ECLI:NL:RBMNE:2024:3167

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 maart 2024
Publicatiedatum
22 mei 2024
Zaaknummer
16-200986-23
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en zware mishandeling met noodweer als verweer

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 15 maart 2024, stond de verdachte terecht voor de poging tot doodslag en, subsidiair, poging tot zware mishandeling. De zaak vond plaats in Lelystad en betreft een incident dat zich voordeed op 11 augustus 2023. De verdachte heeft tijdens een confrontatie met het slachtoffer, die met een brandblusser naar zijn kamer kwam, een mes gepakt en het slachtoffer in de buik gestoken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte handelde uit noodweer, omdat hij zich moest verdedigen tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet de intentie had om het slachtoffer te doden, en sprak hem vrij van de poging tot doodslag. Wel werd de poging tot zware mishandeling bewezen verklaard, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte niet strafbaar was vanwege het geslaagde beroep op noodweer. De rechtbank heeft de voorlopige hechtenis opgeheven en de in beslag genomen voorwerpen verbeurd verklaard. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, omdat de verdachte werd ontslagen van alle rechtsvervolging.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16.200986.23
Vonnis van de meervoudige kamer van 15 maart 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1963 te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] , [woonplaats] ,
hierna te noemen: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 1 maart 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. A.P. Altena en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw, mr. L.F.M. Meles, gevestigd te Almere, alsmede van hetgeen mr. B. Helmich, gevestigd te Lelystad, namens benadeelde partij [slachtoffer] , naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt erop neer dat verdachte:
primair: op 11 augustus 2023 in Lelystad heeft geprobeerd om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, door met een mes (meermalen) in de buik(streek) van die [slachtoffer] te steken en/of prikken en/of snijden,
subsidiairten laste gelegd als poging tot zware mishandeling.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het tenlastegelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de primair ten laste gelegde poging tot doodslag niet wettig en overtuigend te bewijzen. Bewezen kan worden dat verdachte met een mes in zijn hand heeft gezwaaid. Hij heeft niet gericht gezwaaid met het mes, maar van zich af gezwaaid. Opzet op de dood kan daarom niet worden bewezen, ook niet in voorwaardelijke zin. Verdachte moet daarom worden vrijgesproken van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag.
De subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling is wel wettig en overtuigend te bewijzen. Door met een mes te zwaaien heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij het slachtoffer zou raken met dit mes en mogelijk zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het primair tenlastegelegde. Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt op basis van het dossier vast dat verdachte het slachtoffer twee keer met een mes in zijn buik heeft geraakt. Het slachtoffer heeft hierdoor twee wonden van ongeveer 1,5 centimeter lang aan de linker kant van zijn buik. Hoe diep dit letsel is en of er ook sprake is van intern letsel is volgens de forensisch geneeskundige letselbeschrijving onduidelijk. De te verwachten genezingsduur betrof twee à drie weken. Of het letsel is veroorzaakt door een stekende of zwaaiende beweging is op basis van de letselbeschrijving of de andere stukken in het dossier niet vast te stellen.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij een zwaaiende beweging met het mes heeft gemaakt in de richting van het slachtoffer. Verdachte wilde het slachtoffer hiermee op afstand houden. Hij wilde het slachtoffer niet neersteken. Of verdachte het slachtoffer één of twee keer heeft geraakt met het mes weet hij niet meer, het ging allemaal erg snel.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van verdachte over wat hij met het mes heeft gedaan en hoe hij het slachtoffer heeft geraakt betrouwbaar is. Verdachte heeft hier ter terechtzitting consistent en gedetailleerd over verklaard en zijn verklaring kwam authentiek over. Deze verklaring wordt ook niet weersproken door de letselbeschrijving of de overige stukken in het dossier. De rechtbank neemt de verklaring van verdachte over de wijze waarop hij het slachtoffer met het mes heeft geraakt daarom als uitgangspunt.
De vraag die vervolgens voorligt is of dit handelen van verdachte gekwalificeerd kan worden als een poging tot doodslag of een poging tot zware mishandeling. Hierbij stelt de rechtbank voorop dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten bevat dat de verdachte daadwerkelijk de intentie had om het slachtoffer van het leven te beroven of om hem zwaar te verwonden. Dit neemt echter niet weg dat de verdachte door zijn gedragingen in voorwaardelijke zin opzet kan hebben gehad op de dood van het slachtoffer of het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij hem. Van voorwaardelijk opzet is sprake wanneer willens en wetens de aanmerkelijke kans wordt aanvaard dat door een bepaald handelen een bepaald gevolg intreedt.
Primair ten laste gelegde poging tot doodslag
Er is geen bewijs voorhanden dat verdachte met zijn handelen het overlijden van het slachtoffer heeft beoogd. Verdachte heeft naar het oordeel van de rechtbank ook niet in voorwaardelijke zin opzet gehad op de dood van het slachtoffer. Weliswaar is met een mes in de hand zwaaien in de richting van iemands buik niet zonder risico’s, maar de rechtbank acht dit niet zonder meer levensbedreigend. Daarbij is van belang dat onduidelijk is hoe diep het letsel van het slachtoffer is. Ook volgt uit het dossier niet met hoeveel kracht verdachte het slachtoffer heeft geraakt. Daarom kan de rechtbank niet vaststellen dat verdachte met zijn handelwijze de aanmerkelijke kans in het leven heeft geroepen dat het slachtoffer daardoor zou komen te overlijden. En evenmin dat hij door zijn handelen de aanmerkelijke kans op dat gevolg willens en wetens heeft aanvaard. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het primair tenlastegelegde.
Subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling
De rechtbank acht het subsidiair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen. Verdachte heeft een mes ter hand genomen en heeft dit vastgehouden tijdens de worsteling met het slachtoffer en hier zwaaiende bewegingen mee gemaakt. Naar algemene ervaringsregels roept een dergelijk handelen de aanmerkelijke kans in het leven dat bij het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel zou kunnen ontstaan. Snij- en steekwonden kunnen immers zwaar lichamelijk letsel tot gevolg hebben; operatief ingrijpen kan nodig zijn en er kunnen permanente beschadigingen en blijvend ontsierende littekens ontstaan. Nu het algemene ervaringsregels betreffen, heeft eenieder – en dus ook verdachte – wetenschap van het bestaan van deze aanmerkelijke kans. Verdachte heeft desondanks tijdens het gevecht het mes vastgehouden, hiermee van zich af gezwaaid en het slachtoffer twee keer in de buik geraakt. De rechtbank is van oordeel dat uit de uiterlijke verschijningsvorm van deze gedragingen blijkt dat verdachte de aanmerkelijke kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bewust heeft aanvaard.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft gepleegd, zoals hierna in rubriek 5 is omschreven. Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis zal worden gehecht.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 11 augustus 2023 te Lelystad, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een mes meermalen in de buik(streek) van die [slachtoffer] heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in het bewezenverklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

6.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, waarbij het noodzakelijk was voor verdachte om zich daartegen te verdedigen en dat het handelen van verdachte daartoe geboden was. Verdachte moet daarom worden ontslagen van alle rechtsvervolging voor het subsidiair ten laste gelegde feit.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde heeft de raadsvrouw primair aangevoerd dat verdachte heeft gehandeld uit noodweer en dat verdachte daarom moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Uit het dossier blijkt dat verdachte het slachtoffer [slachtoffer] in de nacht van 11 augustus 2023 in Lelystad met een mes heeft verwond. Het slachtoffer heeft twee wonden aan de linkerkant van zijn buik opgelopen die moesten worden gehecht. Namens verdachte is primair een beroep op noodweer gedaan. Een beroep op noodweer slaagt indien aannemelijk is geworden dat er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding die was gericht tegen eigen of andermans lijf, eerbaarheid of goed, waartegen verdediging noodzakelijk en geboden is. Deze verdediging mag de grenzen van subsidiariteit en proportionaliteit niet overschrijden. Als er een beroep op noodweer wordt gedaan, moet de rechtbank allereerst beoordelen of de feitelijke toedracht - die uit de wettelijke bewijsmiddelen moet worden afgeleid - aannemelijk is geworden. De rechtbank moet vervolgens beoordelen of de feitelijke toedracht een beroep op noodweer rechtvaardigt. Dit betekent dat de rechtbank de vraag moet beantwoorden of de door verdachte begane feiten waren geboden door de noodzakelijke verdediging – waarin de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit besloten liggen – tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding.
Ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding
Bij de beoordeling of er sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, acht de rechtbank allereerst van belang dat het slachtoffer degene was die de confrontatie met verdachte zocht door met een brandblusser in zijn hand naar de kamer van verdachte toe te gaan. Het slachtoffer heeft verklaard dat hij boos was toen hij naar de kamer van verdachte toe ging. Ook verklaart het slachtoffer dat hij altijd heel heftig boos wordt, in verband met zijn ADHD. Volgens verdachte bonkte het slachtoffer hard op zijn deur. Toen verdachte zijn deur opende, ontstond een worsteling tussen beiden. Vanaf dit moment lopen de verklaringen van verdachte en het slachtoffer uiteen. Volgens verbalisant [verbalisant] heeft het slachtoffer op 11 augustus 2023 verklaard dat hij zichzelf heeft verdedigd met de brandblusser. Op 16 augustus 2023 heeft het slachtoffer echter verklaard dat hij zich de brandblusser niet kan herinneren, maar zich wel kan voorstellen dat hij hiermee heeft gedreigd, hij is, naar eigen zeggen, “100% een persoon die dat kan doen”. Volgens verdachte heeft het slachtoffer op agressieve wijze geprobeerd de kamer van verdachte binnen te komen. Verdachte heeft geprobeerd het slachtoffer buiten zijn kamer te houden. Tijdens de worsteling zag verdachte dat het slachtoffer naar achteren reikte, alsof hij iets wilde pakken. Hierop heeft verdachte het mes dat naast zijn bed lag gepakt. Toen verdachte vervolgens zag dat het slachtoffer in één hand een brandblusser vasthad en het erop leek alsof hij hiermee wilde uithalen, heeft verdachte met dit mes van zich af gezwaaid om het slachtoffer op afstand te houden. Nadat verdachte het slachtoffer in zijn buik had geraakt, zag hij de kans om zich uit de situatie te onttrekken door onder de arm van het slachtoffer door de kamer uit te vluchten.
De rechtbank acht het scenario dat verdachte heeft geschetst aannemelijk. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de gedragingen van het slachtoffer direct voorafgaand aan het incident worden gekwalificeerd als een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van het lijf van verdachte waartegen verdachte zich moest verdedigen. Op basis van de omstandigheid dat er een brandblusser in de kamer van verdachte is aangetroffen neemt de rechtbank aan dat het slachtoffer met een brandblusser bij verdachte in zijn kamer heeft gestaan. Tegenover de wisselende verklaringen van het slachtoffer over wat hij precies met deze brandblusser heeft gedaan, staat de consistente verklaring van verdachte dat het slachtoffer hem met deze brandblusser dreigde te slaan en dat verdachte daarom een zwaaiende beweging met het mes heeft gemaakt. Daarbij overweegt de rechtbank dat de aard en plaats van het letsel van het slachtoffer bij dit scenario passen. De verklaring van het slachtoffer dat hij boos was en heftig boos kan worden en de verklaring van huisgenoot [huisgenoot] dat verdachte geen agressieve man is, leggen extra gewicht in de schaal.
Eis van subsidiariteit en proportionaliteit
De volgende vraag is of de gekozen reactie van verdachte een proportionele reactie was op de aanranding van het slachtoffer. Het komt er hierbij op aan of de reactie van verdachte niet in een onredelijke verhouding staat tot de ernst van de aanranding.
Naar het oordeel van de rechtbank had verdachte geen andere keus dan zich te verdedigen tegen voornoemde aanranding. Het slachtoffer probeerde immers op agressieve wijze met een brandblusser in zijn hand de kamer van verdachte binnen te komen. Doordat verdachte het slachtoffer buiten de deur wilde houden, kwam het tot een worsteling. Uit het dossier volgt dat de kamer van verdachte erg klein is, de deur naar binnen opengaat en het slachtoffer voor de deuropening stond. Verdachte stond ingeklemd tussen zijn bed en de deur en het slachtoffer stond vlak voor hem. Daarbij komt dat verdachte fysiek beperkt is door zijn slechte knieën en klein van stuk is. Het slachtoffer daarentegen is een jonge, lange man die boos was en een brandblusser had meegenomen naar de kamer van verdachte. Onder deze omstandigheden was er geen redelijke mogelijkheid voor verdachte om te vluchten of om het slachtoffer af te schrikken. De gedraging van verdachte, namelijk het zwaaien met het mes waardoor hij het slachtoffer tweemaal in zijn buik heeft geraakt, acht de rechtbank – ondanks het letsel dat hierdoor is veroorzaakt – niet in onredelijke verhouding tot de ernst van de aanranding. Gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden gaat de rechtbank er namelijk van uit dat verdachte niet in de gelegenheid is geweest om zich eerder uit de situatie te onttrekken en dat hij dit, zodra dit wel mogelijk was, heeft gedaan door onder de arm van het slachtoffer door de kamer uit te vluchten.
De rechtbank concludeert dat verdachte de hem verweten gedragingen heeft verricht in een situatie waarin voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van zijn eigen lijf tegen de ogenblikkelijke wederrechtelijke aanval van het slachtoffer. Het beroep op noodweer slaagt daarom en verdachte zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
De rechtbank zal, gelet op het voorgaande, het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opheffen.

7.BESLAG

Verbeurdverklaring
De rechtbank zal de volgende in beslag genomen voorwerpen verbeurdverklaren:
- een mes (PL0900-2023241665-G3204407);
- het foedraal van het mes (PL0900-2023241665-G3204500).
Met behulp van deze voorwerpen is het bewezenverklaarde feit begaan.

8.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 3.664,04. Dit bedrag bestaat uit € 164,04 materiële schade en € 3.500,00 immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit.
8.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd voor niet-ontvankelijkverklaring van de vordering van de benadeelde partij nu hij ontslag van alle rechtsvervolging heeft gevorderd voor het subsidiair ten laste gelegde feit.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gepleit voor niet-ontvankelijkheidverklaring van de vordering van de benadeelde partij nu zij ontslag van alle rechtsvervolging heeft gevraagd voor het subsidiair ten laste gelegde feit.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank verklaart benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering nu verdachte ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn vordering, zal de rechtbank hem veroordelen in de kosten door de verdachte gemaakt. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.

9.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het primair tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
  • verklaart het subsidiair tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is
  • verklaart het meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte
Strafbaarheid
- verklaart het subsidiair bewezenverklaarde niet strafbaar en ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging ten aanzien van dat feit;
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel voorlopige hechtenis;
Beslag
- verklaart de volgende voorwerpen verbeurd:
  • een mes (PL0900-2023241665-G3204407);
  • het foedraal van het mes (PL0900-2023241665-G3204500);
Benadeelde partij
  • verklaart benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering;
  • veroordeelt de benadeelde partij [slachtoffer] in de kosten door de verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.L. Veendrick, voorzitter, mrs. R.P.P. Hoekstra en J.W.B. Snijders Blok, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N. Tressel, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 15 maart 2024.
De jongste rechter en griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij, op of omstreeks 11 augustus 2023 te Lelystad, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, meermalen, althans
eenmaal in de buik(streek), althans het (boven)lichaam van die [slachtoffer] heeft gestoken en/of geprikt en/of gesneden terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, op of omstreeks 11 augustus 2023 te Lelystad, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, meermalen, althans eenmaal in de buik(streek), althans het (boven)lichaam van die [slachtoffer] heeft gestoken en/of geprikt en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.