitting besproken dat zij graag, na de zitting, het gehele dossier van de moeder en [minderjarige] wil bekijken om zo een goed beeld te krijgen van de situatie. De moeder en de GI hebben hier toestemming voor gegeven.
1.3.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 23 april 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder met haar advocaat;
- mevrouw [A] en mevrouw [B] namens de GI.
1.4.
Op de zitting heeft de advocaat van de moeder een pleitnotitie voorgedragen en overgelegd.
1.5.
Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om op 25 april 2024 vanaf 10.00 uur het dictum van deze beslissing telefonisch via de griffie te vernemen.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
[minderjarige] verblijft in een crisispleeggezin. Daarvoor verbleven de moeder en [minderjarige] in een moeder-kindhuis van [instelling] ( [naam] ).
2.3.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 23 februari 2023 [minderjarige] onder toezicht gesteld tot 23 mei 2024.
2.4.
In de beschikking van 17 april 2024 heeft de kinderrechter een machtiging tot uithuisplaatsing verleend van [minderjarige] in een pleeggezin met ingang van 17 april 2024 voor de duur van vier weken, te weten tot 15 mei 2024. Het resterende deel van het verzoek, om een machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen voor de duur van de ondertoezichtstelling (tot 23 mei 2024) is aangehouden. Daar moet de kinderrechter nu nog op beslissen.

3.De beoordeling

De beslissing
3.1.
De kinderrechter beëindigt de spoeduithuisplaatsing met ingang van 1 mei 2024 en wijst het overige deel van het verzoek van de GI af. De kinderrechter legt hierna uit waarom zij zo beslist.
De achtergrond van de situatie
3.2.
De moeder woonde met [minderjarige] in een moeder-kindhuis. De samenwerking tussen de moeder en de GI verloopt niet goed. Volgens de GI komt dit mede door het belaste verleden van de moeder en haar persoonlijke ervaring met jeugdzorg. Dit leidt bij de moeder tot wantrouwen. De GI maakt zich zorgen over de ontwikkeling en de veiligheid van [minderjarige] . [minderjarige] laat gedragsproblemen zien waaruit blijkt dat zij moeite heeft met emotie-regulatie. Ook laat zij signalen van een onveilige hechting zien. De GI maakt zich zorgen dat er sprake is geweest van huiselijk geweld in het bijzijn van [minderjarige] , [minderjarige] bevindt zich op ongepaste tijden op straat en [minderjarige] kent geen stabiliteit. Ook maakt de GI zich zorgen over vluchtgevaar naar het buitenland. Daarom heeft de GI de moeder op 13 februari 2024 een schriftelijke aanwijzing gegeven. Daarin heeft de GI de moeder vier aanwijzingen gegeven. Die aanwijzingen verplichten de moeder, samengevat, om [minderjarige] niet bloot te stellen aan onveilige situaties, zich te houden aan de afspraken en regels van [naam] , mee te werken aan de opvoedondersteuning én mentorgesprekken en om [minderjarige] drie keer per week naar de kinderopvang te brengen. De GI heeft de kinderrechter op 6 maart 2024 verzocht om deze schriftelijke aanwijzing te bekrachtigen. Die zitting staat gepland op 16 mei 2024. Op die zitting wordt ook het verzoek voor de verlenging van de ondertoezichtstelling behandeld.
3.3.
De moeder wilde met [minderjarige] op vakantie naar Curaçao voor een Oogstfeest. Uiteindelijk heeft de GI in overleg met het moeder-kindhuis besloten om geen toestemming te geven aan de moeder om samen met [minderjarige] naar Curaçao te gaan. De voornaamste redenen daarvoor waren dat zij geen veiligheidsinschatting konden maken van haar verblijf daar en dat de moeder in het afgelopen jaar al drie keer voor een langere periode op vakantie was naar het buitenland. De GI heeft aangegeven dat als de moeder wel met [minderjarige] naar Curaçao zou gaan, dat zij dan om een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] zouden verzoeken. De moeder heeft daarom besloten om alleen naar Curaçao te gaan. In overleg met het moeder-kindhuis, de moeder en de GI is besloten dat [minderjarige] voor de duur van drie weken, dus tijdens het verblijf van de moeder op Curaçao, in een netwerkpleeggezin zou verblijven in Rotterdam. Dat pleeggezin bestaat uit een alleenstaande moeder met een biologisch kind. Verder verblijven er in de weekenden nog drie andere pleegkinderen.
3.4.
De moeder is uiteindelijk op 21 maart 2024 naar Curaçao vertrokken. Zij had alleen een heen-ticket geboekt. Na drie weken was de moeder nog niet terug. De GI heeft daarom contact gezocht met de moeder om te vragen wanneer zij weer terug zou komen. De moeder kon hier geen duidelijkheid over geven. De GI vond haar vaag aan de telefoon en maakte zich zorgen over de wazige en nonchalante houding van de moeder.
3.5.
Op 12 april 2024 heeft de GI een regulier verzoek ingediend om [minderjarige] gedeeltelijk uit huis te plaatsen in een deeltijdpleeggezin, te weten van vrijdagochtend tot zondagavond. De GI en [instelling] willen doordeweeks met de moeder aan de slag gaan om aan de doelen van de ondertoezichtstelling te werken met betrekking tot de stabiliteit en de ontwikkeling van [minderjarige] . De GI vindt het nodig dat [minderjarige] in de weekenden vervolgens toekomt aan rust. De moeder kan dan in de weekenden in haar eigen behoeften voorzien, zonder dat [minderjarige] hiermee wordt belast. De moeder is nog erg jong, zij is negentien jaar oud, en de GI kan zich voorstellen dat de moeder regelmatig leuke dingen wil doen. De moeder gaat nu regelmatig met [minderjarige] in het weekend op pad, waarbij de GI weinig tot geen zicht heeft op waar [minderjarige] op die momenten verblijft. De GI vindt dit niet passend voor [minderjarige] en heeft daarom om een deeltijd uithuisplaatsing gevraagd voor de weekenden. De moeder staat niet achter de plaatsing van [minderjarige] in een deeltijdpleeggezin. Dit verzoek van de GI wordt, samen met de verzoeken verlenging ondertoezichtstelling en bekrachtiging schriftelijke aanwijzing, behandeld op de zitting op 16 mei 2024.
3.6.
Op 15 april 2024 is moeder door de GI telefonisch dringend verzocht om een ticket naar Nederland te kopen en om een concrete datum door te geven van haar terugreis. De moeder heeft dat niet gedaan. Vervolgens heeft de GI op 17 april 2024 telefonisch aan een kinderrechter van deze rechtbank verzocht om [minderjarige] met spoed uit huis te plaatsen in een pleeggezin. Volgens de GI kon [minderjarige] niet langer in het netwerkpleeggezin blijven. De GI maakte zich ernstige zorgen over de houding en onbetrouwbaarheid van de moeder. De moeder laat binnen de ondertoezichtstelling al langere tijd een beeld zien niet te willen samenwerken met de hulpverlening. Dit spoedverzoek is niet besproken met de moeder. De kinderrechter heeft op 17 april 2024 een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing verleend voor [minderjarige] in een pleeggezin.
De motivering van de beslissing
3.7.
Uit de wet volgt dat de kinderrechter een machtiging tot uithuisplaatsing kan verlenen als dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van het kind. De kinderrechter acht een langer verblijf dan tot 1 mei 2024 van [minderjarige] in een pleeggezin niet noodzakelijk.
3.8.
De kinderrechter stelt voorop dat zij zich, net als de GI, zorgen maakt over [minderjarige] . Het lukt de moeder op dit moment namelijk onvoldoende om goed samen te werken met de jeugdbeschermer. De kinderrechter ziet ook dat de moeder veel van [minderjarige] houdt. Dat neemt niet weg dat de keuzes die de moeder maakt, zoals zich niet aan de afspraken houden over de vakantie naar Curaçao, niet verstandig zijn. Dat de moeder nog jong is en het zorgen voor een kindje haar zwaar valt, begrijpt de kinderrechter goed. Maar dat ontslaat de moeder niet van de verantwoordelijkheid om goed voor [minderjarige] te zorgen. Dat heeft de moeder niet gedaan: de kinderrechter begrijpt niet dat de moeder niet op tijd is teruggekeerd naar [minderjarige] . De moeder is pas op de dag van de zitting teruggekomen naar Nederland. Dat is anderhalve week later dan afgesproken. De moeder heeft de kinderrechter niet kunnen uitleggen waarom zij op Curaçao is gebleven, terwijl dat niet de afspraak was. Met haar handelen heeft de moeder [minderjarige] in de steek gelaten en is zij de afspraken met de jeugdbeschermer niet nagekomen.
3.9.
Niemand wist wanneer de moeder wél naar Nederland zou afreizen. Doordat dit niet duidelijk was, heeft de jeugdbeschermer blijkbaar moeten ingrijpen en [minderjarige] naar een ander (neutraal) pleeggezin moeten verplaatsen. Dat is niet goed voor [minderjarige] : zij heeft recht op een rustig en stabiel leven. Hoewel de kinderrechter begrijpt dat de GI gevraagd heeft om een spoedmachtiging om [minderjarige] uit huis te plaatsen, vraagt de kinderrechter zich wel af waarom niet eerst met de moeder is besproken dat de jeugdbeschermer hiertoe over wilde gaan. Voor de moeder kwam de spoeduithuisplaatsing als een verrassing en zij is daar erg van geschrokken. Gelet op de aanwezigheid van de moeder op de zitting (gelijk na haar aankomst in Nederland) en het feit dat de dreiging van een uithuisplaatsing er eerder toe heeft geleid dat de moeder [minderjarige] niet heeft meegenomen op de vakantie, had de GI kunnen verwachten dat de moeder meteen naar Nederland zou terugkeren als zij had geweten van het voornemen van de GI. Overgaan tot het verzoek om een spoedmachtiging was in dat geval niet nodig geweest.
3.10.
De kinderrechter is daarnaast van oordeel dat de GI onvoldoende heeft onderbouwd waarom [minderjarige] nog langer uit huis geplaatst moet blijven nu de moeder weer terug is in Nederland. Een volledige uithuisplaatsing is een zeer ingrijpende maatregel die pas kan worden ingezet als er echt geen andere oplossingen meer zijn. Daarvan is de kinderrechter niet gebleken. Zij heeft daarbij betrokken dat de aanvullende zorgen die de GI noemt ter onderbouwing van het spoedverzoek eerder ook al aan de orde waren. Dat blijkt uit de motivering van de verzoeken over de verlenging van de ondertoezichtstelling, de bekrachtiging van de schriftelijke aanwijzing en de machtiging voor een deeltijduithuisplaatsing, die op 16 mei 2024 op zitting worden behandeld. De zorgen hebben er dus eerder niet toe geleid om de kinderrechter te verzoeken [minderjarige] volledig uit huis te plaatsen. Het is de kinderrechter ook onvoldoende duidelijk geworden wat maakt dat de behandeling van de hiervoor genoemde verzoeken nu niet kan worden afgewacht terwijl [minderjarige] bij de moeder verblijft. Alle hierboven genoemde verzoeken en maatregelen die op de zitting van 16 mei 2024 worden behandeld, zijn minder ingrijpend dan een volledige uithuisplaatsing van [minderjarige] . De kinderrechter vindt dat deze minder ingrijpende maatregelen tot nu toe nog onvoldoende zijn geprobeerd. Die maatregelen moeten immers nog worden besproken op de zitting van 16 mei 2024 en daarna zal moeten worden beoordeeld of de zorgen over [minderjarige] met die maatregelen afnemen. Pas als dat niet het geval is, kan de GI overgaan tot zo’n ingrijpend verzoek.
3.11.
De kinderrechter vindt het ook te ingrijpend om de spoedmachtiging tot uithuisplaatsing nog te laten doorlopen tot 15 mei 2024. Dat zou betekenen dat [minderjarige] vier weken in het pleeggezin zou moeten blijven. Dat vindt de kinderrechter veel te lang. De kinderrechter zal de spoedmachtiging tot uithuisplaatsing daarom beëindigen met ingang van 1 mei 2024.
3.12.
De kinderrechter beseft dat dit een ingrijpende beslissing is. Dit betekent namelijk dat [minderjarige] binnenkort weer bij de moeder zal verblijven. Zij heeft in korte tijd dan al op veel verschillende plekken gewoond. Dat moet impact op [minderjarige] hebben. Het belang van [minderjarige] om nu terug te gaan naar haar moeder, waarbij maximaal ingezet moet worden op hulpverlening en veiligheidsafspraken, is echter groter dan nu nog langer in een onbekend pleeggezin verblijven met het risico dat [minderjarige] verder van haar moeder vervreemd raakt.
3.13.
De kinderrechter vindt dat [minderjarige] en de moeder goed voorbereid moeten worden op haar terugkomst. Door de maatregel per 1 mei 2024 te beëindigen, geeft de kinderrechter de moeder en de jeugdbeschermer de kans om in gesprek te gaan en veiligheidsafspraken te maken voor de terugplaatsing van [minderjarige] . Mogelijk kan de advocaat van de moeder hier ook een rol in spelen.
3.14.
Het voorgaande betekent dat de kinderrechter gehoor geeft aan de diepste wens van de moeder om weer voor [minderjarige] te zorgen. Dat deze wens in vervulling gaat, betekent echter ook dat er op de moeder een grote verantwoordelijkheid rust. Zij moet laten zien dat zij in staat is [minderjarige] een stabiele en veilige basis te bieden. Dat betekent dat zij zich moet gaan houden aan alle (veiligheids)afspraken die de jeugdbeschermer noodzakelijk vindt. De moeder heeft dit ook toegezegd. Ook zal zij moeten gaan samenwerken met de jeugdbeschermer. Hetgeen gebeurd is, heeft bij de jeugdbeschermer en de moeder geleid tot een breuk in het vertrouwen. Toch zullen zij samen verder moeten met elkaar. Een ondertoezichtstelling is er namelijk niet voor niets en is niet vrijblijvend.
3.15.
De kinderrechter hoopt dat het voorgaande voor de moeder een duidelijke boodschap is dat er iets moet veranderen om de zorgen die er zijn over [minderjarige] te kunnen wegnemen. Hoe het verder moet, zal verder besproken worden op de zitting van 16 mei 2024.

4.De beslissing

De kinderrechter:
4.1.
beëindigt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een pleeggezin met ingang van 1 mei 2024;
4.2.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.3.
wijst het verzoek van de GI om een aansluitende machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een pleeggezin voor de duur van de ondertoezichtstelling af.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 25 april 2024 door mr. M.W.V. van Duursen, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. S. Clement als griffier, en op schrift gesteld op 25 april 2024.
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING SECRETARIS!
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING RECHTER!
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR STEMPELS!
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden.