ECLI:NL:RBMNE:2024:3630

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 juni 2024
Publicatiedatum
11 juni 2024
Zaaknummer
C/16/575509 JL RK 24-399 en C/16/574861 / JL RK 24-360
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige na voorlopige ondertoezichtstelling

Op 4 juni 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaak betreffende de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2009. De kinderrechter heeft de Raad voor de Kinderbescherming en de gecertificeerde instelling Samen Veilig Midden-Nederland betrokken bij de procedure. De moeder van de minderjarige is belast met het ouderlijk gezag, terwijl de vader niet aanwezig was tijdens de zitting. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er zorgen zijn over de ontwikkeling van de minderjarige, die onder andere verzuimt van school, drugs gebruikt en in een zorgelijk netwerk verkeert. De moeder heeft persoonlijke problematiek en is niet in staat om de minderjarige de benodigde stabiliteit en ondersteuning te bieden. De kinderrechter heeft daarom besloten om de minderjarige onder toezicht te stellen voor de duur van een jaar en een machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen voor zes maanden. De kinderrechter heeft benadrukt dat het noodzakelijk is dat de moeder hulp aanvaardt voor haar problematiek en dat de minderjarige ondersteuning krijgt bij zijn ontwikkeling. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en er is een vervolgdatum voor de behandeling van de zaak vastgesteld.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Lelystad
Zaaknummers: C/16/575509 JL RK 24-399 en C/16/574861 / JL RK 24-360
Datum uitspraak: 4 juni 2024
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming,
locatie Utrecht, hierna te noemen: de Raad,
en
SAMEN VEILIG MIDDEN-NEDERLAND,
gevestigd te Almere, hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI),
over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2009 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats 1] .
De kinderrechter merkt als informant aan:
[vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats 2] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de GI van 8 mei 2024, ingekomen bij de rechtbank op 8 mei 2024;
  • Het verzoekschrift van de Raad van 23 mei 2024, ingekomen bij de rechtbank op 23 mei 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 4 juni 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door de heer M. Sivridag, tolk Turkse taal;
- mevrouw [A] namens de Raad;
- de heer [B] en mevrouw [C] namens de GI.
De kinderrechter heeft bijzondere toegang verleend aan:
  • mevrouw [D] namens de gemeente;
  • mevrouw [E] , ambulant begeleider van de moeder.
De vader is niet verschenen. De kinderrechter stelt vast dat de vader wel juist is opgeroepen.
1.3.
De kinderrechter heeft [minderjarige] naar zijn mening gevraagd. [minderjarige] heeft hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
[minderjarige] verblijft in een accommodatie van de jeugdhulpaanbieder.
2.3.
De kinderrechter heeft bij beschikking van 15 maart 2024 [minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld tot 15 juni 2024.
2.4.
De kinderrechter heeft bij beschikking van 28 maart 2024 een machtiging verleend [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder tot 15 juni 2024.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de duur van een jaar, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad. De GI verzoekt een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van de ondertoezichtstelling, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

4.De standpunten

4.1.
Namens de Raad is ter zitting naar voren gebracht dat de zorgen om [minderjarige] groot zijn. [minderjarige] laat zorgelijk gedrag zien en de moeder is niet in staat om hem aan te sturen. Ook zijn er zorgen over het contact tussen [minderjarige] en zijn vader en de relatie tussen [minderjarige] en de moeder. Bij de moeder is sprake van persoonlijke problematiek en [minderjarige] lijkt soms voor zijn moeder te zorgen. De moeder erkent de zorgen niet waardoor het in het ambulant kader niet gelukt is om hulpverlening in te zetten. Het is noodzakelijk dat er een gezinsvoogd komt die regie kan voeren over de in te zetten hulpverlening voor [minderjarige] en de moeder. Een ondertoezichtstelling is daarom noodzakelijk.
4.2.
Namens de GI is ter zitting naar voren gebracht dat de zorgen van de Raad worden gedeeld. De GI heeft tijdens de voorlopige ondertoezichtstelling de mogelijkheden tot thuisplaatsing van [minderjarige] onderzocht en daarom Ambulante Crisishulp (ACH) bij de moeder ingezet. De hulpverleners van de ACH hebben opgemerkt dat er bij moeder sprake is van persoonlijke problematiek, waardoor zij [minderjarige] nu niet de rust kan bieden die hij nodig heeft om tot ontwikkeling te komen. Het is fijn dat de moeder ambulante begeleiding krijgt, maar de GI is van mening dat de moeder naast praktische hulp ook psychische hulp nodig heeft voordat zij weer in staat zal zijn om voor [minderjarige] te zorgen. De GI acht voortduring van de uithuisplaatsing van [minderjarige] daarom noodzakelijk. Het lukt de moeder niet om achter deze plaatsing te staan. Na verloven brengt de moeder [minderjarige] niet terug naar de groep, of vraagt zij hem om niet terug te gaan. Hiermee plaatst zij [minderjarige] in een lastige positie.
4.3.
Door de moeder is ter zitting naar voren gebracht dat zij achter het verzoek tot een ondertoezichtstelling staat. De moeder vindt het soms lastig om met [minderjarige] om te gaan nu hij een puber is en zij weet niet altijd hoe zij [minderjarige] moet begeleiden in de keuzes die hij maakt. Zo heeft [minderjarige] vrienden die hem negatief beïnvloeden. Het lukt de moeder niet om [minderjarige] hierin te sturen. De moeder zou hier graag hulp bij willen. Met deze hulp in moeder in staat om voor [minderjarige] te zorgen. De moeder vindt de verzochte machtiging tot uithuisplaatsing dan ook niet noodzakelijk. De moeder vindt dat [minderjarige] ook vanuit huis behandeling kan krijgen.

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De kinderrechter zal daarom [minderjarige] onder toezicht stellen voor de duur van een jaar. Ook is de kinderrechter van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265b, eerste lid, BW). De kinderrechter zal hieronder uitleggen waarom deze beslissing is genomen.
Er zijn zorgen om de ontwikkeling van [minderjarige] en de thuissituatie waarin hij opgroeit. [minderjarige] verzuimt al lange tijd van school, gebruikt drugs, begeeft zich in een zorgelijk netwerk en is in aanraking gekomen met de politie. Ook is het zorgelijk dat [minderjarige] geen of nauwelijks contact heeft zijn vader. Tussen [minderjarige] en de moeder lijkt sprake te zijn van een symbiotische relatie waarbij [minderjarige] zorgtaken op zich neemt die niet passend zijn bij zijn leeftijd. Bij de moeder is sprake van persoonlijk (psychische) problematiek waar [minderjarige] mee belast wordt. Door de persoonlijke problematiek van de moeder is zij op dit moment niet in staat om aan te sluiten bij de emotionele behoeften van [minderjarige] . De moeder en [minderjarige] herkennen de zorgen niet of onvoldoende, waardoor hulpverlening in het vrijwillig kader onvoldoende van de grond is gekomen. De moeder is op dit moment onvoldoende bereid of in staat om de ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] zelfstandig weg te nemen. De kinderrechter zal [minderjarige] daarom onder toezicht stellen voor de duur van een jaar. Het is noodzakelijk dat de moeder hulp aanvaardt voor haar persoonlijke problematiek zodat de ontwikkeling van [minderjarige] weer op de voorgrond kan staan. Ook is het belangrijk dat [minderjarige] hulp krijgt bij het verwerken van moeilijke gebeurtenissen en bij zijn verslaving. Voorts moet er binnen de ondertoezichtstelling aandacht zijn voor de schoolgang van [minderjarige] en het contact zijn vader. De kinderrechter is van oordeel dat het op dit moment in het belang van [minderjarige] is dat hij niet bij de moeder woont. Het is belangrijk dat [minderjarige] op de groep rust en stabiliteit ervaart zodat hij weer toe kan komen aan zijn eigen ontwikkeling. Omdat de moeder niet altijd achter deze plaatsing staat en [minderjarige] soms ophaalt van de groep en hem dan niet terugbrengt, zal de kinderrechter een machtiging tot uithuisplaatsing verlenen om de verblijfplaats van [minderjarige] te waarborgen voor de duur van zes maanden.
5.2.
De concrete bedreigingen in de ontwikkeling van [minderjarige] zijn:
- [minderjarige] ervaart geen rust en stabiliteit waardoor hij niet toekomt aan zelfontwikkeling;
- [minderjarige] gebruikt drugs;
- [minderjarige] gaat niet dagelijks naar school;
- [minderjarige] heeft geen steunend netwerk;
- [minderjarige] wordt belast met de problematiek van de moeder;
- [minderjarige] heeft geen onbelast contact met beide ouders.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
stelt [minderjarige] onder toezicht van Stichting Samen Veilig Midden-Nederland met ingang van 4 juni 2024 tot 4 juni 2025;
6.2.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 4 juni 2024 tot 4 december 2024;
6.3.
houdt de behandeling van het verzoek aan tot een nader te bepalen zitting, gelegen
voor 4 december 2024, tegen welke zitting de Raad, de GI, de vader, de moeder en [minderjarige] dienen te worden opgeroepen;
6.4.
verzoekt de GI de kinderrechter uiterlijk
21 november 2024over de dan bestaande stand van zaken;
6.5.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 4 juni 2024 door mr. M. Weistra, kinderrechter, in aanwezigheid van M.R. Meijn als griffier, en op schrift gesteld op
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden.