ECLI:NL:RBMNE:2024:2751

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 april 2024
Publicatiedatum
30 april 2024
Zaaknummer
16/056347-23 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling poging tot afpersing in vereniging gepleegd op 23 februari 2023 in Almere

Op 30 april 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2008, die op 23 februari 2023 in Almere samen met anderen heeft geprobeerd een snackbar te overvallen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte met een voorwerp dat leek op een vuurwapen de eigenaar van de snackbar heeft bedreigd en heeft geëist dat hij geld zou geven. De verdachte heeft tijdens de zitting bekend dat hij betrokken was bij de afpersing, maar de rechtbank heeft hem vrijgesproken van de poging tot diefstal met geweld, omdat er geen sprake was van een 'wegnemingshandeling'. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich in een situatie had gebracht waarin hij onder druk stond om het delict te plegen, maar verwierp het beroep op psychische overmacht. De officier van justitie had een jeugddetentie en een taakstraf geëist, maar de rechtbank legde uiteindelijk een taakstraf op van 120 uren, waarvan 60 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zijn jonge leeftijd en het feit dat hij zich de dag na het incident bij de politie had gemeld. De rechtbank hoopte dat de opgelegde voorwaarden de verdachte zouden helpen om in de toekomst geen strafbare feiten meer te plegen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16/056347-23 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 30 april 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] , [woonplaats] ,
hierna te noemen: [verdachte] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

De rechtbank heeft uitspraak gedaan naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 16 april 2024. Op deze zitting was namens het Openbaar Ministerie aanwezig de officier van justitie, mr. M. Kamper. Zij heeft het standpunt van het Openbaar Ministerie naar voren gebracht en een straf gevorderd voor het strafbare feit dat zij bewezen vindt. [verdachte] en zijn raadsvrouw, mr. M. van der Steeg, waren eveneens aanwezig. Ook naar hun standpunten heeft de rechtbank geluisterd. Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van wat de heer Bakker, van de jeugdreclassering [woonplaats] , naar voren heeft gebracht.

2.TENLASTELEGGING

In de tenlastelegging staat welke strafbare feiten [verdachte] volgens het Openbaar Ministerie zou hebben gepleegd. De tenlastelegging zit als bijlage achter dit vonnis.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat [verdachte] :
primair:op 23 februari 2023 in Almere met een ander of anderen heeft geprobeerd om geld en/of andere waardevolle goederen, toebehorende aan [snackbar] en/of [slachtoffer] te stelen, terwijl deze poging diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer] ;
subsidiairten laste gelegd als een poging tot afpersing samen met een ander of anderen.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd om kennis te nemen van het tenlastegelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van [verdachte] en er zijn geen redenen om de vervolging van [verdachte] te schorsen.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat [verdachte] moet worden vrijgesproken van de poging diefstal met geweld. Zij vindt wel dat wettig en overtuigend is te bewijzen dat [verdachte] heeft geprobeerd om samen met een of meer anderen de afpersing met geweld te plegen. De standpunten van de officier van justitie worden besproken in paragraaf 4.3, voor zover dat nodig is.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van [verdachte] vindt dat [verdachte] van de poging diefstal met geweld moet worden vrijgesproken. Ten aanzien van de afpersing met geweld refereert zij zich aan het oordeel van de rechtbank. De standpunten van de raadsvrouw worden ook besproken in paragraaf 4.3, voor zover dat nodig is.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak primair tenlastegelegde
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] heeft geprobeerd samen met een of meer anderen een diefstal met geweld te plegen. De rechtbank zal [verdachte] daarom hiervan vrijspreken. Uit het dossier volgt namelijk dat geprobeerd is om geld te bemachtigen via afpersing en niet via diefstal. Uit de aangifte blijkt immers dat één van de jongens bij de snackbar naar binnen is gegaan met een vuurwapen of een voorwerp dat daarop lijkt en daarbij zou hebben gezegd ‘geef geld’. Hieruit volgt dat er is geprobeerd om de aangever te dwingen geld af te geven. Uit het dossier blijkt niet dat [verdachte] of de medeverdachten een zogeheten ‘wegnemingshandeling’ hebben begaan, zoals zelf geld uit de kassa pakken. Zo’n wegnemingshandeling is juist kenmerkend voor diefstal. Omdat hier geen sprake is geweest van een wegnemingshandeling is, is er ook geen poging diefstal.
Bewijsmiddelen voor het subsidiair tenlastegelegde [1]
[verdachte] heeft de afpersing met geweld bekend. De raadsvrouw heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van [verdachte] ter terechtzitting van 16 april 2024;
  • een proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] .

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] :
op 23 februari 2023 te Almere tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van geld dat geheel of ten dele aan die [slachtoffer] en/of [snackbar] toebehoorde, (met zijn mededaders)
- naar voornoemde snackbar is gelopen en;
- met gezichtsbedekkende kleding en een tas en een op een vuurwapen gelijkend voorwerp in de nabijheid van voornoemde snackbar heeft rondgelopen en;
- vervolgens met gezichtsbedekkende kleding en een tas inhoudende een op een vuurwapen gelijkend voorwerp voornoemde snackbar is binnengegaan en;
- vervolgens in voornoemde snackbar een op een vuurwapen gelijkend voorwerp uit voornoemde tas heeft gepakt en;
- vervolgens een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op het lichaam van die [slachtoffer] heeft gericht en aan die [slachtoffer] heeft getoond en;
- daarbij heeft gezegd "geef geld", althans woorden van gelijke aard en/of strekking,

terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. [verdachte] is daardoor niet in de verdediging geschaad.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

7.1
Het standpunt van de verdediging
Door de raadsvrouw van [verdachte] is aangevoerd dat er sprake is van overmacht omdat ten tijde van het delict [verdachte] een van buiten komende drang ervaarde waartegen hij redelijkerwijze geen weerstand kon en ook niet hoefde te bieden. De raadsvrouw is daarom van mening dat [verdachte] moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
7.2
De standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat het beroep op psychische overmacht niet kan slagen. [verdachte] had bestand moeten zijn tegen de druk en er waren momenten waarop hij weg had kunnen rennen. Ook was de druk die op [verdachte] werd uitgeoefend volgens de officier van justitie niet zodanig dat dit een beroep op psychische overmacht rechtvaardigt.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Van psychische overmacht is sprake bij een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijze geen weerstand kan en ook niet behoeft te bieden. De rechtbank erkent dat [verdachte] op het moment dat hij de overval pleegde onder druk stond en dat het voor hem mogelijk heel moeilijk was om de druk te weerstaan. Toch is de rechtbank van oordeel dat het beroep op overmacht niet kan slagen. [verdachte] heeft namelijk zichzelf in de situatie gebracht waarin die drang op hem kon worden uitgeoefend.
[verdachte] is via snapchat ingegaan op een aanbod om snel geld te verdienen en had in de chatgroep aangegeven dat hij bereid was om een scooter te stelen of een Marktplaats diefstal te doen. [verdachte] is de dinsdag voor het incident ook naar Almere gegaan met het plan om daar strafbare feiten te plegen. Dit is niet doorgegaan en [verdachte] is toen donderdag wederom naar Almere gegaan met het plan om een strafbaar feit te plegen. Hij vertelde ook ter zitting dat hij zichzelf eigenlijk wel stoer voelde op het moment dat hij in Almere liep met de wetenschap dat hij een (heftig) strafbaar feit zou gaan plegen. Hij heeft bij de politie verklaard dat hij naar Almere ging omdat hij die dag molotovs moest gooien, een scooter stelen en een overval moest plegen. [3] Hij wist dus van te voren wat de bedoeling was van zijn bezoek aan Almere en had ervoor kunnen kiezen om thuis te blijven. Daarnaast waren er gedurende de dag verschillende momenten waarop hij naar huis had kunnen gaan. Zo heeft hij ter zitting verklaard dat hij daar was met een vriend die weg is gegaan omdat hij het niet helemaal vertrouwde. Hij heeft aan [verdachte] gevraagd of hij mee naar huis ging, [verdachte] is toch gebleven. Daarnaast is [A] , degene die hem met de andere jongens in Almere in contact zou brengen, eerder die dag door de politie opgepakt waar [verdachte] bij was. Dit had ook bij uitstek een moment moeten zijn waarop [verdachte] zich had moeten realiseren dat het beter was om naar huis te gaan. Hij had de andere jongens toen nog niet ontmoet. Tot slot heeft hij de overval op de avondwinkel op het laatste moment toch niet gepleegd omdat hij dat niet wilde; ook op dat moment had hij zich volledig terug kunnen trekken en naar huis kunnen gaan. Het beroep op overmacht wordt verworpen.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd [verdachte] ter zake van het door haar bewezen geachte te veroordelen tot:
- een jeugddetentie van 6 dagen, met aftrek van het voorarrest;
- een taakstraf van 120 uren, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 60 dagen jeugddetentie, waarvan een gedeelte van 60 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met de algemene en bijzondere voorwaarden zoals deze zijn verzocht door de reclassering.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht om bij de strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van [verdachte] . Hij was ten tijde van het delict erg jong en hij stond onder druk. Ook verzoekt zij de rechtbank rekening te houden met het feit dat [verdachte] volledige openheid heeft gegeven en dat hij heeft geprobeerd om contact op te nemen met het slachtoffer om zijn excuses aan te bieden. Zij verzoekt de rechtbank uitsluitend een taakstraf op te leggen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de aan [verdachte] op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van [verdachte] , zoals van één en ander ter terechtzitting is gebleken. Daarbij heeft de rechtbank in het bijzonder op het volgende gelet.
Ernst van het feit
[verdachte] heeft, samen met anderen, geprobeerd om een snackbar te overvallen. Hierbij heeft hij het slachtoffer met een (nep-)vuurwapen bedreigd en gezegd dat hij geld wilde. Dat het bij een poging is gebleven, is niet aan [verdachte] of de medeverdachten te danken. Dit komt doordat het slachtoffer zelf op dat moment snel kon handelen en ervoor zorgde dat [verdachte] de snackbar uit is gevlucht.
Door het handelen van [verdachte] en de medeverdachten is er een gevoel van angst en onveiligheid ontstaan bij het slachtoffer. [verdachte] zegt dat hij wel heeft nagedacht over hoe dit voor het slachtoffer zou zijn maar dat hij het toch moest doen. Hij heeft hiermee zijn eigen belang boven dat van het slachtoffer gesteld. Dit rekent de rechtbank [verdachte] aan. De rechtbank houdt er hierbij wel rekening mee dat uit het dossier duidelijk volgt dat [verdachte] door de andere jongens onder druk is gezet om deze overval te plegen.
De rechtbank rekent [verdachte] ook aan dat een gewapende overval tot grote onrust leidt en bovendien een grote inbreuk vormt op het gevoel van veiligheid van de bezoekers en medewerkers van de betreffende (buurt)cafetaria, maar ook in de maatschappij in het algemeen.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft ten aanzien van de persoon van [verdachte] kennis genomen van:
  • een uittreksel uit de Justitiële Documentatie over [verdachte] van 8 maart 2024;
  • een rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (de Raad) van 20 februari 2024, opgemaakt door [B] , kernfunctionaris.
Justitiële documentatie
Uit de uittreksel uit de Justitiële Documentatie blijkt dat [verdachte] niet eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld.
Het advies van de Raad
Uit het rapport van de Raad volgt dat voor [verdachte] het met name van belang is dat er aandacht komt voor zijn impulsiviteit, beïnvloedbaarheid en inzicht in oorzaak-gevolgrelaties. Ter zitting heeft de jeugdreclasseerder van [verdachte] , de heer Bakker, aangegeven dat het momenteel erg goed gaat met [verdachte] . De Raad adviseert de rechtbank om een deels voorwaardelijke werkstraf met bijzondere voorwaarden op te leggen.
[verdachte] heeft ter zitting verklaard dat hij het advies van de Raad begrijpt en dat hij het huidige contact met de jeugdreclasseerder heel fijn vindt omdat hij hem goed begrijpt. Ook vertelde [verdachte] dat hij dit jaar zijn diploma gaat halen en dan de BBL-opleiding tot [beroep] wil gaan volgen.
De op te leggen straf
De eis van de officier van justitie is passend bij het door [verdachte] begane feit. De rechtbank ziet echter in het volgende toch reden om iets van de eis van de officier van justitie af te wijken. De rechtbank vindt het namelijk knap van [verdachte] dat hij zich de dag na het incident heeft gemeld bij de politie en dat hij sindsdien openheid heeft gegeven en hiermee verantwoordelijkheid neemt voor zijn handelen. Ook werkt [verdachte] mee aan het toezicht en is het goed om te zien dat hij hier baat bij heeft. De rechtbank neemt dit in haar overweging mee en vindt het van belang dat dit verschil voor [verdachte] zichtbaar is door hem een lagere straf op te leggen dan zijn mededaders. Dit leidt ertoe dat aan [verdachte] geen jeugddetentie zal worden opgelegd.
Alles overwegend acht de rechtbank een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 120 uur, met aftrek van de tijd die [verdachte] al in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 60 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden. De rechtbank verbindt aan het voorwaardelijke strafdeel de bijzondere voorwaarden zoals deze door de Raad zijn geadviseerd en door de officier van justitie zijn gevorderd. De rechtbank hoopt dat de bijzondere voorwaarden [verdachte] zullen helpen om hem weerbaarder te maken en meer inzicht te krijgen in oorzaak- en gevolgrelaties. Het voorwaardelijke deel van de taakstraf is bedoeld om [verdachte] ervan te weerhouden opnieuw een strafbaar feit te plegen. De bijzondere voorwaarden zijn bedoeld om bij te dragen aan een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van [verdachte] en (mede daardoor) ertoe bij te dragen dat [verdachte] zich in de toekomst niet opnieuw schuldig zal maken aan strafbare feiten. Gelet op de behoefte aan begeleiding acht de rechtbank een proeftijd van twee jaren op zijn plaats.
Voorlopige hechtenis
Gelet op het voorgaande, zal de rechtbank het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opheffen.

9.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 45, 77a, 77g, 77m, 77n,, 77x, 77y, 77z, 77aa en 317 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het primair tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het subsidiair tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
taakstrafin de vorm van een
werkstrafvan
120 (honderdtwintig) uren;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf in mindering zal worden gebracht;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 60 (zestig) dagen jeugddetentie;
- bepaalt dat van deze straf
60 (zestig) uren, bij het niet naar behoren verrichten te vervangen door 30 dagen jeugddetentie, niet zullen worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat de verdachte de hierna te melden algemene en bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een
proeftijdvan
2 (twee) jarenvast;
- als algemene voorwaarden gelden dat [verdachte] :
 zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
 ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
 medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het derde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- stelt als bijzondere voorwaarden dat [verdachte] gedurende de proeftijd:
  • de door de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Overijssel te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) en op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen zal melden bij de jeugdreclassering zo frequent en zolang deze instelling dat nodig acht;
  • meewerkt aan door de Jeugdbescherming Overijssel noodzakelijk geachte ondersteuning of verwijzing naar andere hulpverleningsinstanties, die gedurende de begeleiding door de jeugdreclassering noodzakelijk wordt geacht om de kans op herhaling te verkleinen;
  • een zinvolle dagbesteding heeft, waarbij de jeugdreclassering bepaalt wat zinvol is;
  • zich onder ambulante begeleiding/behandeling zal laten stellen van [instelling] te [woonplaats] of soortgelijke instelling, indien en zolang de jeugdreclassering dit nodig vindt;
- waarbij aan de gecertificeerde instelling, te weten, Jeugdbescherming Overijssel. opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de minderjarige ten behoeve daarvan te begeleiden;
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.C. Hagedoorn, voorzitter, mrs. V.C. Kool en H. den Haan, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Q.A.A. Sanders, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 30 april 2024.
Mr. V.C. Kool is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan [verdachte] wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 23 februari 2023 te Almere, althans in het arrondissement Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om geld en/of goederen, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer] en/of [snackbar] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen de snackbar van die [slachtoffer] is binnengegaan en daarbij de woorden heeft toegevoegd: 'geef geld', althans woorden van gelijke aard en/of strekking, en deze poging diefstal te doen voorafgaan, te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer] , te plegen met het oogmerk om die voorgenomen diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of andere deelnemer(s) aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte en/of zijn mededader(s)
- naar voornoemde snackbar is/zijn gelopen en/of
- met gezichtsbedekkende kleding en/of een tas en/of een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) in de nabijheid van/rondom voornoemde snackbar heeft/hebben (rond)gelopen en/of
- (vervolgens) met gezichtsbedekkende kleding en/of een tas inhoudende een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) voornoemde snackbar is/zijn binnengegaan en/of
- (vervolgens) in voornoemde snackbar een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) uit voornoemde tas heeft/hebben gepakt en/of
- (vervolgens) een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) op het lichaam van die [slachtoffer] , in elk geval naar/op die [slachtoffer] heeft/hebben gericht en/of aan die [slachtoffer] heeft/hebben getoond en/of
- (daarbij) heeft/hebben gezegd "geef geld", althans woorden van gelijke aard en/of strekking,

terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 23 februari 2023 te Almere, in elk geval in het arrondissement Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] en/of (de eigenaar en/of medewerker van) de [snackbar] te dwingen tot de afgifte van geld en/of (andere) waardevolle goederen, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan die [slachtoffer] en/of voornoemde snackbar en/of een derde toebehoorde(n), met één of meer van zijn mededader(s)
- naar voornoemde snackbar is/zijn gelopen en/of
- met gezichtsbedekkende kleding en/of een tas en/of een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) in de nabijheid van/rondom voornoemde snackbar heeft/hebben (rond)gelopen en/of
- (vervolgens) met gezichtsbedekkende kleding en/of een tas inhoudende een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) voornoemde snackbar is/zijn binnengegaan en/of
- (vervolgens) in voornoemde snackbar een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) uit voornoemde tas heeft/hebben gepakt en/of
- (vervolgens) een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) op het lichaam van die [slachtoffer] , in elk geval naar/op die [slachtoffer] heeft/hebben gericht en/of aan die [slachtoffer] heeft/hebben getoond en/of
- (daarbij) heeft/hebben gezegd "geef geld", althans woorden van gelijke aard en/of strekking,

terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreffen dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 12 mei 2023, genummerd MD2R023032 (onderzoek [verbalisant] ), opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, genummerd pagina 1 tot en met 381. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina’s 152 en 153..
3.Pagina 111.