ECLI:NL:RBMNE:2024:3360

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 februari 2024
Publicatiedatum
29 mei 2024
Zaaknummer
22/5347
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een beroep tegen de afwijzing van inzageverzoeken op basis van de AVG, Wpg en Wjsg door de gemeente Nieuwegein

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser tegen de gemeente Nieuwegein beoordeeld. Eiser heeft op 2 maart 2022 verzocht om inzage in de verwerking van zijn persoonsgegevens, specifiek met betrekking tot de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG), de Wet politiegegevens (Wpg) en de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg). Het college van burgemeester en wethouders heeft in zijn besluit van 28 april 2022 verklaard dat er geen gegevens op basis van de Wpg of Wjsg van eiser worden verwerkt. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard in het besluit van 13 oktober 2022.

De rechtbank heeft op 9 november 2023 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van het college aanwezig was, maar eiser zelf niet. De rechtbank concludeert dat het college geen Wpg- of Wjsg-gegevens van eiser verwerkt en dat de argumenten van eiser niet slagen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat zijn persoonsgegevens onrechtmatig zijn verwerkt in het kader van de gemeentelijke aanpakken, zoals de Complexe multiprobleemgezinnen aanpak en de Persoonsgerichte aanpak. De rechtbank oordeelt dat het college niet in de weg staat dat eiser zijn persoonsgegevens kan controleren en dat het besluit van het college niet onjuist is.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, en is openbaar uitgesproken op 19 februari 2024. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/5347

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 februari 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nieuwegein

(gemachtigde: M. Verhoef - Murray).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de behandeling van de door hem ingediende inzageverzoeken. Eiser heeft op 2 maart 2022 verzocht om inzage in de verwerking van zijn persoonsgegevens. Hij wil van het college weten welke gegevens het college verwerkt op grond van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG), de Wet politiegegevens (Wpg) en de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (de Wjsg). Het college heeft in zijn besluit van 28 april 2022 verklaard dat hij geen gegevens op grond van de Wpg of Wjsg van eiser verwerkt.
1.2.
In het bestreden besluit van 13 oktober 2022 heeft het college – onder verwijzing naar het advies van de bezwaarcommissie van 12 september 2022 – het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en herhaald dat hij geen politiegegevens, justitiële of strafvorderlijke gegevens van eiser verwerkt. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
1.3.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 9 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van het college, [A] , [functie 1] bij de gemeente Nieuwegein, drs. [B] , [functie 2] bij de gemeente Nieuwegein en [C] , [functie 3] bij de gemeente Nieuwegein. Eiser is niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

Moet eiser griffierecht betalen?
2. Eiser heeft verzocht om vrijstelling van het griffierecht. De griffier heeft dat verzoek in april 2023 op basis van de toen bekende gegevens toegewezen en de rechtbank wijzigt dit standpunt nu niet.
Waarover gaat dit beroep?
2.1.
Eiser heeft op 2 maart 2022 twee verzoeken om inzage ingediend bij het college. In het besluit van 28 april 2022 heeft het college echter alleen beslist op het Wpg/Wjsg-verzoek. Op het AVG-verzoek is in het besluit van 28 april 2022 nog niet beslist.
2.2.
Het college heeft pas in zijn besluit van 20 september 2022 op het AVG-verzoek van eiser beslist. Op het bezwaar van eiser tegen dat besluit moet het college nog beslissen. Dat heeft hij op de zitting ook erkend. Het AVG-verzoek van 2 maart 2022 ligt dan ook niet nu ter beoordeling aan de rechtbank voor. Deze uitspraak gaat alleen over het Wpg/Wjsg-verzoek.
Verwerkt het college Wpg en Wjsg-gegevens van eiser?
3. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat hij geen Wpg-gegevens of Wjsg-gegevens van eiser verwerkt.
3.1.
Eiser voert in beroep aan dat hij het recht heeft om de rechtmatigheid van de gegevensverwerking van het college op een eenvoudige manier en met redelijke tussenpozen te kunnen controleren. Volgens hem verwerkt het college ten onrechte persoonsgegevens van hem en is hij daarover niet juist geïnformeerd. Hij wijst in het bijzonder op de onrechtmatige verwerking van zijn persoonsgegevens in het kader van de Complexe multiprobleemgezinnen aanpak in Nieuwegein (CMPG) en de Persoonsgerichte aanpak (PGA). Volgens hem worden in het kader van die vormen van gemeentelijke aanpak ten onrechte persoonsgegevens van hem verwerkt. Zijn privacy wordt daarmee ontoelaatbaar geschonden en hij heeft recht op een vergoeding van de door hem daardoor geleden schade.
3.2.
Wat eiser in beroep naar voren brengt over de verwerking van persoonsgegevens in het kader van de verschillende vormen gemeentelijke aanpak, gaat niet over een mogelijke verwerking van Wpg-gegevens of Wjsg-gegevens door het college, maar ziet uitsluitend op de verwerking van persoonsgegevens op grond van de AVG. Eiser zal zijn standpunten hierover in de bezwaarprocedure over het AVG-besluit naar voren moeten brengen als hij wil dat deze beoordeeld worden. In deze beroepsprocedure slagen deze beroepsgronden niet.
3.3.
Het college staat er verder, anders dan eiser kennelijk meent, niet aan in de weg dat eiser op eenvoudige manier de verwerking van persoonsgegevens kan controleren. Niet is gebleken dat het college verzoeken om inzage niet of op een onzorgvuldige wijze behandelt. Deze beroepsgrond slaagt dus niet.
3.4.
Eiser heeft verder niet aannemelijk gemaakt dat het college wel gegevens van hem in het kader van de Wpg en Wjsg verwerkt. De rechtbank vindt dat ook niet erg waarschijnlijk. Het college heeft immers geen strafvorderlijke taken. De burgemeester heeft weliswaar wel enkele politietaken, waaronder de handhaving van de openbare orde, maar niet is gebleken dat hij die ook heeft aangewend ten aanzien van eiser.
3.5.
Op de zitting is besproken dat het college in zijn besluit duidelijker had kunnen toelichten dat hij over het algemeen dit soort gegevens dus helemaal niet verwerkt, zodat het voor eiser ook helder zou zijn dat het weinig zin heeft om dit type inzageverzoeken bij het college in te dienen. Dat het college dat niet heeft gedaan, leidt er echter niet toe dat het besluit onjuist is. Aan eiser is meegedeeld dat het college geen gegevens verwerkt op grond van de Wpg en de Wjsg en dat standpunt is niet onjuist gebleken.
3.6.
Het verzoek om schadevergoeding komt niet voor toewijzing in aanmerking.

Conclusie en gevolgen

Het beroep is ongegrond en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van mr. M.E.C. Bakker, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.