ECLI:NL:RBMNE:2024:2835

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 april 2024
Publicatiedatum
6 mei 2024
Zaaknummer
C/16/573272 / JE RK 24-580
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • G. van de Beek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de resterende machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige na voorlopige ondertoezichtstelling

In deze zaak heeft de kinderrechter op 19 april 2024 uitspraak gedaan over de uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De Raad voor de Kinderbescherming had verzocht om een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in het kader van een voorlopige ondertoezichtstelling. De kinderrechter had eerder op 8 april 2024 een voorlopige ondertoezichtstelling en een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing verleend, maar de Raad had het verzoek om een verlenging van deze machtiging aangehouden. Tijdens de mondelinge behandeling op 17 april 2024 zijn de ouders, de Raad en de gecertificeerde instelling (GI) gehoord. De ouders betwistten de meldingen van Veilig Thuis en de politie, die aanleiding gaven tot de uithuisplaatsing, en stelden dat de moeder geen middelen gebruikt en dat de situatie veilig is voor [minderjarige]. De GI bevestigde dat er positieve ontwikkelingen zijn binnen het gezin, maar dat er ook zorgen zijn over de veiligheid van [minderjarige]. De kinderrechter concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor de noodzaak van een langdurige uithuisplaatsing en dat er voldoende zicht was op de veiligheid van [minderjarige] door de gemaakte veiligheidsafspraken. De kinderrechter heeft het verzoek van de Raad om de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen afgewezen, met de overweging dat een langdurige uithuisplaatsing ingrijpend zou zijn voor [minderjarige].

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Utrecht
Zaaknummer: C/16/573272 / JE RK 24-580
Datum uitspraak: 19 april 2024
Beschikking van de kinderrechter over een vervolg spoeduithuisplaatsing en het horen op de voorlopige ondertoezichtstelling
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming,
Midden-Nederland, Utrecht,
hierna te noemen de Raad,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2023 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats 1] ,
mr. E.I.B. Hoffman,
[vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats 2] ,
mr. E.I.B. Hoffman,
de gecertificeerde instelling
de Jeugd & Gezinsbeschermerste Bussum,
hierna te noemen de GI.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop tot dusver blijkt uit de beschikking van 8 april 2024. In die beschikking is [minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld tot 8 juli 2024 en is een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een (crisis)pleeggezin verleend van 8 tot 22 april 2024. Het verzoek van de Raad om een machtiging tot uithuisplaatsing voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling is aangehouden.
1.2.
Tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren van 17 april 2024 zijn partijen gehoord over de spoedbeslissingen van 8 april 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de vader en de moeder, bijgestaan door hun advocaat;
  • de heer [A] , namens de Raad;
  • mevrouw [B] en mevrouw [C] , namens de GI;
  • mevrouw [D] , namens de Reclassering;
  • mevrouw [E] , begeleider van de moeder.
1.3.
De GI heeft op 19 april 2024 een mail gestuurd met daarin als bijlage de veiligheidsafspraken met de ouders.
1.4.
De kinderrechter heeft niet direct na de mondelinge behandeling uitspraak gedaan. De aanwezige partijen konden op maandag 22 april 2024 de griffie van de rechtbank bellen om de uitspraak te horen. Dit is de schriftelijke uitwerking van die beslissing.

2.De relevante feiten

2.1.
De vader en de moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
[minderjarige] woont bij zijn moeder.

3.Het verzoek en de standpunten

3.1.
De Raad heeft het volgende aan het verzoek ten grondslag gelegd. De voornaamste reden voor de voorlopige ondertoezichtstelling en spoedmachtiging tot uithuisplaatsing is dat Veilig Thuis op 8 april niet op een behoorlijke manier in contact kon komen met de moeder nadat Veilig Thuis een zorgelijke melding over de moeder had ontvangen. [minderjarige] is een heel jong en daarom kwetsbaar kind. Volgens de melding zou de moeder onder invloed zijn en had er thuis geweld plaatsgevonden. De Raad vond de situatie te gevaarlijk voor [minderjarige] . Tijdens de zitting heeft de Raad verklaard goed te hebben geluisterd naar de verklaring van de ouders en van mening te zijn dat goed gekeken moet worden naar wat precies is gebeurd en of de moeder in staat is op een goede en veilige manier de verzorging van [minderjarige] vorm te geven. Aan meldingen van de politie en Veilig Thuis moet veel waarde worden gehecht.
3.2.
De ouders hebben gesteld dat de moeder geen melding bij Veilig Thuis heeft gedaan en ook de politie niet heeft gebeld op 8 april 2024. Zij hebben verklaard dat waarschijnlijk iemand anders is geweest met het doel de moeder in de problemen te brengen. Ook betwisten de ouders dat de moeder onder invloed was. Zo zou de moeder al geruime tijd urine controles doen in verband met haar reclasseringstoezicht. Volgens de ouders staan er daarnaast veel onjuistheden in het verzoekschrift. De ouders staan dan ook niet achter het verzoek en zijn van mening dat [minderjarige] terug moet keren naar huis. De ouders vertellen daarnaast dat zij niet tegen een (voorlopige) ondertoezichtstelling zijn en dat zij bereid zijn om afspraken te maken en na te komen.
3.3.
De GI verklaart dat sprake is van een ingewikkelde situatie. Zij zien veel positieve dingen binnen dit gezin. De moeder en de vader zijn goed in contact en het contact tussen [minderjarige] en de moeder is liefdevol. Daarnaast is de betrokken hulpverlening positief over de moeder. Veilig Thuis had een monitorende functie binnen het gezin en tot maandag 8 april waren ook zij positief. Maandagavond 8 april 2024 heeft zich een heftige situatie voorgedaan. De melding vanuit Veilig Thuis en de politie is heel anders dan het verhaal van de ouders. [minderjarige] is een jong en kwetsbaar kindje en dat maakt het ingewikkeld. De afgelopen maanden zijn er positieve ontwikkelingen gezien, maar aan de andere kant is het van belang dat er goed zicht op de situatie komt. De situatie moet stabiel zijn en blijven en er moet onderzoek gedaan worden naar de meldingen. De GI is echter wel van mening dat als er goede veiligheidsafspraken worden gemaakt met de ouders, [minderjarige] kan terugkeren naar huis en dat een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing dan niet noodzakelijk is.

4.De beoordeling

De voorlopige ondertoezichtstelling en de spoedmachtiging uithuisplaatsing
4.1.
De kinderrechter heeft de aanwezigen tijdens de mondelinge behandeling gehoord over de voorlopige ondertoezichtstelling en de spoedmachtiging uithuisplaatsing van [minderjarige] . De kinderrechter ziet geen aanleiding om deze beslissingen in te trekken. De kinderrechter zal het verzoek van de Raad over het vervolg van de spoedmachtiging uithuisplaatsing afwijzen. De kinderrechter zal deze beslissing hierna toelichten.
Toelichting
4.2.
Voorop staat dat weinig informatie beschikbaar is over de gebeurtenissen op 8 april 2024. Het verzoek van de Raad is kort – zoals gebruikelijk in een spoedsituatie – maar is ook na het spoedverzoek van 8 april 2024 niet verder aangevuld. De aanleiding van het spoedverzoek is gelegen in de melding bij Veilig Thuis door de politie op basis van een melding die de moeder zou hebben gedaan bij de politie. De moeder zou de politie hebben gebeld omdat sprake was van huiselijk geweld door haar ex-partner. De spoedmachtiging is vervolgens gevraagd omdat het onder andere moeilijk was contact te krijgen met de moeder in de woning. De politie zou ter plaatse hebben gezien dat moeder onvast ter been was en waarschijnlijk onder invloed.
De moeder heeft tijdens de zitting verklaard dat zij die dag de politie niet heeft gebeld, maar dat iemand uit haar netwerk dit heeft gedaan om de moeder in de problemen te brengen. Ook heeft de moeder verklaard dat zij geen middelen gebruikt en geen alcohol meer drinkt en al een hele periode schone urinecontroles inlevert bij de reclassering. Dit is tijdens de mondelinge behandeling ook bevestigd door de aanwezige medewerker van de reclassering. De reclassering heeft tijdens de zitting bovendien verklaard dat zij voornemens zijn hun toezicht over een maand positief af te ronden. Ook de persoonlijk begeleider van de moeder heeft een positief beeld van de moeder en kan de melding van 8 april dan ook niet plaatsen.
4.3.
De kinderrechter stelt vast dat op basis van de beschikbare informatie niet kan worden vastgesteld wat zich op 8 april 2024 precies heeft voorgedaan. Op basis van de verklaringen ter zitting is twijfel ontstaan over de juistheid van de informatie waarop de melding bij Veilig Thuis is gebaseerd. Na de spoeduithuisplaatsing is geen nieuwe informatie voorhanden gekomen die de noodzakelijkheid van de uithuisplaatsing ondersteunt. Integendeel, de bij de moeder betrokken hulpverleners schetsen een positief beeld van haar en de omstandigheden waaronder zij [minderjarige] opvoedt. Bij deze stand van zaken bestaat het risico dat de redenering ‘waar rook is, is vuur’ de overhand krijgt, zeker gelet op de turbulente voorgeschiedenis van de ouders. De kinderrechter is van oordeel dat er wel goed zicht moet zijn op de situatie van [minderjarige] bij de moeder. Ook moet het netwerk waarin moeder verkeert, worden onderzocht. Als het juist is dat iemand uit haar netwerk een valse melding bij de politie heeft gedaan, is dat immers zeer zorgelijk.
4.4.
De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat als er afdoende veiligheidsafspraken gemaakt worden met de ouders, zij er vertrouwen in hebben dat [minderjarige] veilig terug naar huis kan gaan. De kinderrechter heeft de GI en de ouders daarom de gelegenheid geboden na de mondelinge behandeling veiligheidsafspraken op te stellen. Deze veiligheidsafspraken luiden als volgt:
“Veiligheidsafspraken ten tijde van de VOTS:
* [minderjarige] is op geen enkele wijze getuige van huiselijk geweld.
Dit geldt voor het contact tussen ouders, als ook met derden.
*Voor [minderjarige] is er altijd 1 nuchtere (d.w.z. niet onder invloed van verdovende middelen en/of alcohol zijnde), beschikbare ouder aanwezig.
*Als er spanning in huis ontstaat tussen ouders verlaat vader de woning.
*Er is een breed contactverbod tussen ouders en [F] / [G] .
Dit contactverbod geldt zowel voor fysiek contact, als voor telefonisch contact en contact via social media etc.
*De hulpverlening vanuit Kwintes loopt door. Er is minimaal 2x per week contact/ fysieke afspraken bij moeder thuis.
Voor het zicht op de veiligheid spreken we het volgende af:
*Moeder en vader werken allebei mee aan de afname van UC’s (random).
*De gezinsvoogden mogen contact opnemen met en informatie opvragen bij de hulpverlening en huisarts.
*Er is netwerk betrokken bij ouders. Er is contact mogelijk tussen het netwerk en de gezinsvoogden. De gezinsvoogden zijn bekend met dit netwerk.”
4.5.
Deze veiligheidsafspraken, samen met de voorlopige ondertoezichtstelling en de hulp vanuit Kwintes en de reclassering maken naar het oordeel van de kinderrechter dat er voldoende zicht is op de veiligheid van [minderjarige] . Een (langdurige) uithuisplaatsing is ingrijpend voor [minderjarige] , zeker gelet op zijn jonge leeftijd. Het resterende deel van de verzochte machtiging tot uithuisplaatsing zal dan ook worden afgewezen.

5.De beslissing

De kinderrechter:
5.1.
wijst het aangehouden deel van het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. G. van de Beek, kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 19 april 2024, in aanwezigheid van I. Stooker als griffier en op schrift gesteld op 1 mei 2024.
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING SECRETARIS!
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING RECHTER!
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR STEMPELS!
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden.