ECLI:NL:RBMNE:2024:3142

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 mei 2024
Publicatiedatum
21 mei 2024
Zaaknummer
C/16/547484 / FL RK 22-1034
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • M.M. Janssen - Witteveen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van kinderalimentatie met betrekking tot minderjarige kinderen in een echtscheidingsprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 21 mei 2024 een beschikking gegeven over de wijziging van kinderalimentatie. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.H. Aalmoes, verzocht om een verlaging van de kinderalimentatie die hij aan de moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. G.M.H. Vriesde, moet betalen. De rechtbank heeft eerder op 12 juni 2023 een voorlopige omgangsregeling vastgesteld, maar de definitieve beslissing over de hoofdverblijfplaats en de omgangsregeling is aangehouden in afwachting van een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming. De vader heeft zijn verzoek tot wijziging van de kinderalimentatie ingediend op basis van gewijzigde omstandigheden, waaronder de geboorte van een nieuw kind met een nieuwe partner. De moeder heeft dit betwist en verzocht om een verhoging van de kinderalimentatie.

De rechtbank heeft de draagkracht van beide ouders beoordeeld en vastgesteld dat de vader vanaf 19 juli 2023 € 97,- per maand en vanaf 1 januari 2024 € 189,- per maand aan kinderalimentatie moet betalen. De rechtbank heeft het verzoek van de moeder om een verklaring voor recht afgewijzen, omdat de bij beschikking van 9 augustus 2012 vastgestelde kinderalimentatie niet automatisch weer geldt na het vervallen van de onderhoudsplicht van de nieuwe partner van de moeder. De rechtbank heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing moet worden nageleefd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De overige verzoeken van de ouders zijn afgewezen en de beslissingen over het gezag en de omgangsregeling zijn aangehouden voor een toekomstige mondelinge behandeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
locatie Lelystad
zaaknummer: C/16/547484 / FL RK 22-1034
Kinderalimentatie
Beschikking van 21 mei 2024
in de zaak van:
[vader],
wonende in [woonplaats 1] , gemeente Zaanstad,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. M.H. Aalmoes,
tegen
[moeder],
wonende in [woonplaats 2] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. G.M.H. Vriesde.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft bij beschikking van 12 juni 2023 een voorlopige omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] , het minderjarige kind van partijen, en een informatieregeling ten aanzien van [minderjarige] vastgesteld. De (verdere) beslissing over het gezag, de omgangsregeling en de hoofdverblijfplaats is aangehouden in afwachting van de uitkomst van een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad.) De beslissing over de kinderalimentatie is aangehouden in afwachting van een wijziging van het verzoek van de vader en een verweerschrift daarop van de moeder.
1.2.
De rechtbank heeft daarna de volgende stukken ontvangen:
  • een aanvullend/gewijzigd verzoek van de vader (met bijlagen), binnengekomen bij de rechtbank op 19 juli 2023;
  • een verweerschrift van de moeder met zelfstandige verzoeken (met bijlagen);
  • een rapport van de Raad van 28 december 2023;
  • een bericht van de moeder (met bijlagen) van 12 januari 2024;
  • een bericht van de moeder van 12 januari 2024.
1.3.
Het verzoek over de kinderalimentatie is (verder) besproken tijdens de mondelinge behandeling (zitting) van 22 januari 2024. Daarbij waren de ouders met hun advocaten aanwezig. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vader naar voren gebracht dat hij samen met zijn nieuwe partner in december 2023 een kind heeft gekregen. De moeder heeft dit betwist. De vader is door de rechtbank in de gelegenheid gesteld de geboorteakte van dat kind te overleggen.
1.4.
De rechtbank heeft daarna de volgende stukken ontvangen:
  • een bericht van de vader (met bijlagen) van 29 januari 2024;
  • een bericht van de moeder van 29 januari 2024.

2.Waar de procedure over gaat

2.1.
Voor de vaststaande feiten verwijst de rechtbank naar de beschikking van 12 juni 2023.
2.2.
De verzoeken van de ouders betreffen hun dochter:
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2009 in [geboorteplaats] .
2.3.
Bij beschikking van de rechtbank Arnhem van 9 augustus 2012 is de door de vader aan de moeder te betalen kinderalimentatie met ingang van 28 september 2011 vastgesteld op
€ 450,- per maand.
2.4.
De ouders zijn na de hiervoor vermelde beschikking overeengekomen dat de vader met ingang van 1 januari 2019 € 245,14 per maand aan de moeder voldoet als kinderalimentatie.
2.5.
De vader heeft zijn verzoek over de kinderalimentatie gewijzigd in die zin dat hij verzoekt:
- de beschikking van 9 augustus 2012 dan wel de tussen partijen gemaakte afspraak te wijzigen en te bepalen dat de vader als kinderalimentatie zal betalen € 50,- per maand, met ingang van 18 augustus 2022, dan wel de datum van indiening van zijn verzoek, dan wel de datum van het verweerschrift van de moeder, dan wel de datum van de beschikking, dan wel een bedrag en ingangsdatum vast te stellen die de rechtbank juist vindt.
2.6.
De moeder is het niet eens met het verzoek van de vader en wil dat dat verzoek wordt afgewezen. Zij verzoekt als zelfstandige verzoeken:
  • voor recht te verklaren dat de vader met ingang van primair 18 augustus 2022 en subsidiair 25 oktober 2022 tot en met 31 december 2022 gehouden is een (geïndexeerd) bedrag van € 536,19 per maand aan haar te voldoen;
  • voor recht te verklaren dat de vader met ingang van 1 januari 2023 tot en met de datum waarop de beschikking van 9 augustus 2012 wordt gewijzigd gehouden is een (geïndexeerd) bedrag van € 554,42 per maand aan haar te voldoen;
  • dan wel een beslissing te nemen die de rechtbank juist vindt.

3.De beoordeling

Kinderalimentatie
3.1.
De rechtbank zal, ondanks dat nog geen beslissing is genomen over de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] en de definitieve omgangs-/zorgregeling, een definitieve beslissing over de kinderalimentatie nemen. De rechtbank zal daarbij uitgaan van de huidige situatie waarin [minderjarige] bij de moeder haar hoofdverblijfplaats heeft. Hierbij merkt de rechtbank op dat in het geval deze situatie zal wijzigen de bij deze beschikking te geven beslissing over de kinderalimentatie en de eerder vastgestelde en nadien tussen de ouders overeengekomen kinderalimentatie niet meer zullen gelden. Wat betreft een eventuele wijziging van de zorgregeling merkt de rechtbank op dat dat mogelijk zal leiden tot een ander percentage voor de zorgkorting (zie hierna) aan de hand waarvan partijen dan in onderling overleg tot een wijziging van de kinderalimentatie kunnen komen.
3.2.
De rechtbank zal het verzoek van de moeder tot het geven van een verklaring voor recht afwijzen en beslissen dat de vader vanaf 19 juli 2023 een bedrag van € 97,- per maand aan kinderalimentatie aan de moeder moet betalen en vanaf 1 januari 2024 een bedrag van
€ 189,- per maand. De rechtbank legt hierna uit waarom zij deze beslissing neemt. Daarbij gaat zij in op de standpunten van de ouders, voor zover die voor de beoordeling van belang zijn. De berekeningen die de rechtbank heeft gemaakt zijn als bijlagen aan deze beschikking toegevoegd. Bij de berekeningen rondt de rechtbank af op hele euro’s.
Verklaring voor recht
3.3.
Het verzoek van de moeder tot het geven van een verklaring voor recht begrijpt de rechtbank zo dat de moeder wil dat wordt vastgesteld dat de bij beschikking van 9 augustus 2012 vastgestelde kinderalimentatie vanaf 18 augustus 2022 dan wel 25 oktober 2022 weer geldt.
3.4.
Tussen de ouders staat vast dat zij na de beschikking van 9 augustus 2012 een lager door de vader aan de moeder te betalen bedrag aan kinderalimentatie zijn overeengekomen, omdat de moeder is gaan samenwonen en een geregistreerd partnerschap is aangegaan met de heer [A] (hierna: [A] ). Hierdoor is [A] onderhoudsplichtig geworden voor [minderjarige] . Door de moeder is onweersproken gesteld dat zij sinds 18 augustus 2022 niet meer samenwoont met [A] , zodat de rechtbank uitgaat van de juistheid van deze stelling. [A] is vanaf 18 augustus 2022 niet meer onderhoudsplichtig voor [minderjarige] , omdat zij vanaf dat moment niet meer tot zijn gezin behoort. [1]
3.5.
Tussen de ouders is in geschil of door het vervallen van de onderhoudsplicht van [A] per 18 augustus 2022 de bij beschikking van 9 augustus 2012 vastgestelde kinderalimentatie weer geldt. De rechtbank vindt dat dit niet het geval is. De ouders zijn na de beschikking van 9 augustus 2012 een ander bedrag aan kinderalimentatie overeengekomen als gevolg van een gewijzigde omstandigheid. Hierdoor is de bij beschikking van 9 augustus 2012 vastgestelde kinderalimentatie gewijzigd. Dat vervolgens een eind komt aan deze gewijzigde omstandigheid maakt niet, tenzij dat zo is overeengekomen, dat de vóór het aanvangen van de gewijzigde omstandigheid geldende kinderalimentatie opnieuw gaat gelden. Niet is gebleken dat de ouders zijn overeengekomen dat de bij beschikking van 9 augustus 2012 vastgestelde kinderalimentatie weer gaat gelden in het geval [A] niet meer onderhoudsplichtig is voor [minderjarige] .
Reden voor wijziging van de kinderalimentatie
3.6.
De vader verzoekt de bij beschikking van 9 augustus 2012 vastgestelde dan wel de nadien tussen de ouders overeengekomen kinderalimentatie te wijzigen in die zin dat de kinderalimentatie op een lager bedrag wordt vastgesteld, omdat er sprake is van gewijzigde omstandigheden.
3.7.
De moeder betwist uiteindelijk niet meer dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden. Volgens haar moet de door de vader aan haar te betalen kinderalimentatie worden vastgesteld op € 244,- per maand.
3.8.
De rechtbank kan de kinderalimentatie opnieuw berekenen als er omstandigheden zijn gewijzigd. [2] Daarvan is hier sprake, want [A] is niet langer onderhoudsplichtig voor [minderjarige] . De ouders hebben nog andere gewijzigde omstandigheden aangevoerd die hierna zullen worden besproken.
3.9.
De rechtbank zal hierna (onder 3.48. en 3.49.) aan de hand van de te berekenen bedragen beoordelen of er sprake is van een relevante wijziging van omstandigheden die een wijziging van de kinderalimentatie rechtvaardigt.
Ingangsdatum
3.10.
Voordat de rechtbank kan gaan rekenen, moet zij weten welke gegevens en belastingtarieven zij moet gebruiken bij die berekening. Daarom moet de rechtbank eerst beslissen vanaf welk moment de nieuwe kinderalimentatie gaat gelden.
3.11.
De wet geeft de rechtbank grote vrijheid bij het vaststellen van de ingangsdatum van de alimentatieverplichting. [3] Drie data liggen als ingangsdatum het meest voor de hand: de datum waarop de omstandigheden zijn gewijzigd, de datum van het verzoekschrift en de datum waarop de rechtbank beslist. De rechtbank kan dus een bijdrage vaststellen of wijzigen over een periode in het verleden, maar moet daar terughoudend mee omgaan omdat dit grote gevolgen voor de ouders kan hebben.
3.12.
De rechtbank zal als ingangsdatum 19 juli 2023 nemen om de volgende redenen.
In het oorspronkelijke verzoekschrift van de vader van 27 oktober 2022 is geen ingangsdatum vermeld. Daarin is door de vader verzocht het volgens hem tussen de ouders afgesproken bedrag aan kinderalimentatie vast te stellen. In het aanvullende/gewijzigde verzoek, dat op 19 juli 2023 bij de rechtbank is binnengekomen, heeft de vader pas verzocht de eerder geldende kinderalimentatie te wijzigen. Vanaf dat moment heeft de moeder rekening kunnen houden met een eventuele verlaging van de kinderalimentatie. De rechtbank vindt het dan ook redelijk de ingangsdatum van de wijziging vast te stellen op 19 juli 2023.
De behoefte van [minderjarige]
3.13.
Bij de berekening van de kinderalimentatie wordt eerst gekeken naar wat de kosten van een kind zijn. Dat wordt de ‘behoefte’ van het kind genoemd. De rechtbank stelt de behoefte van [minderjarige] vast op een bedrag van € 578,- per maand in 2023 en op een bedrag van € 622,- per maand in 2024. Zij heeft dat als volgt berekend.
3.14.
De hoogte van de behoefte hangt af van de hoogte van het netto besteedbaar gezinsinkomen (NBGI) in het geval de ouders met hun kind in gezinsverband hebben samengeleefd. Hoe meer ouders namelijk te besteden hebben, hoe meer zij kunnen uitgeven aan hun kind.
3.15.
Uit de berekeningen van de ouders blijkt dat zij het er over eens zijn dat zij niet met [minderjarige] in gezinsverband hebben samengeleefd. Voor die situatie beveelt de Expertgroep Alimentatie aan de behoefte te bepalen door het gemiddelde te nemen van de behoefte berekend op basis van het inkomen van de ene ouder en de behoefte berekend op basis van het inkomen van de andere ouder. Op deze manier wordt de welstand beoordeeld die het kind bij iedere ouder afzonderlijk ervaart of zou hebben ervaren als het alleen bij die ouder opgroeit of was opgegroeid. Bij de bepaling van het inkomen van iedere ouder afzonderlijk wordt dan ook rekening gehouden met de eventuele aanspraak op kindgebonden budget en de eventuele aanspraak op de inkomensafhankelijke combinatiekorting.
3.16.
De rechtbank volgt deze aanbeveling van de Expertgroep Alimentatie en zal voor de bepaling van de behoefte van [minderjarige] uitgaan van het gemiddelde van de behoefte berekend op basis van het inkomen van de moeder en de behoefte berekend op basis van het inkomen van de vader. De behoefte van [minderjarige] is niet eerder berekend door de rechtbank of door de ouders. De rechtbank vindt het daarom redelijk om uit te gaan van de inkomens van de ouders en de (belasting)tarieven geldend in 2023 gelet op de ingangsdatum (19 juli 2023) van de te wijzigen kinderalimentatie.
3.17.
Voor de bepaling van de behoefte van [minderjarige] als zij bij de vader zou hebben gewoond in 2023 gaat de rechtbank wat betreft het inkomen uit van de gegevens zoals vermeld in de salarisspecificatie van april 2023. Uit de cumulatieven die daarin staan vermeld, blijkt dat het loon in geld (exclusief de fiscale bijtelling voor een auto) tot en met april 2023 € 10.446,87 bedroeg en de pensioenpremie € 296,72. Hiervan uitgaande en rekening houdend met de vakantietoeslag en het kindgebonden budget waar de vader in 2023 aanspraak op had kunnen maken als [minderjarige] toen bij hem had gewoond, berekent de rechtbank het netto besteedbaar inkomen van de vader in 2023 op € 2.781,- per maand. [4]
3.18.
Voor het inkomen van de moeder in 2023 gaat de rechtbank uit van de salarisspecificatie van december 2023 en de prognose-berekening over 2023 betreffende de winst- en verliesrekening van de onderneming van de moeder. Uit de cumulatieven die zijn vermeld op de salarisspecificatie van december 2023 blijkt dat het salaris tot en met december 2023 € 23.675,84 bedroeg en de totale onregelmatigheidstoeslag (inclusief de aanvulling over verlof zoals vermeld in de cumulatieven op de salarisspecificatie van november 2023)
€ 1.792,32. Verder blijkt uit de cumulatieven die op de salarisspecificatie van december 2023 staan vermeld, dat in 2023 betalingen uit het keuzebudget zijn gedaan van in totaal € 4.379,34. In die cumulatieven zijn verder een premie OP van € 2.565,10 en een premie aanvulling WW/WGA van € 46,30 vermeld.
3.19.
In de prognose-berekeningen betreffende de winst- en verliesrekening van de onderneming van de moeder is een resultaat vóór belastingen vermeld van € 21.932,-.
3.20.
Uitgaande van het voormelde en rekening houdend met het kindgebonden budget waar de moeder in 2023 aanspraak op heeft kunnen maken, berekent de rechtbank het netto besteedbaar inkomen van de moeder in 2023 € 3.450,- per maand. [5]
3.21.
Nu de rechtbank weet wat de vader en de moeder te besteden hadden in 2023, kan de rechtbank berekenen welk gedeelte daarvan ongeveer aan [minderjarige] is uitgegeven door de moeder en had kunnen worden uitgegeven door de vader en wat dus de behoefte van [minderjarige] in 2023 was. Daarvoor maakt de rechtbank gebruik van de tabellen die het Nederlands Instituut voor Budgetvoorlichting (Nibud) heeft ontwikkeld.
3.22.
Uit die tabellen volgt dat de vader in 2023 bij een besteedbaar inkomen van € 2.781,-, gemiddeld € 355,- per maand had kunnen uitgeven voor [minderjarige] en dat door de moeder in 2023 bij een besteedbaar inkomen van € 3.450,-, gemiddeld € 462,- per maand is uitgegeven voor [minderjarige] .
3.23.
Het gemiddelde van de behoefte van [minderjarige] berekend op basis van de situatie waarin zij bij de vader zou wonen en de feitelijk situatie waarin zij bij haar moeder woont bedroeg dan in 2023 ((355 + 462)) / 2 =) € 408,- per maand. Gecorrigeerd in verband met de inflatie (geïndexeerd) is dat in 2024 € 433,- per maand. [6]
3.24.
Tussen de ouders is in geschil of de behoefte van [minderjarige] wel of niet moet worden verhoogd met reiskosten die worden gemaakt voor haar vervoer met de trein naar en van school. [minderjarige] volgt speciaal onderwijs in [plaats] . De reiskosten bedroegen volgens de moeder in 2023 gemiddeld € 170,- per maand en in 2024 gemiddeld € 189,- per maand.
3.25.
Verhoging van de tabelbedragen is volgens de Expertgroep Alimentatienormen slechts mogelijk voor bijzondere kosten die niet zijn begrepen in de tabelbedragen en die bovendien niet te compenseren zijn met andere uitgavenposten.
3.26.
De rechtbank vindt de reiskosten voor [minderjarige] bijzondere kosten waarmee de behoefte moet worden verhoogd. Volgens de moeder kan zij geen vergoeding ontvangen voor de reiskosten van bijvoorbeeld de gemeente. De rechtbank ziet geen reden om hieraan te twijfelen. De moeder heeft de door haar vermelde bedragen aan reiskosten voldoende onderbouwd met stukken. De rechtbank zal aan de stelling van de vader, dat dit absurd hoge bedragen zijn, voorbijgaan omdat hij deze stelling verder niet heeft gemotiveerd. De rechtbank vindt dat beide ouders moeten bijdragen in deze kosten en zal dan ook de behoefte van [minderjarige] verhogen met de door de moeder vermelde bedragen. De behoefte van [minderjarige] bedroeg dan in 2023 (408 + 170 =) 578,- per maand en in 2024 (433 + 189 =) € 622,- per maand.
De draagkracht van de ouders
3.27.
Bij de berekening van de kinderalimentatie moet vervolgens worden vastgesteld wat ieder van de ouders kan betalen. Dat wordt de ‘draagkracht’ van de ouders genoemd. Volgens de wet moeten de ouders namelijk naar draagkracht in de behoefte van hun kind voorzien. [7]
3.28.
Voor het bepalen van de draagkracht van de ouders past de rechtbank de methode toe die de Expertgroep Alimentatie van de Rechtspraak heeft ontwikkeld. Het netto besteedbaar inkomen van een ouder is daarbij het uitgangspunt. Vervolgens bekijkt de rechtbank welk deel van dat inkomen kan worden gebruikt om bij te dragen in de kosten van het kind.
3.29.
Bij een netto besteedbaar inkomen dat hoger is dan € 1.930,- per maand in 2023 en
€ 2.065,- per maand in 2024 maakt de rechtbank daarvoor gebruik van de zogenoemde ‘draagkrachtformule’. In die formule wordt uitgegaan van een woonbudget van 30% van het netto besteedbaar inkomen per maand. De ouders worden geacht vanuit het woonbudget alle redelijke lasten voor een woning passend bij hun inkomen te kunnen voldoen. Daarnaast wordt rekening gehouden met een forfaitair (vaststaand) bedrag voor redelijke kosten van levensonderhoud, dat ieder jaar wordt bijgesteld. Voor 2023 is dat een bedrag van € 1.175,- per maand en voor 2024 een bedrag van € 1.270,- per maand. Na aftrek van die twee posten van het netto besteedbaar inkomen blijft dan de ‘draagkrachtruimte’ over. Daarvan is 70% beschikbaar voor kinderalimentatie. De berekening van de draagkracht ziet er dan als volgt uit: voor 2023: 70% [NBI – (0,3 x NBI + 1.175)] en voor 2024: 70% [NBI – (0,3 x NBI + 1.270)].
De draagkracht van de vader
3.30.
De draagkracht van de vader berekent de rechtbank op € 326,- per maand in 2023 [8] en
€ 293,- per maand in 2024 [9] . De rechtbank legt hierna uit hoe zij aan deze bedragen is gekomen.
3.31.
Voor het inkomen gaat de rechtbank uit van de salarisspecificatie van april 2023. Hierbij verwijst de rechtbank naar rechtsoverweging 3.18. Het netto besteedbaar inkomen bedroeg dan in 2023 € 2.345,- per maand en in 2024 € 2.413,- per maand.
3.32.
Volgens de hiervoor vermelde draagkrachtformule geldend in 2023 had de vader in 2023 een draagkracht van (70% [NBI – (0,3 x NBI + 1.175)]=) € 326,- per maand. Volgens de hiervoor vermelde draagkrachtformule geldend in 2024 heeft de vader in 2024 een draagkracht van (70% [NBI – (0,3 x NBI + 1.270)]=) € 293,- per maand.
3.33.
De rechtbank houdt geen rekening met aflossingen op schulden. Niet is gebleken dat de aflossingen op de door de vader genoemde schulden (de doorlopende kredieten en een aflopend krediet), niet vermijdbaar en/of niet verwijtbaar zijn. Zo heeft de vader niets aangevoerd over de noodzaak van het aangaan/laten voortbestaan van deze schulden.
3.34.
Volgens de vader moet zijn draagkracht verdeeld worden over twee kinderen. Hij stelt dat hij in december 2023 opnieuw vader is geworden. De moeder betwist dit. De vader heeft na de zitting een geboorteakte overgelegd en foto’s waarop volgens hem [minderjarige] en zijn andere dochter staan. De gegevens op de geboorteakte zijn onleesbaar gemaakt met uitzondering van de dag, het tijdstip en de plaats van de geboorte alsmede het geslacht. De moeder heeft als reactie op deze stukken nog een keer betwist dat de vader opnieuw vader is geworden. De rechtbank zal de stelling van de vader dat zijn draagkracht moet worden verdeeld over twee kinderen niet volgen, omdat de rechtbank het met de moeder eens is dat niet is komen vast te staan dat hij onderhoudsplichtig is voor nog een kind.
De draagkracht van de moeder
3.35.
De draagkracht van de moeder berekent de rechtbank op € 869,- per maand in 2023 [10] en op € 425,- per maand in 2024 [11] . De rechtbank legt hierna uit hoe zij aan dat bedrag is gekomen.
3.36.
Voor het inkomen over 2023 gaat de rechtbank uit van de salarisspecificatie van december 2023 en de prognose-berekening over 2023 betreffende de winst- en verliesrekening van de onderneming van de moeder. Hierbij verwijst de rechtbank naar rechtsoverwegingen 3.18. en 3.19. Rekening houdend met het kindgebonden budget waar de moeder in 2023 aanspraak op kon maken, bedroeg het netto besteedbaar inkomen dan in 2023 € 3.451,- per maand.
3.37.
Volgens de hiervoor vermelde draagkrachtformule geldend in 2023 had de moeder in 2023 een draagkracht van (70% [3.451 – (0,3 x 3.451 + 1.175)]=) € 869,- per maand.
3.38.
Voor het inkomen over 2024 gaat de rechtbank enkel uit van de salarisspecificatie van december 2023. De moeder stelt in haar bericht van 12 januari 2024 dat zij is gestopt met haar werkzaamheden vanuit haar onderneming. De reden hiervoor is volgens haar dat haar is geadviseerd te stoppen met die werkzaamheden in verband met de veiligheid van haar nog ongeboren kind. Tijdens de werkzaamheden van de moeder als zelfstandige had zij namelijk te maken met agressieve cliënten. Verder voert de moeder aan dat zij slechts tijdelijk als zelfstandige heeft gewerkt. Zij moest extra inkomen genereren om haar hoge woonlasten als gevolg van de relatiebreuk met [A] te kunnen betalen.
3.39.
De vader vindt dat geen rekening moet worden gehouden met het inkomensverlies van de moeder. Hij vindt dat zij haar uren bij haar werkgever moet uitbreiden. Volgens de moeder is dit niet mogelijk, omdat zij slechts een contract heeft voor 24 uur.
3.40.
De rechtbank ziet geen redenen om te twijfelen aan de stellingen van moeder. Gelet hierop en de omstandigheid dat de moeder een tweede kind verwacht, vindt de rechtbank het redelijk bij de berekening van de draagkracht van de moeder vanaf 1 januari 2024 alleen uit te gaan van haar inkomen uit loondienst voor 24 uur per week.
3.41.
Uitgaande van de gegevens zoals vermeld op de salarisspecificatie van december 2023 en rekening houdend met het kindgebonden budget waar de moeder in 2024 aanspraak op kan maken, bedraagt het netto besteedbaar inkomen in 2024 € 2.681,- per maand. Volgens de hiervoor vermelde draagkrachtformule geldend in 2024 had de moeder in 2024 een draagkracht van (70% [2.681 – (0,3 x 2.681 + 1.270)]=) € 425,- per maand.
3.42.
De moeder is in verwachting van een tweede kind. Aangezien niet duidelijk is of dit kind al is geboren, zal de rechtbank wat betreft de voor [minderjarige] beschikbare draagkracht van de moeder geen rekening houden met het tweede kind van de moeder.
De verdeling van de kosten
3.43.
Als de ouders samen genoeg draagkracht hebben voor alle kosten van hun kind, dan moet de rechtbank berekenen wie welk deel van de kosten voor zijn rekening moet nemen. Dat wordt de ‘draagkrachtvergelijking’ genoemd.
3.44.
De ouders hadden in 2023 samen een draagkracht van (326 + 869 =) € 1.195,- per maand en hebben in 2024 samen een draagkracht van (293 + 425 =) € 718,- per maand. Dit is genoeg om alle kosten van [minderjarige] te betalen, want die waren in 2023 € 578,- per maand en zijn in 2024 € 622,- per maand. Dit betekent dat over 2023 de vader een deel van (326 / 1.195 x
578 =) € 158,- per maand moet dragen en de moeder een deel van (869 / 1.195 x 578 =) € 420,- per maand. Over 2024 moet de vader een deel van (293 / 718 x 622 =) € 254,- per maand dragen en de moeder een deel van (425 / 718 x 622 =) € 368,- per maand.
De zorgkorting
3.45.
De vader maakt op de dagen dat [minderjarige] bij hem verblijft kosten voor onder andere eten en drinken en energielasten: de verblijfskosten. Daarmee voldoet de vader – deels – aan zijn onderhoudsverplichting. De rechtbank kan de bijdrage van de vader verlagen met een percentage van de behoefte of een deel daarvan: de ‘zorgkorting’.
3.46.
Bij de bij beschikking van 12 juni 2023 vastgestelde voorlopige omgangsregeling past een zorgkorting van 15 % van de behoefte exclusief de reiskosten, dus in 2023 (15 % van 408=) € 61,- per maand en in 2024 (15 % van 433 =) € 65,- per maand. Dat betekent dat de vader in 2023 een bedrag van (158 -/- 61 =) € 97,- per maand moet betalen en vanaf 1 januari 2024 een bedrag van (254 -/- 65 =) € 189,- per maand.
3.47.
De rechtbank volgt de vader niet in zijn stelling dat de door hem te betalen kinderalimentatie moet worden verminderd met de reiskosten die hij maakt voor het halen en brengen van [minderjarige] in het kader van de omgangsregeling. Deze kosten zijn verdisconteerd in de zorgkorting.
Kinderalimentatie wijzigen
3.48.
De rechtbank komt nu op lagere bedragen aan kinderalimentatie dan het bedrag dat is vastgesteld bij de beschikking van 9 augustus 2012 en het bedrag dat partijen nadien zijn overeengekomen. De rechtbank ziet dan ook reden om de kinderalimentatie te wijzigen.
3.49.
Zoals hiervoor onder 3.5. al is overwogen is de bij beschikking van
9 augustus 2012 vastgestelde kinderalimentatie gewijzigd door de nadien tussen partijen overeengekomen kinderalimentatie. De rechtbank zal dan ook de tussen partijen overeengekomen kinderalimentatie wijzigen.
Overige verzoeken
3.50.
De rechtbank houdt de beslissingen over het gezag, de hoofdverblijfplaats en de omgangsregeling aan in afwachting van een nog te plannen mondelinge behandeling.
Uitvoerbaar bij voorraad
3.51.
De rechtbank verklaart de beslissing over de kinderalimentatie ‘uitvoerbaar bij voorraad’, zoals is verzocht. Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als één van de ouders hoger beroep instelt tegen deze beslissing. De beslissing van de rechtbank geldt in dat geval totdat het gerechtshof een andere beslissing neemt.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijzigt de door de vader aan de moeder te betalen kinderalimentatie, zoals die is overeengekomen tussen de ouders na de beschikking van 9 augustus 2012, en bepaalt dat deze kinderalimentatie vanaf 19 juli 2023 € 97,- per maand bedraagt en vanaf 1 januari 2024
€ 189,- per maand;
4.2.
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.3.
wijst de verzoeken van de ouders over de kinderalimentatie voor het overige af;
4.4.
houdt de beslissingen over het gezag, de hoofdverblijfplaats en de omgangsregeling aan in afwachting van een nog te plannen mondelinge behandeling.
Dit is de beslissing van de rechtbank, genomen door mr. M.M. Janssen - Witteveen, rechter, in samenwerking met de griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 mei 2024.
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING !
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING RECHTER!
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR STEMPELS!
Bijlage 1: netto besteedbaar inkomen van de vader in 2023
Bijlage 2: netto besteedbaar inkomen van de moeder in 2023
Bijlage 3: eigen aandeel in de kosten van [minderjarige]
Bijlage 4: draagkracht van de vader over 2023
Bijlage 5: draagkracht van de vader over 2024
Bijlage 6: draagkracht van de moeder over 2023
Bijlage 7: draagkracht van de moeder over 2024

Voetnoten

1.Artikel 1:395 van het Burgerlijk Wetboek.
2.Artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek.
3.Artikel 1:402 van het Burgerlijk Wetboek.
4.Bijlage 1: netto besteedbaar inkomen van de vader in 2023 en bijlage 3: eigen aandeel in de kosten van [minderjarige] .
5.Bijlage 2: netto besteedbaar inkomen van de moeder in 2023 en bijlage 3: eigen aandeel in de kosten van [minderjarige] .
6.Bijlage 3: eigen aandeel in de kosten van [minderjarige] .
7.Artikel 1:397 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek.
8.Bijlage 4: draagkracht van de vader in 2023.
9.Bijlage 5: draagkracht van de vader in 2024.
10.Bijlage 6: draagkracht van de moeder in 2023.
11.Bijlage 7: draagkracht van de moeder in 2024.