Uitspraak
RECHTBANK Midden-Nederland
1.De procedure
2.De kern van de zaak
3.De beoordeling
- Het klopt dat de aanleiding van het aangaan van de Overeenkomst was dat Allegion in [eiseres] zou gaan investeren en uit een ‘due diligence’ naar voren was gekomen dat de Overeenkomst met [gedaagde] schriftelijk moest worden vastgelegd. Dat betekent niet dat de Overeenkomst geen enkele betekenis had tussen [eiseres] en [gedaagde] . Dit zou namelijk betekenen dat [eiseres] valsheid in geschrifte zou plegen (het verkrijgen van een investering door met een valse namelijk niet geldende overeenkomst). Daarvoor is onvoldoende onderbouwing.
- Partijen hebben afgesproken dat er na ondertekening nog verder overleg zou komen over de inhoud. Zo geeft [eiseres] in het telefoongesprek van 23 juni 2020 aan dat [gedaagde] de Overeenkomst heeft ondertekend, maar dat ze er nog naar zullen moeten kijken, zodat [eiseres] meer borging in de Overeenkomst heeft en [gedaagde] meer zekerheid. Ook heeft [gedaagde] op 30 november 2020 aan [eiseres] een e-mail met als bijlage een door [eiseres] opgestelde conceptovereenkomst met zijn aanpassingen en opmerkingen. In die conceptovereenkomst is opgenomen dat de intentie van partijen is hun huidige samenwerking
- Er is geen nieuwe of gewijzigde overeenkomst gesloten, zonder dat [eiseres] zich in de besprekingen daarover onredelijk heeft opgesteld. Partijen hebben gesproken over een samenwerking. [eiseres] deed een schriftelijk voorstel om de aandelen te verdelen volgens de verdeelsleutel dat zij 2/3 van de aandelen zou hebben en [gedaagde] 1/3. [gedaagde] was het niet eens met dit aanbod en wilde toen niet meer verder overleggen met [eiseres] . Volgens [gedaagde] week dit voorstel voor de aandelenverdeling af de gelijke verdeling die mondeling was besproken. [gedaagde] heeft ter zitting ook verklaard dat dit aanbod van [eiseres] duidelijk maakte dat ze er niet uit zouden komen. [gedaagde] is toen een eigen portaal voor een voertuigvolgsysteem gaan ontwikkelen en heeft geen trackers meer ingekocht via [eiseres] . Het klopt dus dat [gedaagde] toen niet verder wilde overleggen over een aanpassing van de overeenkomst.
- Het beroep van [gedaagde] op de eerdere mondelinge overeenkomst kan [gedaagde] niet baten. Die overeenkomst is vervallen door de Overeenkomst. Ten overvloede nog het volgende. Volgens [gedaagde] had zij met de voorganger van [eiseres] afgesproken dat er een vaste prijs van € 2,00 per licentie per maand zou gelden. Deze afspraak zou blijken uit de verklaring van de toenmalige eigenaar van [bedrijf 1] , de heer [A] (hierna: [A] ). Uit de verklaring van [A] blijkt echter dat de prijs per licentie niet vast was maar deels afhankelijk van de omvang en groei van de ‘base’ (het aantal abonnementen via [gedaagde] ) van [gedaagde] . Zo verklaart [A] dat de prijs werd bepaald aan de hand van (a) de kosten en (b) de winst van [bedrijf 1] B.V. en dat de aanleiding van de discussie over de hoogte van de prijs ontstond toen de base van [gedaagde] steeg. Daarbij geldt dat een vaste-prijs-afspraak voor onbepaalde duur erg ongebruikelijk is. Ook in de Overeenkomst is de licentieprijs mede afhankelijk van het aantal abonnementen.