ECLI:NL:RBMNE:2024:3029

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 april 2024
Publicatiedatum
15 mei 2024
Zaaknummer
UTR 23/3509
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de bevoegdheid van de burgemeester om een last onder dwangsom op te leggen wegens vermeende overtreding van de APV

Op 26 april 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser en de burgemeester van de gemeente Utrecht. Eiser had beroep aangetekend tegen een aan hem opgelegde last onder dwangsom op grond van artikel 2:45 van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) van de gemeente Utrecht. De last hield in dat eiser zich niet mocht ophouden binnen de gemeentegrenzen met als doel drugs te verhandelen. De burgemeester had deze last opgelegd na een bestuurlijke rapportage van de politie, waarin eiser werd gelinkt aan een drugsdeal. De rechtbank oordeelde dat de burgemeester niet aannemelijk had gemaakt dat eiser artikel 2:45 van de APV had overtreden. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit van de burgemeester en herstelde de situatie door het primaire besluit te herroepen. Tevens werd de burgemeester veroordeeld tot het vergoeden van griffierecht en proceskosten aan eiser. De uitspraak werd mondeling gedaan en partijen werden gewezen op de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/3509
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 april 2024 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. C.H.J. van Dooijeweert),
en

de burgemeester van de gemeente Utrecht

(gemachtigde: mr. S.N. Ros).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen een aan hem opgelegde last onder dwangsom op grond van artikel 2:45 van de Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Utrecht 2010 (de APV). De last houdt in dat eiser zich binnen de gemeentegrenzen van de gemeente [gemeente] niet mag ophouden met als kennelijk doel om drugs te verhandelen. Als eiser niet aan deze last voldoet, moet hij een dwangsom van
€ 5.000,- per geconstateerde overtreding per dag betalen, met een maximumbedrag van
€ 20.000,-.
De burgemeester heeft van de politie Eenheid Midden-Nederland een bestuurlijke rapportage van 16 december 2022 en een aanvullende rapportage van 7 februari 2023 ontvangen. Hieruit blijkt dat de politie eiser staande heeft gehouden vanwege een verkeersovertreding. Uit een politieregistratie blijkt dat de auto van eiser op 6 september 2022 is gezien bij een drugsdeal. Naar aanleiding daarvan heeft de politie eiser en zijn auto gecontroleerd. In de auto zijn 35 XTC pillen, drie zakjes met cocaïne (45,7 gram), een zakje wiet (1 gram), 33 ponypacks, € 2.330,- aan contact geld in kleine coupures, een paspoort op naam van iemand anders en drie telefoons zijn aangetroffen. Eiser is zelf positief getest op drugs.
Op grond van de bestuurlijke rapportage heeft de burgemeester in zijn besluit van 16 februari 2023 een last onder dwangsom opgelegd. Met het bestreden besluit van 15 juni 2023 op het bezwaar van eiser heeft de burgemeester de last onder dwangsom in stand gelaten.
De rechtbank heeft het beroep op 26 april 2024 op een zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de burgemeester.
Na afloop van zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 15 juni 2023;
- herroept het primaire besluit van 16 februari 2023;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- bepaalt dat de burgemeester het griffierecht van € 184,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt de burgemeester tot betaling van € 2.298,- aan proceskosten aan eiser.

Beoordeling door de rechtbank

1. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
2. De rechtbank moet beoordelen of de burgemeester bevoegd was om een last onder dwangsom op te leggen aan eiser. Voor het ontstaan van die bevoegdheid is vereist dat de burgemeester aannemelijk maakt dat eiser artikel 2:45 van de APV heeft overtreden.
3. De rechtbank oordeelt dat de burgemeester dit niet aannemelijk heeft gemaakt. In artikel 2:45 van de APV is kort gezegd bepaald dat het verboden is om op een openbare plaats (met een auto) te zijn of heen en weer te rijden met het kennelijke doel om drugs te verhandelen. Uit de toelichting op dit artikel volgt dat het artikel bedoeld is om overlast en verstoring van de openbare orde door het handelen van drugs op straat tegen te gaan. Het ‘kennelijk doel’ om drugs te verhandelen moet blijken uit ervaringsfeiten en concrete omstandigheden, zoals het aanspreken van mensen en het zien van transacties. De burgemeester heeft aan het bestreden besluit niet zulke concrete omstandigheden ten grondslag gelegd. Uit niets blijkt dat eiser zich op de betreffende dag op een openbare plaats in de gemeente [gemeente] ophield met het kennelijke doel om drugs te verkopen. Eiser is staande gehouden vanwege een verkeersovertreding. Het gegeven dat in zijn auto drugs en druggerelateerde goederen zijn aangetroffen, wijst erop dat eiser zich bezighield met (in ieder geval) het vervoeren van drugs, maar niet dat hij zich op een openbare plaats in de gemeente [gemeente] ophield om drugs te verkopen. Ook de politieregistratie van 6 september 2022 onderbouwt niet het kennelijke doel om op een openbare plaats drugs te verhandelen. Er is namelijk niet vastgesteld dat eiser toen de verkoper van drugs was.
4. Omdat de burgemeester niet aannemelijk heeft gemaakt dat eiser artikel 2:45 van de APV heeft overtreden, was zij niet bevoegd aan eiser een last onder dwangsom op te leggen. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt. De rechtbank zal daarom het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank zal daarnaast met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht zelf in de zaak voorzien, in die zin dat het primaire besluit wordt herroepen en dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit.
5. Omdat het beroep gegrond is, moet de burgemeester het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. De burgemeester moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 2.998,- omdat de gemachtigde van eiser een bezwaarschrift heeft ingediend en aanwezig is geweest bij de hoorzitting (2 maal € 624,-) en omdat hij een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen (2 maal 875,-). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.
6. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 26 april 2024 door mr. A.A.M. Elzakkers, rechter, in aanwezigheid van D. Migchelsen, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemeen plaatselijke verordening Utrecht 2010

Artikel 2:45 Algemeen plaatselijke verordening Utrecht 2010
Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden op of aan een openbare plaats post te vatten of zich daar heen en weer te bewegen en zich op of aan openbare plaatsen in of op een voertuig te bevinden of daarmee heen en weer of rond te rijden of op of aan openbaar water post te vatten, zich daar heen en weer te bewegen, alsmede zich op of aan het openbaar water in of op een vaartuig te bevinden of daarmee heen en weer te varen, met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in artikel 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.

Bijlage Toelichting Algemeen plaatselijke verordening Utrecht 2010

Artikel 2:45 Handel in verdovende middelen
Afbakening met de Opiumwet
Om niet in de sfeer van de Opiumwet te treden is de passage “onverminderd het bepaalde in de Opiumwet” opgenomen. De Opiumwet is een strafrechtelijk instrument waarin onder meer de verbodsbepalingen staan van middelen die worden genoemd op lijst I (“harddrugs”) en II (“softdrugs”) die behoren bij deze wet. Zo wordt verboden deze middelen te bereiden, te bewerken, te verwerken, te verkopen, af te leveren, te verstrekken, te vervoeren en aanwezig te hebben. In de Opiumwet wordt geen aandacht besteed aan aantasting van de openbare orde en overlast ten gevolge van drugshandel op straat. Om hiertegen te kunnen optreden is het noodzakelijk in de APV een artikel op te nemen dat het voorkomen van de aantasting van de openbare orde en het woon- en leefklimaat, alsmede het voorkomen van strafbare feiten tot doel heeft.
Drugshandel op straat en coffeeshopbeleid
Artikel 2:45 is opgenomen om de aantasting van de openbare orde te voorkomen en de overlast, die gepaard gaat met drugshandel op straat, tegen te gaan.
De straathandel in drugs kan leiden tot een verstoring van de openbare orde. Dit is zeker het geval bij harddrugs. Om daartegen op te treden is het noodzakelijk in de APV een bepaling op te nemen.
In dit artikel zijn zowel de aanbieders als ontvangers en bemiddelaars (“drugsrunners”) strafbaar gesteld.
Het verbod betreft het zich bevinden op of aan de openbare plaats met het kennelijk doel verdovende middelen te verkopen. Hiertoe is het geen vereiste dat de persoon bij controle ook daadwerkelijk verdovende middelen in zijn bezit heeft. Wel noodzakelijk is dat uit een combinatie van feiten, handelingen en/of omstandigheden kan worden opgemaakt dat de persoon zich ter plaatse op de openbare plaats bevindt teneinde verdovende middelen te verhandelen.
Drugshandel kan op de openbare plaats als op het openbaar water worden aangepakt.
Steeds meer gemeenten hebben in de afgelopen jaren een coffeeshopbeleid (inzake de verkoop van softdrugs)vastgesteld. Onderdeel van een coffeeshopbeleid -ongeacht de vraag of er in een gemeente al dan niet coffeeshops worden toegestaan- moet zijn dat de handel op straat wordt bestreden. Dergelijke handel is immers een gevaar voor de beoogde scheiding van de hard- en softdrugmarkten.