ECLI:NL:RBMNE:2024:3853

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 juli 2024
Publicatiedatum
20 juni 2024
Zaaknummer
C/16/562875
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van samenwerkingsovereenkomst en betalingsverplichtingen tussen partijen in de verkoop van voertuigvolgsystemen

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 10 juli 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres] B.V. en [gedaagde] B.V. over de beëindiging van een samenwerkingsovereenkomst betreffende de verkoop van voertuigvolgsystemen. [eiseres] had de samenwerking opgezegd op 21 augustus 2023, omdat [gedaagde] een betalingsachterstand had en het aantal klanten was gedaald. De rechtbank oordeelde dat [eiseres] gerechtigd was om de samenwerking per direct te beëindigen en dat [gedaagde] de achterstallige betalingen aan [eiseres] moest voldoen. Tevens werd geoordeeld dat [gedaagde] geen recht had op schadevergoeding voor het benaderen van haar klanten door [eiseres].

De rechtbank heeft vastgesteld dat de schriftelijke overeenkomst van 1 februari 2018 tussen partijen geldig was en dat [gedaagde] tekort was geschoten in de nakoming van de overeenkomst door de prijsverhogingen niet te betalen. De rechtbank heeft de vordering van [eiseres] tot betaling van de achterstallige bedragen toegewezen, inclusief wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De vorderingen van [gedaagde] in reconventie, waaronder een verklaring van recht dat de overeenkomst niet kon worden opgezegd, zijn afgewezen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat [gedaagde] geen onrechtmatig handelen van [eiseres] kon aantonen.

Daarnaast heeft de rechtbank de vordering van [eiseres] tot opheffing van het conservatoir beslag van [gedaagde] toegewezen, met een dwangsom voor het geval [gedaagde] niet aan deze veroordeling voldeed. De proceskosten zijn voor rekening van [gedaagde].

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: C/16/562875 / HA ZA 23-601
Vonnis van 10 juli 2024
in de zaak van
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [eiseres] ,
advocaat: mr. J. Blaak,
tegen
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. R. Rijkeboer-Kollee.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding,
- de akte inbreng van producties 1 t/m 22,
- de conclusie van antwoord tevens houdende eis in reconventie met producties 28 t/m 33 en A t/m E,
- de akte uitlating producties 34 en 35 van [gedaagde] ,
- de conclusie van antwoord in reconventie, tevens akte in het geding brengen van producties, tevens houdende incidentele conclusie strekkende tot provisionele vorderingen tot afgifte ex art. 843a Rv en opheffing conservatoir (derden-)beslag met producties 23 t/m 32,
- de antwoordakte in het incident met producties 34 en 35 van [gedaagde] ,
- de akte uitlaten producties, tevens houdende akte in het geding brengen productie met productie A van [eiseres] .
- de akte nadere producties ten behoeve van de mondelinge behandeling tevens houdende wijziging van eis van [gedaagde] .
1.2.
Op 28 mei 2024 heeft mr. A.A.T. van Rens, rechter, bijgestaan door
mr. M.A. van Dijk - Overmars, griffier, de mondelinge behandeling gehouden. Eerst hebben de advocaten van partijen de standpunten toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen. Daarna is door of namens partijen antwoord gegeven op de vragen van de rechtbank en zijn de standpunten nader toegelicht. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van de zitting.
Daarna is vonnis bepaald.

2.De kern van de zaak

2.1.
[gedaagde] verkocht jarenlang voertuigvolgsystemen (‘gps trackers’) van [eiseres] . Op 21 augustus 2023 heeft [eiseres] deze samenwerking per direct opgezegd, omdat [gedaagde] een betalingsachterstand had en het klantenaantal (‘de base’) van [gedaagde] was teruggelopen in plaats van gegroeid. De rechtbank oordeelt dat [eiseres] de samenwerking per direct mocht opzeggen en [gedaagde] de betalingsachterstand aan [eiseres] moet betalen. Verder heeft [gedaagde] geen recht op schadevergoeding voor het door [eiseres] benaderen van haar klanten.

3.De beoordeling

in conventie
De schriftelijke overeenkomst van 1 februari 2018 geldt tussen partijen
3.1.
[eiseres] exploiteert sinds de overname door haar van [bedrijf 1] B.V. het voertuigvolgsysteem ‘ [systeemnaam] ’. Het gaat in feite om fysieke apparatuur (de GPS tracker) en een portaal waarop de tracker is te volgen met een gedeelte voor de eigenaars van de voertuigen en een gedeelte voor de wederverkopers. [gedaagde] drijft een onderneming op het gebied van GPS-volgsystemen en verkocht [bedrijf 1] als wederverkoper van [eiseres] onder haar eigen naam aan klanten. [gedaagde] was hiervoor een bedrag per licentie per maand aan [eiseres] verschuldigd naast de aanschaf bij [eiseres] van de GPS tracker zelf.
3.2.
In eerste instantie vond de verkoop van [bedrijf 1] door [gedaagde] plaats zonder schriftelijke overeenkomst. Op 1 februari 2018 hebben partijen een schriftelijke overeenkomst (hierna: ‘de Overeenkomst’) [1] ondertekend. [eiseres] heeft op grond van de Overeenkomst vanaf 2020 haar prijzen voor [gedaagde] verhoogd. [gedaagde] betaalde alleen de verhoogde prijs in 2021. [gedaagde] weigerde om over het jaar 2020 en de jaren vanaf 2022 de prijsverhoging te betalen. [gedaagde] bleef de oude prijs van € 2,00 per licentie per maand aan [eiseres] betalen. Partijen maakten nog de afspraak dat [gedaagde] voor 2020 de helft van de door [eiseres] gefactureerde prijsverhoging moest betalen, maar ook dit bedrag heeft [gedaagde] niet betaald. De betalingsachterstand van [gedaagde] is € 82.976,49. [eiseres] vordert betaling van dit bedrag.
3.3.
[gedaagde] stelt dat zij de Overeenkomst heeft ondertekend maar dat die niet geldt. Dat is onjuist. Dit volgt niet uit de door [gedaagde] overgelegde opnames van telefoongesprekken en de correspondentie tussen partijen. Uit de telefoongesprekken en correspondentie tussen partijen volgt dat partijen na het ondertekenen van de Overeenkomst nog overleg zouden voeren over de inhoud van de Overeenkomst, maar dat dit niet betekende dat de Overeenkomst niet zou gelden. Daarvoor is het volgende redengevend.
  • Het klopt dat de aanleiding van het aangaan van de Overeenkomst was dat Allegion in [eiseres] zou gaan investeren en uit een ‘due diligence’ naar voren was gekomen dat de Overeenkomst met [gedaagde] schriftelijk moest worden vastgelegd. Dat betekent niet dat de Overeenkomst geen enkele betekenis had tussen [eiseres] en [gedaagde] . Dit zou namelijk betekenen dat [eiseres] valsheid in geschrifte zou plegen (het verkrijgen van een investering door met een valse namelijk niet geldende overeenkomst). Daarvoor is onvoldoende onderbouwing.
  • Partijen hebben afgesproken dat er na ondertekening nog verder overleg zou komen over de inhoud. Zo geeft [eiseres] in het telefoongesprek van 23 juni 2020 aan dat [gedaagde] de Overeenkomst heeft ondertekend, maar dat ze er nog naar zullen moeten kijken, zodat [eiseres] meer borging in de Overeenkomst heeft en [gedaagde] meer zekerheid. Ook heeft [gedaagde] op 30 november 2020 aan [eiseres] een e-mail met als bijlage een door [eiseres] opgestelde conceptovereenkomst met zijn aanpassingen en opmerkingen. In die conceptovereenkomst is opgenomen dat de intentie van partijen is hun huidige samenwerking
  • Er is geen nieuwe of gewijzigde overeenkomst gesloten, zonder dat [eiseres] zich in de besprekingen daarover onredelijk heeft opgesteld. Partijen hebben gesproken over een samenwerking. [eiseres] deed een schriftelijk voorstel om de aandelen te verdelen volgens de verdeelsleutel dat zij 2/3 van de aandelen zou hebben en [gedaagde] 1/3. [gedaagde] was het niet eens met dit aanbod en wilde toen niet meer verder overleggen met [eiseres] . Volgens [gedaagde] week dit voorstel voor de aandelenverdeling af de gelijke verdeling die mondeling was besproken. [gedaagde] heeft ter zitting ook verklaard dat dit aanbod van [eiseres] duidelijk maakte dat ze er niet uit zouden komen. [gedaagde] is toen een eigen portaal voor een voertuigvolgsysteem gaan ontwikkelen en heeft geen trackers meer ingekocht via [eiseres] . Het klopt dus dat [gedaagde] toen niet verder wilde overleggen over een aanpassing van de overeenkomst.
  • Het beroep van [gedaagde] op de eerdere mondelinge overeenkomst kan [gedaagde] niet baten. Die overeenkomst is vervallen door de Overeenkomst. Ten overvloede nog het volgende. Volgens [gedaagde] had zij met de voorganger van [eiseres] afgesproken dat er een vaste prijs van € 2,00 per licentie per maand zou gelden. Deze afspraak zou blijken uit de verklaring van de toenmalige eigenaar van [bedrijf 1] , de heer [A] (hierna: [A] ). Uit de verklaring van [A] blijkt echter dat de prijs per licentie niet vast was maar deels afhankelijk van de omvang en groei van de ‘base’ (het aantal abonnementen via [gedaagde] ) van [gedaagde] . Zo verklaart [A] dat de prijs werd bepaald aan de hand van (a) de kosten en (b) de winst van [bedrijf 1] B.V. en dat de aanleiding van de discussie over de hoogte van de prijs ontstond toen de base van [gedaagde] steeg. Daarbij geldt dat een vaste-prijs-afspraak voor onbepaalde duur erg ongebruikelijk is. Ook in de Overeenkomst is de licentieprijs mede afhankelijk van het aantal abonnementen.
3.4.
Kortom, de Overeenkomst is tussen partijen overeengekomen. Daarmee is dus ook de voorheen geldende mondelinge overeenkomst vervallen. De Overeenkomst is niet gewijzigd of door een nieuwe overeenkomst vervangen.
De Overeenkomst wordt niet vernietigd
3.5.
Het beroep van [gedaagde] op dwaling slaagt niet. Voor een geslaagd beroep op dwaling is nodig dat [gedaagde] bij het aangaan van de Overeenkomst een onjuiste voorstelling van zaken had [2] en aan dat vereiste is niet voldaan. Volgens [gedaagde] dacht zij bij het ondertekenen van de Overeenkomst dat zij niet aan de Overeenkomst zou worden gehouden, omdat de Overeenkomst niet zou gelden. Dat [gedaagde] daar inderdaad vanuit ging, is onvoldoende onderbouwd, zoals hiervoor verder is uitgewerkt.
3.6.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat [gedaagde] geen beroep op dwaling meer kan doen, omdat dit beroep is verjaard. Een rechtsvordering tot vernietiging van een overeenkomst wegens dwaling verjaart drie jaren nadat de dwaling is ontdekt [3] . In 2020 heeft [eiseres] haar prijzen voor het eerst verhoogd. In de e-mail van 4 december 2019 [4] van [eiseres] aan [gedaagde] wordt gesproken over de prijsverhoging door [eiseres] . Vanaf dat moment heeft [gedaagde] een eventuele verjaring ontdekt. Volgens [gedaagde] had zij immers vóór de overname van [bedrijf 1] door [eiseres] mondeling afgesproken dat de abonnementsprijzen nooit verhoogd zouden worden. Dat betekent dat de verhoging van de abonnementsprijzen was gebaseerd op de Overeenkomst en de bijbehorende algemene voorwaarden. In de conclusie van antwoord in conventie en eis in reconventie van 29 november 2023 heeft [gedaagde] pas een beroep gedaan op vernietiging van de Overeenkomst wegens verjaring. Dit is te laat. Het beroep op dwaling is dan ook verjaard.
De algemene voorwaarden worden niet vernietigd
3.7.
Tussen partijen is niet in geschil dat de algemene voorwaarden van [eiseres] op de Overeenkomst van toepassing zijn. Ook is niet in geschil dat in de algemene voorwaarden van [eiseres] staat dat [eiseres] haar prijzen mag verhogen als zich prijsverhogende factoren voordoen [5] . Volgens [gedaagde] zijn de algemene voorwaarden niet ter hand gesteld en doet zij daarbij een beroep op reflexwerking. De rechtbank begrijpt dit verweer als volgt, namelijk dat [gedaagde] meent dat [eiseres] [gedaagde] geen mogelijkheid heeft geboden om kennis te nemen van haar algemene voorwaarden in de zin van artikel 6:233 aanhef en onder b BW, zodat de algemene voorwaarden onredelijk bezwarend zijn in de zin van artikel 6:233 aanhef en onder a BW, en dus vernietigbaar zijn.
3.8.
[eiseres] heeft aangevoerd dat [gedaagde] dezelfde algemene voorwaarden hanteert als zij. [gedaagde] heeft dit betwist, maar concretiseert dit niet. De rechtbank heeft de algemene voorwaarden van [eiseres] en de algemene voorwaarden van [gedaagde] vergeleken en komt tot de conclusie dat partijen dezelfde algemene voorwaarden toepassen. Op grond van artikel 6:235 lid 3 BW kan [gedaagde] op de vernietigingsgronden bedoeld in artikel 6:233 aanhef en sub a en sub b BW daarom geen beroep doen. Verdere vraagpunten hoeven geen bespreking meer.
Prijsverhoging toegestaan
3.9.
Op grond van de Overeenkomst en bijbehorende algemene voorwaarden mocht [eiseres] haar prijzen verhogen. In artikel 7.4 van de algemene voorwaarden staat dat [eiseres] de tarieven mag verhogen als er sprake is van prijsverhogende factoren. Door [gedaagde] is niet betwist dat de kostenverhoging een prijsverhogende factor is en prijsverhoging in feite alleen maar een indexering van de prijzen was. Door [gedaagde] is ook niet betwist dat de base niet groeide maar terugliep. [gedaagde] is dus de verhoogde (geindexeerde) prijzen aan [eiseres] verschuldigd.
[gedaagde] moet de betalingsachterstand aan [eiseres] betalen
3.10.
Dat de achterstallige prijsverhoging € 81.387,61 bedraagt, wordt door [gedaagde] niet betwist. [gedaagde] wordt daarom veroordeeld om dit bedrag aan [eiseres] te betalen.
Wettelijke rente
3.11.
De door [eiseres] over de hoofdsom gevorderde wettelijke handelsrente wordt toegewezen. [gedaagde] stelt dat [eiseres] de wettelijke handelsrente dubbel vordert, maar dat is onjuist. Zij vordert de wettelijke handelsrente juist apart. [eiseres] splitst de wettelijke rente op per periode en per vordering. Zij vordert namelijk wettelijke handelsrente over:
1. het bedrag van € 81.387,61 in de periode vanaf de vervaldatum van de facturen tot en met 7 september 2023 [6] , in totaal € 5.091,93,
2. het bedrag van € 74.079, 29 in de periode van 8 september 2023 [7] tot aan de dag der algehele voldoening,
3. het bedrag van € 7.299,32 in de periode van 21 september 2023 [8] tot aan de dag der algehele voldoening.
Buitengerechtelijke incassokosten
3.12.
[eiseres] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Aan de wettelijke eisen voor een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is voldaan. De hoogte van de vordering zal worden getoetst aan het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). De gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is niet hoger dan het tarief dat in het Besluit is bepaald. Daarom zal [gedaagde] worden veroordeeld om aan [eiseres] een bedrag van € 1.588,88 te betalen.
Beslagkosten
3.13.
[eiseres] vordert [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering is gelet op het bepaalde in artikel 706 Rv toewijsbaar. De beslagkosten worden vastgesteld op € 314,24 voor kosten deurwaardersexploten, € 676,00 voor griffierecht en € 1.214,00 voor salaris advocaat (1,0 punt × € 1.214,00), totaal € 2.204,24.
Proceskosten
3.14.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiseres] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
109,44
- griffierecht
2.161,00
- salaris advocaat
2.428,00
(2,00 punten × € 1.214,00)
- nakosten
139,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
4.837,44
in reconventie
Verklaring van recht betreffende de Overeenkomst wordt afgewezen
3.15.
De door [gedaagde] gevorderde verklaring van recht dat tussen partijen een duurovereenkomst voor onbepaalde tijd gold en geldt en de partijen nimmer de intentie hebben gehad uitvoering te geven aan de Overeenkomst, althans de Overeenkomst te vernietigen op grond van de misleiding/dwaling en de algemene voorwaarden te vernietigen op grond van de reflexwerking, zal worden afgewezen. Hiervoor verwijst de rechtbank naar hetgeen zij in conventie heeft geoordeeld.
[eiseres] mocht de Overeenkomst per direct opzeggen
3.16.
Ook de verklaring van recht dat [eiseres] de Overeenkomst niet kon opzeggen, althans onterecht heeft opgezegd, althans zonder (rechts)grond geen redelijke opzegtermijn in acht heeft genomen en de gevolgen die [gedaagde] lijdt en nog zal lijden dient te dragen, zal worden afgewezen. Op grond van artikel 11 lid 3 van de Overeenkomst mocht [eiseres] de Overeenkomst, zonder daarbij een opzegtermijn in acht te nemen, opzeggen als [gedaagde] tekortschoot. [gedaagde] schoot tekort in de nakoming van de Overeenkomst door de prijsverhoging niet te betalen. [eiseres] hoefde daarbij dus geen opzegtermijn in acht te nemen.
3.17.
[gedaagde] voert nog aan dat de opzegging van de Overeenkomst zonder opzegtermijn in strijd is met de eisen van redelijkheid en billijkheid [9] . [gedaagde] heeft geen feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit dit zou blijken. Zij voert enkel aan dat de opzegging abrupt is geweest en dat [eiseres] klanten van [gedaagde] heeft benaderd en onder druk heeft gezet om naar [eiseres] over te stappen. Dat de opzegging abrupt is geweest, is onjuist. Uit de correspondentie tussen partijen volgt dat [eiseres] haar aan de prijsverhoging wilde houden. Daarnaast was [gedaagde] al geruime tijd op de hoogte van haar betalingsachterstand en het feit dat de base was teruggelopen. Het kwam dan ook voor [gedaagde] niet onverwachts, althans [gedaagde] kon verwachten, dat [eiseres] daar consequenties aan zou verbinden en de Overeenkomst op zou zeggen. Dat [eiseres] klanten onder druk zou hebben gezet om over te stappen is geen omstandigheid waaruit moet worden afgeleid dat [eiseres] heeft opgezegd in strijd met de eisen van redelijkheid en billijkheid. Hiertoe wordt het volgende overwogen.
[eiseres] heeft niet onrechtmatig tegen [gedaagde] gehandeld
3.18.
[eiseres] heeft niet onrechtmatig tegen [gedaagde] gehandeld door de klanten van [gedaagde] rechtstreeks te benaderen met het verzoek om naar haar over te stappen. Door de opzegging was [eiseres] niet langer gehouden om aan [gedaagde] en de klanten van [gedaagde] haar diensten aan te bieden. [gedaagde] betaalde immers ook niet meer voor de diensten van [eiseres] . Van [eiseres] kon niet worden verwacht dat zij kosteloos haar diensten bleef voortzetten. Het is dan ook begrijpelijk dat [eiseres] de klanten van [gedaagde] de keuze bood om naar [eiseres] over te stappen of de toegang tot het portaal van de tracker stop te zetten. Dit heeft [eiseres] gedaan in haar brief van 23 augustus 2023 aan de klanten van [gedaagde] . Zij hadden daarvoor tot en met 6 september 2023 de tijd. Weliswaar is de termijn om over te stappen kort, maar deze is door [eiseres] verlengd naar 2 oktober 2023. [eiseres] heeft de klanten van [gedaagde] daarmee voldoende mogelijkheid geboden om over te stappen naar [eiseres] of [gedaagde] of een andere oplossing te zoeken. [gedaagde] heeft ter zitting ook aangegeven dat er klanten naar het portaal van [gedaagde] zijn overgestapt. Uit de correspondentie tussen partijen blijkt ook [eiseres] aan [gedaagde] voorstellen heeft gedaan om te voorkomen dat de klanten van [gedaagde] de dupe van de beëindiging van de samenwerking van partijen zouden worden. Zo heeft [eiseres] , op verzoek van [gedaagde] , aangeboden om voor de klant [bedrijf 2] een uitzondering te maken op de minimale contractstermijn [10] . Ook was [eiseres] , op verzoek van [gedaagde] , onder bepaalde voorwaarden bereid de trackers aan te passen, zodat de trackers van de klanten op het portaal van [gedaagde] konden worden aangesloten [11] . Verder heeft [eiseres] [gedaagde] aangeboden om gedurende een bepaalde tijd de diensten van de klanten, die voor zover [eiseres] bekend was nog geen andere oplossing hadden, voort te zetten. [gedaagde] is op deze voorstellen niet ingegaan, althans heeft deze voorstellen niet geaccepteerd.
3.19.
Ook de gevorderde verklaring van recht dat [eiseres] onrechtmatig tegen haar heeft gehandeld en de door [gedaagde] gevorderde schadevergoeding worden dus afgewezen.
Geen sprake van onverschuldigde betaling
3.20.
Het door [gedaagde] gevorderde bedrag van € 95.363,84 zal worden afgewezen. [gedaagde] heeft dit bedrag namelijk niet onverschuldigd aan [eiseres] betaald. De grondslag voor deze betalingen door [gedaagde] , namelijk de prijsverhoging van [eiseres] , is de Overeenkomst. Uit het bovenstaande volgt dat de Overeenkomst geldt en niet wordt vernietigd.
Proceskosten
3.21.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiseres] worden begroot op:
- salaris advocaat
2.428,00
(2,00 punten × € 1.214,00)
- nakosten
139,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.567,00
in het incident
Afgifte kopie telefoongesprek
3.22.
[eiseres] heeft haar incidentele vordering ter zitting verminderd in die zin dat niet langer wordt gevorderd om een kopie te verschaffen van een geluidsopname van het gesprek tussen partijen waaruit de door [gedaagde] in de hoofdzaak aangehaalde passages afkomstig zijn. Die kopie is namelijk inmiddels door [gedaagde] verstrekt.
Conservatoir beslag wordt opgeheven
3.23.
[gedaagde] heeft conservatoir beslag laten leggen voor haar schadevergoedingsvordering. [eiseres] vordert opheffing van het conservatoir beslag. Een beslag moet worden opgeheven als summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht blijkt [12] . Dit brengt mee dat het op de weg ligt van degene die opheffing vordert, in dit geval [eiseres] , voldoende aannemelijk te maken dat de door de beslaglegger gepretendeerde vordering ondeugdelijk is. De beoordeling kan niet plaatsvinden los van de in een zodanig geval vereiste afweging van de wederzijdse belangen, waarbij dient te worden beoordeeld of het belang van de beslaglegger bij handhaving van het beslag op grond van de door deze naar voren gebrachte omstandigheden zwaarder dient te wegen dan het belang van de beslagene bij opheffing van het beslag.
3.24.
Uit hetgeen onder reconventie is overwogen, volgt dat de vordering van [gedaagde] ondeugdelijk is. Verder heeft [gedaagde] geen feiten en omstandigheden aangevoerd waarom haar belang bij handhaving van het beslag zwaarder zou moeten wegen dan het belang van [eiseres] bij het opheffen van het beslag.
3.25.
[eiseres] vordert dat [gedaagde] wordt geboden om voornoemd beslag op te heffen, op straffe van een dwangsom van € 50.000,00, vermeerderd met € 5.000,00 voor iedere dag dat [gedaagde] daarmee in gebreke blijft. De gevorderde dwangsom is buitenproportioneel en zal worden gematigd tot € 5.000,00 per dag met een maximum van € 50.000,00.
Proceskosten
3.26.
[gedaagde] krijgt ongelijk en zal daarom in de kosten van het incident worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden die kosten aan de zijde van [gedaagde] begroot op een bedrag van € 614,00 (1,00 punt x € 614,00) aan salaris advocaat.

4.De beslissing

De rechtbank
in conventie
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 81.387,61,
4.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 5.091,93,
4.3.
veroordeelt [gedaagde] om aan Connqtech te betalen de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over het bedrag van € 74.079, 29, met ingang van 8 september 2023 tot de dag van volledige betaling,
4.4.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over het bedrag € 7.299,32, met ingang van 21 september 2023 tot de dag van volledige betaling,
4.5.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 1.588,88.
4.6.
veroordeelt [gedaagde] in de beslagkosten, tot op heden vastgesteld op € 2.204,24,
4.7.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 4.837,44, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,
in reconventie
4.8.
wijst de vorderingen van [gedaagde] af,
4.9.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 2.567,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,
in het incident
4.10.
veroordeelt [gedaagde] het in haar opdracht gelegde conservatoire beslag onder de Rabobank binnen drie dagen na betekening van dit vonnis op te heffen,
4.11.
veroordeelt [gedaagde] tot het betalen van een dwangsom van € 5.000,00 per dag of gedeelte daarvan, dat [gedaagde] in gebreke blijft aan de hiervoor onder 4.10 genoemde veroordeling te voldoen, zulks tot een maximum van € 50.000,00,
4.12.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 614,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,
in conventie, in reconventie en in het incident
4.13.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
4.14.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
Dit vonnis is gewezen door mr. A.A.T. van Rens en in het openbaar uitgesproken op 10 juli 2024.
MvD5633

Voetnoten

1.Productie 1 van [eiseres] .
2.Artikel 6:228 lid 1 BW.
3.Artikel 3:52 lid 1 onder c BW.
4.Productie 5 van [eiseres] .
5.Artikel 7 lid 4 van de algemene voorwaarden van [eiseres] .
6.De dag van dagvaarden.
7.De dag na dagvaarden.
8.De vervaldatum van de facturen.
9.Artikel 6:248 lid 1 BW.
10.Productie 23 van [eiseres] .
11.Productie 24 van [eiseres] .
12.Artikel 705 lid 2 Rv.