ECLI:NL:RBMNE:2024:3894

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 juni 2024
Publicatiedatum
25 juni 2024
Zaaknummer
16-239938-22
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. J. van der Meer
  • A. Dam
  • S. A. Chedie
  • T. C. Cooman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor ontucht met een minderjarige en vrijspraak van overtreding contactverbod

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 19 juni 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van ontucht met een minderjarige. De verdachte, geboren in 1998, had het slachtoffer, een meisje geboren in 2007, leren kennen in zijn rol als onderwijsassistent. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan ontuchtige handelingen, waaronder het seksueel binnendringen van het slachtoffer. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 121 dagen, waarvan 120 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 200 uren. Daarnaast werd een contactverbod opgelegd met het slachtoffer en een locatieverbod voor de woningen van de ouders van het slachtoffer. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de overtreding van een eerder opgelegd contactverbod, omdat er onvoldoende bewijs was dat hij dit had geschonden. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit, de kwetsbaarheid van het slachtoffer en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn blanco strafblad en de psychische problemen die hij ondervond. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, ondanks zijn kwetsbaarheid, verantwoordelijk was voor zijn daden en dat zijn handelen ernstige gevolgen had voor het slachtoffer. De benadeelde partijen, waaronder het slachtoffer en zijn ouders, vorderden schadevergoeding, die door de rechtbank gedeeltelijk werd toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/239938-22 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 19 juni 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1998] te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1] , [postcode 1] te [woonplaats] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 5 juni 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. A. Dam en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. S.A. Chedie, advocaat te Rotterdam, alsmede hetgeen mr. T.C. Cooman namens de benadeelde partijen [slachtoffer] , [naam 1] en [naam 2] naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1:
op één of meer tijdstippen in de periode van 1 april 2022 tot en met 8 september 2022 te [plaats 1] en/of Zeist met [slachtoffer] , geboren op [2007] , die de leeftijd van 12 maar nog niet die van 16 had bereikt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd die bestonden uit het brengen van verdachtes penis in de vagina van die [slachtoffer] ;
Feit 2:
op één of meer tijdstippen in de periode van 31 december 2022 tot 22 februari 2023 te [plaats 1] heeft gehandeld in strijd met een op 21 november 2022 door de officier van justitie gegeven gedragsaanwijzing.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich voor wat betreft het onder feit 1 ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Voor wat betreft het onder feit 2 ten laste gelegde heeft de raadsman vrijspraak bepleit. De standpunten van de raadsman worden – voor zover van belang bij de beoordeling – besproken in paragraaf 4.3.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1:
Het feit is door verdachte begaan. Verdachte heeft het onder feit 1 ten laste gelegde bekend. De raadsman heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 5 juni 2024;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer] door de rechter-commissaris van 14 november 2023, pagina’s 4-5.
Feit 2:
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 2 ten laste gelegde heeft begaan. De verklaring van [slachtoffer] waarin zij aangeeft tijdens de duur van de gedragsaanwijzing via via contact te hebben gehad met verdachte en het whatsappgesprek dat [slachtoffer] met ene [naam 5] heeft gevoerd waarin zij aangeeft dat ze al sinds 31 december 2022 weer contact heeft met verdachte, zijn afkomstig uit één en dezelfde bron, te weten [slachtoffer] . Op grond daarvan komt de rechtbank niet tot het wettig en overtuigend bewijs dat verdachte het onder feit 2 ten laste heeft begaan en zal verdachte hiervan vrijspreken.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op meer tijdstippen in de periode van 1 april 2022 tot en met 8 september 2022 te [plaats 1] en Zeist met [slachtoffer] geboren op [2007] , die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten het brengen van zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer] .
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF EN/OF MAATREGEL

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een gevangenisstraf van 121 dagen, waarvan een gedeelte van 120 voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht;
- een taakstraf van 200 uren, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 100 dagen hechtenis;
- een maatregel op grond van 38v van het Wetboek van Strafvordering voor de duur van 5 jaren, inhoudende een contactverbod met [slachtoffer] en een locatieverbod voor het gebied binnen een straal van 500 meter rondom de woning van de vader van [slachtoffer] en de woning van de moeder van [slachtoffer] .
Verder heeft de officier van justitie gevorderd om voornoemde maatregel dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich voor wat betreft de strafeis gerefereerd aan de vordering van de officier van justitie. De raadsman heeft wel verzocht om geen locatieverbod op te leggen omdat verdachte daardoor beperkt wordt in zijn bewegingsvrijheid.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan
Verdachte, die destijds 23 jaar was, heeft een lange periode een affectieve relatie gehad met een toen 14-jarige die hij had leren kennen als leerling vanuit zijn functie als onderwijsassistent. Verdachte is door zijn werkgever aangesproken op het – toen nog niet seksuele – contact met het slachtoffer. Het dienstverband van verdachte is geëindigd en hem is verzocht om geen contact meer te leggen met het slachtoffer. Bij dit gesprek waren ook het slachtoffer en de moeder van het slachtoffer aanwezig. Desondanks heeft verdachte de relatie doorgezet. Hij heeft een mobiele telefoon aan het slachtoffer gegeven zodat zij contact konden blijven hebben. Vervolgens is tussen verdachte en het slachtoffer een affectieve relatie ontstaan en hebben zij verschillende malen onbeschermd seks met elkaar gehad. Als gevolg daarvan is het slachtoffer zwanger geworden en heeft zij op 15-jarige leeftijd een abortus ondergaan.
Tussen verdachte en slachtoffer bestond een groot leeftijdsverschil en een ongelijkwaardige verhouding. Verdachte wist dat zijn handelen strafbaar was. Verdachte had, als meerderjarige man, zijn verantwoordelijkheid moeten kennen en het slachtoffer tegen zichzelf in bescherming moeten nemen, ook al stemde zij in met de seksuele handelingen. Verdachte had beter moeten weten. Minderjarigen in deze leeftijd zijn immers kwetsbaar, want zij bevinden zich in een periode van hun leven waarin zij hun seksualiteit ontdekken en daarin zoekende en beïnvloedbaar zijn. Verdachte was bovendien vanuit zijn functie als onderwijsassistent op de school van het slachtoffer op de hoogte van de persoonlijke problemen en de (emotionele kwetsbaarheid) van het slachtoffer. In plaats van haar adequaat te helpen of door te verwijzen is hij zijn persoonlijke problemen met haar gaan delen. Hij heeft niet de professionele distantie bewaakt die van een onderwijsassistent mag worden verwacht.
De ervaring leert dat minderjarige slachtoffers van dergelijke feiten maar ook van het ondergaan van een abortus op jonge leeftijd vaak langdurige en ernstige psychische gevolgen ondervinden. De rechtbank rekent dit verdachte aan. Ook neemt de rechtbank het verdachte kwalijk dat hij op verschillende momenten heeft kunnen nadenken over zijn handelen maar daar desondanks mee is doorgegaan. Zelfs nadat aangifte tegen hem was gedaan bleef hij nog lange tijd contact houden met het slachtoffer. Door zijn handelen heeft verdachte ook het vertrouwen van de ouders van het slachtoffer beschaamd.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het blanco strafblad van verdachte en op het reclasseringsrapport van [instelling 1] van 31 augustus 2023 opgesteld door [naam 3] , reclasseringswerker. Uit dit advies volgt dat verdachte een belast verleden heeft en dat bij hem een depressie, een angststoornis en PTSS is geconstateerd. De reclassering vindt de kwetsbaarheid van verdachte zorgelijk maar noemt het positief dat verdachte zelfstandig de weg naar hulpverlening weet te vinden en vrijwillig behandeling volgt. Door de reclassering wordt het risico op herhaling als laag ingeschat en interventies of toezicht worden niet nodig gevonden.
Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij binnenkort bij [instelling 2] kan starten met groepstherapie. Ook heeft verdachte er ter zitting blijk van gegeven dat hij de ernst van het door hem aan het slachtoffer en haar ouders toegedane leed inziet en heeft hij – naar de inschatting van de rechtbank – oprecht berouw getoond.
Oplegging van de straf
Het bewezenverklaarde feit betreft een ernstig delict waarvan – blijkens de op de zitting afgelegde slachtofferverklaring - het slachtoffer tot op de dag van vandaag nog last ondervindt. Een dergelijk feit rechtvaardigt in principe een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij de strafoplegging speelt echter ook een ander aspect een rol. De rechtbank wil de positieve ontwikkeling die verdachte doormaakt niet doorkruisen. De rechtbank is, met de officier van justitie, van oordeel dat een lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf om die reden in dit geval niet passend is. De rechtbank ziet aanleiding om aan de verdachte conform de eis van de officier van justitie een gevangenisstraf op te leggen voor de duur van 121 dagen, waarvan 120 voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Hoewel verdachte nog aan het begin staat van een behandeltraject, ziet de rechtbank – net als de reclassering – echter geen toevoegde waarde in het enkel opleggen van reclasseringstoezicht als bijzondere voorwaarde. Daarnaast zal de rechtbank verdachte een taakstraf voor de duur van 200 uren opleggen.
De rechtbank ziet wél een toegevoegde waarde in de oplegging van een contactverbod met het slachtoffer. Dat heeft er mee te maken dat het in het verleden, ondanks afspraken met en toezeggingen door verdachte, niet is gelukt om het contact met haar stop te zetten. Ook heeft verdachte ter zitting aangegeven dat het contact tussen hen beiden pas onlangs is gestopt. Ook een locatieverbod voor de beide woningen van de ouders, waar het slachtoffer verblijft, acht de rechtbank noodzakelijk. Het doel van beide verboden is om rust te brengen in de situatie en om het slachtoffer aan haar herstel te laten (blijven) werken. Dat een locatieverbod voor de woningen van de ouders van het slachtoffer een forse inbreuk maakt op de bewegingsvrijheid van verdachte, zoals bepleit door de raadsman, is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken. Niet concreet is aangevoerd waarin of waarvoor verdachte dan in zijn bewegingsvrijheid wordt beperkt. Meer specifiek: waarom hij in de buurt van deze woningen dient te komen.
Met de oplegging van een contact- en locatieverbod als bijzondere voorwaarden denkt de rechtbank dat verdachte de spreekwoordelijke stok achter de deur heeft. Het is niet noodzakelijk om deze verboden ook als maatregel in de zin van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

9.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 6.029,47. Dit bedrag bestaat uit € 1.162,13 materiële schade bestaande uit reis- en parkeerkosten die zijn gemaakt door [slachtoffer] en haar ouders, [naam 4] en [naam 1] . Daarnaast wordt € 5.000,- aan immateriële schade gevorderd, ten gevolge van de aan verdachte ten laste gelegde feiten.
Op de vordering is door mr. T.C. Cooman namens de benadeelde partij toegelicht dat het totale bedrag aan materiële schade ook bestaat uit proceskosten, die niet voor vergoeding in aanmerking komen, en dat om die reden een bedrag van € 132,66 in minder dient te worden gebracht. Het totaal bedrag aan gevorderde materiële schade bedraagt aldus € 1.029,47.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de gehele vordering wordt toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en de wettelijke rente.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering voor wat betreft de reiskosten naar de abortuskliniek moet worden afgewezen omdat de keuze voor abortus niet is ingegeven door het slachtoffer zelf. Ten aanzien van de reis- en parkeerkosten gemaakt ten behoeve van de therapie bij [..] heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat het handgeschreven briefje met daarop de data van de afspraken onvoldoende is om vast te stellen dat deze afspraken daadwerkelijk hebben plaatsgevonden. De raadsman verzoekt om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaring in deze schadepost. Tot slot heeft de raadsman verzocht om de vordering voor wat betreft de immateriële schade te matigen tot een bedrag van € 1.000,- en de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk te verklaren.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank begrijpt mede op basis van de nadere toelichting ter terechtzitting dat een deel van de materiële schade wordt gevorderd in de sleutel van door [naam 1] en [naam 2] als ouders van [slachtoffer] gedragen verplaatste schade, zoals bedoeld in artikel 6:107, eerste lid, onder a, van het Burgerlijk Wetboek (BW). Daarom beschouwt de rechtbank [naam 2] , die daarnaast als wettelijk vertegenwoordiger van haar dochter schadevergoeding vordert, als aparte benadeelde partij. Ook [naam 1] beschouwt de rechtbank als aparte benadeelde partij.
Naar het oordeel van de rechtbank staat vast dat verdachte het onder feit 1 ten laste gelegde feit heeft begaan. Daarmee heeft het verdachte jegens het slachtoffer onrechtmatig gehandeld en is hij aansprakelijk voor de schade die daarvan rechtstreeks het gevolg is.
De rechtbank is van oordeel dat het bezoek aan de abortuskliniek rechtstreekse schade is als gevolg van het bewezenverklaarde en het daarbij niet gebruiken van een voorbehoedsmiddel. De reis- en parkeerkosten voor het bezoek aan de abortuskliniek komen om die reden voor vergoeding in aanmerking. Ten aanzien van de data waarop therapie bij [..] heeft plaatsgevonden, heeft de rechtbank geen reden om de twijfelen aan de juistheid van de op het voornoemde briefje vermelde data. Het briefje is geschreven door een professionele hulpverlener die ook een reden heeft gegeven waarom de data op deze wijze zijn weergegeven. Ook de parkeer- en reiskosten die zijn gemaakt ten behoeve van de therapie zijn rechtstreekse schade en komen derhalve voor vergoeding in aanmerking.
Benadeelde partij [naam 1]
Materiële schade
De rechtbank begrijpt dat [naam 1] eenmalig parkeerkosten heeft gemaakt ter hoogte van € 22,20 ten behoeve van zijn dochter [slachtoffer] die in rechtstreeks verband staan met het bewezenverklaarde feit 1. Dit bedrag is als verplaatste schade toewijsbaar. De rechtbank zal dit bedrag van € 22,20 toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 8 september 2022.
Veroordeling proceskosten, oplegging schadevergoedingsmaatregel en wettelijke rente
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [naam 1] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 22,20, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 8 september 2022 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 0 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [naam 1] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
Benadeelde partij [naam 2]
Materiële schade
De rechtbank begrijpt dat [naam 2] ten behoeve van [slachtoffer] reis- en parkeerkosten heeft gemaakt om [slachtoffer] naar therapie te brengen en naar gezinstherapie te gaan. Deze schadepost bedraagt € 873,81 (de in de vordering vermelde € 1.029,47 minus de door [naam 1] gemaakte parkeerkosten van € 22,20 minus de door [slachtoffer] gemaakte kosten voor het openbaar vervoer van € 133,46) en dit bedrag is als verplaatste schade toewijsbaar. De rechtbank zal dit bedrag van € 873,81 toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 8 september 2022 tot de dag van volledige betaling.
Veroordeling proceskosten, oplegging schadevergoedingsmaatregel en wettelijke rente
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [naam 2] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 873,81, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 8 september 2022 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 17 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [naam 2] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
Benadeelde partij [slachtoffer]
Materiële schade
De rechtbank begrijpt dat [slachtoffer] kosten heeft gemaakt om met openbaar vervoer naar therapie te gaan. Deze kosten bedragen € 133,46 (€ 155,66 minus de door vader gemaakte parkeerkosten van € 22,20), zijn rechtstreekse schade en komen voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank zal dit bedrag van € 133,46 toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 8 september 2022 tot de dag van volledige betaling.
Immateriële schade
Op grond van artikel 6:106 aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek kan een benadeelde partij onder meer aanspraak maken op vergoeding van immateriële schade indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen en/of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. De rechtbank overweegt dat de aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor [slachtoffer] in de huidige zaak met zich brengen dat een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ kan worden aangenomen.. Hierbij neemt de rechtbank het volgende in aanmerking. Tussen het slachtoffer en verdachte heeft meermaals gedurende een periode van maanden seksueel contact plaatsgevonden, dat heeft geleid tot een zwangerschap. De lichamelijke integriteit van het jeugdige slachtoffer is daardoor in ernstige mate aangetast. Zij zal nog jaren moeten leven met de herinnering aan het handelen van de verdachte en het ondergaan van een abortus op jonge leeftijd. Ook haar vertrouwen heeft een deuk opgelopen omdat zij verdachte heeft leren kennen in zijn functie als onderwijsassistent. De rechtbank acht het gevorderde bedrag van € 5.000,- billijk en zal dit bedrag toewijzen.
Veroordeling proceskosten, oplegging schadevergoedingsmaatregel en wettelijke rente
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 5.133,46, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 8 september 2022 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 60 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 245 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder feit 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder feit 1 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder feit 1 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 121 dagen;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte van 120 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en/of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van 2 jaren vast;
- als voorwaarde geldt dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte gedurende de proeftijd of zoveel korter als het openbaar ministerie het nodig acht:
* op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] , geboren op [2007] te [plaats 2]
* zich niet zal bevinden binnen een straal van 500 meter van de adressen [adres 2] , [postcode 2] [adres 3] , [postcode 3] [plaats 3] ,
- veroordeelt verdachte tot een taakstraf van 200 uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 100 dagen hechtenis;
Benadeelde partijen
[naam 1]
  • wijst de vordering van [naam 1] toe tot een bedrag van € 22,20;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [naam 1] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 september 2022 tot de dag van volledige betaling;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [naam 1] aan de Staat € 22,20 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 september 2022 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 0 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
[naam 2]
  • wijst de vordering van [naam 2] toe tot een bedrag van € 873,81;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [naam 2] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 september 2022 tot de dag van volledige betaling;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [naam 2] aan de Staat € 873,81 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 september 2022 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 17 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
[slachtoffer]
  • wijst de vordering van [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 5.133,46;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 september 2022 tot de dag van volledige betaling;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 5.133,46 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 september 2022 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 60 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 april 2022 tot en met 8 september 2022 te [plaats 1] en/of Zeist, althans in Nederland, met [slachtoffer] geboren op [2007] , die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of
mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten het brengen van zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer] ;
(Artikel art 245 Wetboek van Strafrecht)
2
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 31 december 2022 tot 22 februari 2023 te [plaats 1] , gemeente Utrechtse Heuvelrug en/of [plaats 4] en/of Utrecht, althans in Nederland, opzettelijk heeft gehandeld in strijd met een gedragsaanwijzing gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b van het Wetboek van strafvordering, te weten de gedragsaanwijzing d.d. 21 november 2022, gegeven door de officier van justitie van het arrondissement Midden-Nederland, door direct en/of indirect contact te onderhouden met [slachtoffer] , geboren op [2007] .
(Artikel art 184a lid 1 Wetboek van Strafrecht)