ECLI:NL:RBMNE:2024:3132

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 mei 2024
Publicatiedatum
21 mei 2024
Zaaknummer
16/152378-21 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging tot doodslag en veroordeling voor poging tot zware mishandeling na steekincident op feestje

In deze strafzaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 17 mei 2024 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die op 3 april 2021 tijdens een feestje in [woonplaats] met een mes in de borst en in het duimweb van het slachtoffer heeft gestoken. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van poging tot doodslag, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat de verdachte opzet had op de dood van het slachtoffer. De rechtbank oordeelde echter dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot zware mishandeling, aangezien hij met zijn handelen zwaar lichamelijk letsel had kunnen toebrengen. De rechtbank legde een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden op, evenals een taakstraf van 240 uur, waarbij rekening werd gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure. De benadeelde partij, het slachtoffer, heeft een schadevergoeding van € 1.000,- toegewezen gekregen voor immateriële schade, terwijl andere vorderingen zijn afgewezen wegens onvoldoende onderbouwing.

De zaak kwam ter terechtzitting na een aangifte van het slachtoffer, die verklaarde dat hij door de verdachte was gestoken. De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer en getuigen als betrouwbaar beoordeeld, terwijl het alibi van de verdachte als ongeloofwaardig werd afgewezen. De rechtbank heeft ook de omstandigheden van het incident en de impact op het slachtoffer in overweging genomen bij het bepalen van de strafmaat. De rechtbank benadrukte dat het handelen van de verdachte een grove inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer heeft gemaakt, wat bijdroeg aan gevoelens van angst en onveiligheid bij de aanwezigen op het feestje.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/152378-21 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 17 mei 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1973] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres:
[adres] te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting dat plaatsvond op 3 mei 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. A.L. Rinsma en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M.C. Coster, advocaat te Laren, naar voren hebben gebracht. Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van hetgeen mr. B.J. de Pree namens [slachtoffer] naar voren heeft gebracht over de ingediende vordering van de benadeelde partij.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er in het kort op neer dat verdachte:
primair:
op 3 april 2021 te [woonplaats] opzettelijk heeft geprobeerd om [slachtoffer] van het leven te beroven door met een mes in de borst(streek) (borstbeen) en in het duimweb van [slachtoffer] te steken;
subsidiair:
op 3 april 2021 te [woonplaats] heeft geprobeerd om aan [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door met een mes in de borst(streek) (borstbeen) en in het duimweb van [slachtoffer] te steken.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging. Dat betekent dat er geen formele belemmeringen zijn om de zaak inhoudelijk te behandelen.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen is. Het alibi van verdachte dient als ongeloofwaardig terzijde te worden geschoven.
Voor zover van belang worden de standpunten van de officier van justitie hieronder besproken bij het oordeel van de rechtbank.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft integrale vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde
.De raadsvrouw voert daartoe aan dat verdachte ontkent en dat het dossier vier ontlastende getuigenverklaringen bevat. Deze getuigen verklaren allen dat verdachte de bewuste avond thuis was. De verklaring van aangever en zijn vrouw, getuige [getuige ] , moeten als onbetrouwbaar terzijde worden geschoven.
Daarnaast stelt de raadsvrouw zich op het standpunt dat de anonieme getuigenverklaringen in het dossier niet gebruikt mogen worden voor het bewijs, omdat de verdediging niet effectief gebruik heeft kunnen maken van haar ondervragingsrecht ten aanzien van deze getuigen.
Voor zover van belang worden de standpunten van de raadsvrouw hieronder besproken bij het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Zoals hierna zal worden overwogen acht de rechtbank bewezen dat het verdachte is geweest die het slachtoffer met een mes heeft gestoken. De rechtbank acht echter niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte heeft geprobeerd het slachtoffer van het leven te beroven en zal verdachte dan ook vrijspreken van het primair ten laste gelegde. De rechtbank acht op grond van onderstaande bewijsmiddelen wel het subsidiair ten laste gelegde, de poging tot zware mishandeling, wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank zal na de bewijsmiddelen nader uitleggen waarom zij tot dat oordeel komt en ingaan op de verweren van de verdediging, voor zover die niet al worden weerlegd door de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen [1]
Een proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] , voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Plaats delict: [woonplaats] , binnen de gemeente [woonplaats] .
Op 3 april 2021 kwam ik [verdachte] tegen op een feestje […] . Het feest was op [locatie] . [2]
Ik zag dat [verdachte] in één van zijn handen een mes had en dat mes horizontaal naar mij uitstak. Ik zag en voelde dat het mes mij in de borststreek raakte. Ik zag dat [verdachte] opnieuw het mes horizontaal in mijn richting stak. Ik probeerde met mijn linkerhand het mes af te houden. Ik zag en voelde dat [verdachte] het mes in mijn hand stak. Ik zag dat ik gewond was geraakt aan mijn linker hand. Ik zag dat ik bloedde. Later zag ik ook dat ik een wondje op mijn borst had. [3]
Een geneeskundige verklaring, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Achternaam: [slachtoffer]
Voornamen: [voornamen]
Uitwendig waargenomen letsel:
- steekwond over sternumde rechtbank begrijpt: borstbeen]
(oppervlakkig)
- steekwond duimmuis (diep) links
Datum waarop voornoemde persoon werd onderzocht: 4-4-2021. [4]
Een verklaring van getuige [getuige ] , voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik heb [verdachte] zien zwaaien met een mes. Ik zag toen letsel aan [slachtoffer] [de rechtbank begrijpt: [slachtoffer] ]
zijn hand. Ik zag in het ziekenhuis de wond aan zijn borst.
V: Het was [locatie] , in een schuur?A: Ja.
V: In de aangifte staat 3 april?
A: Ja. [5]
Bewijsoverwegingen
Betrokkenheid verdachte
De eerste vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of het verdachte is geweest die het slachtoffer op 3 april 2021 letsel heeft toegebracht. Anders dan door de raadsvrouw bepleit, ziet de rechtbank voldoende steun voor de verklaring van aangever in de overige bewijsmiddelen. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Het slachtoffer heeft op 26 april 2021 aangifte gedaan tegen verdachte en een verklaring afgelegd over het steekincident dat heeft plaatsgevonden op een feestje op het […] [locatie] laat in de avond van 3 april 2021. De verklaring van aangever wordt ondersteund door het letsel dat nog diezelfde nacht - direct na het incident - door een arts wordt geconstateerd, namelijk een oppervlakkige steekwond op het borstbeen en een diepe steekwond op de duimmuis. Daarnaast wordt de verklaring van het slachtoffer ondersteund door de verklaring van getuige [getuige ] , de vriendin van het slachtoffer. Zij verklaart dat zij aanwezig was op het feestje en verdachte heeft zien zwaaien met een mes in zijn handen. Daarna zag zij het letsel bij het slachtoffer.
De rechtbank ziet geen reden om aan (de betrouwbaarheid van) bovenstaande verklaringen te twijfelen. Dat zowel het slachtoffer als getuige [getuige ] pas enkele weken na het steekincident een verklaring hebben afgelegd, doet hier niet aan af. Uit het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten Jacobs en Van Burgt (pagina 8 en verder van het procesdossier) blijkt immers dat op 4 april 2021 omstreeks 00:10 uur bij de meldkamer de melding binnen kwam dat een steekpartij tijdens een feestje had plaatsgevonden op […] [locatie] . Verbalisanten krijgen de informatie door dat het slachtoffer ( [slachtoffer] ) met zijn verwondingen naar het ziekenhuis zou zijn gegaan en dat de verdachte [verdachte] zou heten. In de nacht van het steekincident werd dus al de naam van verdachte genoemd. Dat het slachtoffer en de getuige pas op een later moment een officiële verklaring bij de politie hebben willen afleggen, is verklaarbaar gelet op de omstandigheid dat alle betrokkenen op hetzelfde […] wonen. Uit diverse verklaringen in het dossier komt het beeld naar voren dat het niet gebruikelijk is […] om naar de politie te stappen of een getuigenverklaring af te leggen. Daarnaast valt niet valt in te zien welk voordeel het slachtoffer zou hebben genoten door verdachte te noemen als dader, als het letsel door iemand anders zou zijn veroorzaakt.
Gelet op de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, stelt de rechtbank vast dat verdachte degene is geweest die het slachtoffer op 3 april 2021 met een mes heeft gestoken. De ontkennende verklaring van verdachte schuift de rechtbank als niet aannemelijk terzijde, nu zijn lezing wordt weerlegd door de bewijsmiddelen. Ook de vier ontlastende verklaringen van familie en naasten van verdachte, die ruim anderhalf jaar na het ten laste gelegde bij de rechter-commissaris hebben verklaard dat zij die bewuste avond samen thuis waren, leiden de rechtbank niet tot een ander oordeel. Gelet op specifieke details in de verklaringen, zoals de omstandigheid dat er zelfgebakken cakejes zijn gegeten, kan de rechtbank zich niet aan de indruk onttrekken dat de getuigen hun verklaringen op elkaar hebben afgestemd. Daar komt bij dat zowel verdachte als zijn vrouw tijdens een eerder verhoor niet in deze zin hebben verklaard.
Nu de rechtbank de anonieme getuigenverklaringen niet voor het bewijs gebruikt, behoeft het verweer van de raadsvrouw op dit punt geen verdere bespreking.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld hoe het handelen van verdachte (strafrechtelijk) gekwalificeerd kan worden.
Vrijspraak poging tot doodslag
De rechtbank is van oordeel dat op basis van het dossier niet bewezen kan worden dat verdachte met zijn gedragingen (voorwaardelijk) opzet had op de dood van het slachtoffer, waardoor de primair ten laste gelegde poging tot doodslag niet bewezen kan worden.
Van (voorwaardelijk) opzet op een bepaald gevolg is sprake wanneer verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept en of verdachte deze kans bewust heeft aanvaard, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht.
De rechtbank is, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat het procesdossier onvoldoende aanknopingspunten/bewijs bevat om te concluderen dat er een aanmerkelijke kans bestond op de dood van het slachtoffer en dat verdachte (voorwaardelijk) opzet had op de dood van slachtoffer. De rechtbank stelt vast dat bij het slachtoffer sprake was van relatief beperkt letsel, namelijk een oppervlakkige steekwond op het borstbeen en een diepere steekwond op het duimweb. Het dossier bevat maar zeer beperkte informatie over de feitelijke toedracht en de wijze waarop het letsel is toegebracht. Zo is onder andere onduidelijk of verdachte met kracht heeft gestoken en zo ja, met welke (mate van) kracht dat is gebeurd. Ook is er maar beperkte informatie over het steekwapen (het mes), nu dat niet is aangetroffen.
Dit zijn factoren die van belang zijn om te beoordelen of in dit specifieke geval sprake was van een gedraging die een aanmerkelijke kans op de dood in het leven heeft geroepen en of verdachte die kans bewust heeft aanvaard. Hoewel het een feit van algemene bekendheid is dat het bovenlichaam vitale organen en belangrijke (slag)aderen bevat, is de rechtbank van oordeel dat in dit geval de enkele constatering van een oppervlakkige steekwond ter hoogte van het borstbeen onvoldoende is om te concluderen dat een aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer heeft bestaan. Zij zal verdachte daarom vrijspreken van het primair ten laste gelegde.
Bewezenverklaring poging tot zware mishandeling
De rechtbank is wel van oordeel dat verdachte met zijn handelen aan het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel had kunnen toebrengen. Het steken met een mes waarbij het slachtoffer ook daadwerkelijk twee keer wordt geraakt kan naar de uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, dat het niet anders kan zijn geweest dan dat het opzet van verdachte daarop was gericht. Er zijn geen contra-indicaties gebleken die aan dit oordeel kunnen afdoen. De rechtbank acht daarmee het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Conclusie
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 3 april 2021, te [woonplaats] , gemeente [woonplaats] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
met dat opzet meermalen, (telkens) met een mes,- in de borst(streek) (borstbeen), van die [slachtoffer] heeft gestoken en- in het duimweb, van die [slachtoffer] heeft gestoken,terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
subsidiair: poging tot zware mishandeling.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 648 dagen, met aftrek van het voorarrest.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling. Hij heeft met een mes in de borst en duimweb van het slachtoffer gestoken. Het slachtoffer heeft daardoor twee steekwonden opgelopen. Het letsel van slachtoffer bleek relatief gezien mee te vallen, maar de rechtbank wil benadrukken dat de gevolgen van het handelen van verdachte veel ernstiger hadden kunnen zijn. Door zo te handelen heeft verdachte een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Omdat het incident zich afspeelde tijdens een feestje in een ruimte waar meer mensen aanwezig waren, draagt dit ook bij aan gevoelens van angst en onveiligheid bij de mensen die dit gezien hebben. Verdachte neemt bovendien geen enkele verantwoordelijkheid voor zijn handelen en heeft geen openheid van zaken gegeven. De rechtbank rekent dit alles de verdachte zwaar aan.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennis genomen van het uittreksel uit de justitiële documentatie (het strafblad) van verdachte van 21 maart 2024, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit. Het strafblad van verdachte weegt dus niet in strafverminderende of strafvermeerderende zin mee.
Oplegging straf
Bij het bepalen van de strafmodaliteit en de hoogte daarvan, vormt de bewezenverklaring het uitgangspunt. De rechtbank merkt op dat volgens de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) voor het
opzettelijk toebrengen van middel zwaar lichamelijk letsel met behulp van een wapen (niet zijnde een vuurwapen)als uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zeven maanden wordt genomen. Nu het een poging betreft, zou een derde van de straf afgetrokken moeten worden.
Volgens vaste jurisprudentie geldt als uitgangspunt dat binnen een termijn van twee jaar na aanvang van de redelijke termijn vonnis dient te worden gewezen. In deze zaak gaat de rechtbank uit van het moment waarop verdachte in verzekering is gesteld als het moment dat de redelijke termijn is aangevangen, te weten op 31 augustus 2021. Tussen die datum en de datum van het vonnis – 17 mei 2024 – ligt een periode die de redelijke termijn met ruim 8 maanden overschrijdt. De rechtbank ziet in het tijdsverloop en de (forse) overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM, aanleiding om in dit geval niet over te gaan tot de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf maar in plaats daarvan verdachte te veroordelen tot een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf. Daarbij heeft de rechtbank ook rekening gehouden met het blanco strafblad van verdachte.
Het voorwaardelijke strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw (soortgelijke) strafbare feiten te plegen. De rechtbank zal – gelet op de ernst van het feit – naast een voorwaardelijke gevangenisstraf een onvoorwaardelijke taakstraf opleggen.
Alles afwegend acht de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden, met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf voor de duur van 240 uren, passend en geboden. De rechtbank komt daarmee tot een lagere straf dan de eis van de officier van justitie, omdat de rechtbank verdachte zal vrijspreken van het primair ten laste gelegde.

9.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 31.064,33 met oplegging van de wettelijke rente. Dit gevorderde bedrag bestaat uit € 11.064,33 materiële schade en € 20.000,- immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit. Daarnaast vordert de benadeelde partij een bedrag van € 3.300,88 aan proceskosten.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering voor wat betreft de materiële schade geheel kan worden toegewezen en voor wat betreft de immateriële schade gematigd dient te worden tot een bedrag van € 2,500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De officier van justitie heeft zich niet verzet tegen gehele toewijzing van de proceskosten.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw stelt zich primair op het standpunt dat de vordering afgewezen dient te worden, dan wel dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard, in verband met de bepleite vrijspraak.
Subsidiair stelt de raadsvrouw zich op het standpunt dat de vordering voor wat betreft de materiële schade dient te worden afgewezen of niet-ontvankelijk dient te worden verklaard omdat de schadeposten ‘T-shirt’ en ‘inkomensderving’ niet of onvoldoende zijn onderbouwd.
Ten aanzien van de immateriële schade verzoekt de raadsvrouw het bedrag te matigen tot maximaal € 3.000,-.
De raadsvrouw verzoekt de rechtbank om, indien de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd, te bepalen dat verdachte dit bedrag mag betalen in termijnen.
Tot slot stelt de raadsvrouw zich op het standpunt dat de proceskosten afgewezen dan wel niet-ontvankelijk moeten worden verklaard, omdat de benadeelde partij zelf heeft gekozen om gebruik te maken van betaalde rechtsbijstand. Deze kosten zijn dus zonder noodzaak gemaakt.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schadevergoeding
De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende schadeposten: € 350,- voor een T-shirt van het merk Hermes (die verdachte droeg tijdens het steekincident) en € 11.064,33 inkomensderving.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering ten aanzien van het T-shirt niet is onderbouwd. De vordering bevat geen aankoopbewijs, bonnetje of betalingsbewijs waaruit blijkt hoe duur en hoe oud het T-shirt was. Ook is niet met stukken onderbouwd of aannemelijk gemaakt dat verdachte het desbetreffende T-shirt droeg ten tijde van het steekincident. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Wat betreft de schadepost ‘inkomensderving’ oordeelt de rechtbank dat op basis van de beschikbare gegevens in de vordering het causale verband tussen de gestelde schade en het bewezenverklaarde feit niet of onvoldoende kan worden vastgesteld. De rechtbank zal de benadeelde partij ook in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Immateriële schadevergoeding
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen en daarmee is aangetast in zijn persoon. Voorts is gebleken dat het incident impact heeft gehad op het slachtoffer. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade. Gelet op de uit het dossier gebleken feiten en omstandigheden en toekenning van schadevergoedingen in vergelijkbare zaken, vindt de rechtbank toewijzing tot een bedrag van € 1.000,- billijk. De rechtbank zal de benadeelde partij voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Conclusie
De rechtbank zal de vordering voor een totaalbedrag van € 1.000,-, bestaande uit immateriële schade toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 3 april 2021 tot de dag van volledige betaling. De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 1.000,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 3 april 2021 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 20 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
Gelet op de hoogte van het toegewezen bedrag acht de rechtbank geen termen aanwezig om nu te bepalen dat verdachte de betalingsverplichting in termijnen mag voldoen. Een dergelijk verzoek kan verdachte in de executiefase desgewenst alsnog voorleggen aan de Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB).
Proceskosten
Het feit dat een toevoeging had kunnen worden afgegeven, staat op zichzelf niet aan toewijzing van een vordering tot betaling van de proceskosten in de weg. Anders dan de raadsman van de benadeelde partij heeft gevorderd, komen de daadwerkelijk gemaakte proceskosten echter niet voor vergoeding in aanmerking, maar worden de kosten begroot op basis van het liquidatietarief.
Verdachte zal dan ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Deze kosten worden tot op dit moment begroot conform het liquidatietarief op € 1.042,-. Dit bedrag bestaat uit 1 punt (€ 521,-) voor het indienen van de vordering en 1 punt (€ 521,-) voor het verschijnen ter terechtzitting.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 45, 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het subsidiair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstrafvan
twee (2) maanden;
- bepaalt dat de gevangenisstraf
niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een
proeftijd van twee jarenvast;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte tot een
taakstrafvan
240 uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 120 dagen hechtenis;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf in mindering zal worden gebracht, berekend naar de maatstaf van 2 uren taakstraf per dag;
Benadeelde partij
  • wijst de vordering van [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 1.000,-;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 april 2021 tot de dag van volledige betaling;
  • verklaart [slachtoffer] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken, tot op dit moment begroot op € 1.042,-;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 1.000,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 april 2021 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 20 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door L.M.G. de Weerd, voorzitter, mrs. C. van de Lustgraaf en H.M. Vos, rechters, in tegenwoordigheid van mr. G.S.M. van Duinkerken, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 17 mei 2024
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij, op of omstreeks 3 april 2021, te [woonplaats] , gemeente [woonplaats] , althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, meermalen, althans eenmaal, (telkens) met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp,
- in de borst(streek) (borstbeen), althans in het (boven)lichaam, van die [slachtoffer] heeft gestoken en/of
- in het duimweb, althans de hand, van die [slachtoffer] heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, op of omstreeks 3 april 2021, te [woonplaats] , gemeente [woonplaats] , althans in Nederland, ater uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meermalen, althans eenmaal, (telkens) met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp,
- in de borst(streek) (borstbeen), althans in het (boven)lichaam, van die [slachtoffer] heeft gestoken en/of
- in het duimweb, althans de hand, van die [slachtoffer] heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 24 november 2021, genummerd PL0900-2021103905, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd pagina’s 1 tot en met 69. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina 11.
3.Pagina 12.
4.Een geschrift, zijnde een geneeskundige verklaring van 12 mei 2021, pagina 14.
5.Pagina 27.